6
7
dat vandaag afwezig is, en in de tweede plaats bij de
heer Vellenga wanneer hij Uw Collage dankt voor de
vele inspanningen en het goede werk dat verricht is;
dank ook aan Uw ambtenaren die U daarbij vaak in
moeilijke omstandigheden zo bijzonder hebben bijge
staan.
De heer B. P. van der Veen: Nog nooit is de wel
vaart zo groot geweest als nu. Nog noodt is de welvaart
zo algemeen verspreid geweest als nu. En nog nooit is
in de na-oorlogse jaren ook het onbehagen zo groot ge
weest als nu. Nog nooit hebben we meer burgers bij de
publieke zaak betrokken, nog nooit hebben we meer ra
den en commissies gehad, nog nooit hebben we meer
eisen van inspraak gehoord en nog nooit hebben we
meer het geweld en buiten-parlementaire acties als
noodzakelijk en effectief middel tot het bereiken van
politieke doeleinden horen aanbevelen en aanvaarden.
Er is een tijd geweest, waarin het streven erop was
gericht de enkeling zo ver te brengen, dat hij op zijn
eigen benen kon staan. Het ideaal is nu om op ander
mans benen te staan en, omdat we onze eigen benen
toch ook niet voor niets hebben gekregen, gebruiken
we die dan maar om overal tegen aan te schoppen.
Nog nooit zijn wij zo talrijk geweest en nog steeds
menen wij, dat verdere bevolkingstoename moet wor
den nagestreefd, hoewel we dreigen om te komen in
de afval en het vuil, dat we produceren. We willen al
door maar meer mensen en daarmee meer regelingen,
voorschriften, afval, lawaai, spanningen, onbehagen,
botsingen, meer verdeling van de welvaart, meer bu
reaucratie, meer onduidelijkheid en minder ruimte. Van
moeders pappot willen we aanschikken aan andermans
pappot en we willen papkinderen blijven. Wij eisen, dat
de overheid dat is een ander dan wij zelf in onze
behoeften voorziet, zodat we blijven in de toestand van
de zuigeling, die alles van zijn moeder verwacht.
Wij willen zekerheid, wij willen verzorging van wieg
tot graf, en wanneer die wens vervuld is, blijkt dat wij
ons de kans ontnomen hebben om volwassen te wor
den, om op eigen kracht en met eigen inspanning iets
te bereiken en daarvan de voldoening te genieten. Wij
zijn iets essentieels, iets wezenlijks, een werkelijke be
hoefte die vervuld zou moeten worden, kwijt geraakt.
Onze natuurlijke behoefte om zelfstandig en volwassen
te worden kan niet meer worden vervuld en dus ver
vult de onvrede ons. Er is geen relatie meer tussen
inspanning en resultaat en dus geen voldoening.
In het liberale vaandel was, naast enige andere dier
bare kreten, het woord verantwoordelijkheid geschreven.
Wij, liberalen, zijn, evenzeer als anderen, kinderen van
onze tijd. Als het woord verantwoordelijkheid" nog ge
bruikt wordt, dan is dat niet om aan te geven, dat wij
verantwoordelijkheid voor ons eigen lot dragen; wij zijn
alleen verantwoordelijk voor anderen. Zelfs als we voor
ons zelf verantwoordelijk zouden willen zijn dan gaat
dat niet. Wij zijn niet meer vrij om te ondernemen wat
we willen, wij zijn alleen vrij om te doen wat voorge
schreven is. Wij moeten vergunningen hebben en ons
aan de regels houden die nodig zijn om alles ordelijk
en netjes en overzichtelijk, registreerbaar en ambtelijk
verwerkbaar te maken.
Wij vermaken ons zelf niet meer, maar worden ver
maakt door het kastje van de t.v. Wij zitten passief te
kijken naar het als volksvermaak gesubsidieerde voet
bal en als wij dan de passiviteit niet langer verdragen,
stormen wij het veld op, maltraiteren de scheidsrech
ter, gooien met lege flessen en breken de boel af, zodat
de voetbalvelden met traliehekken moeten worden om
geven.
Wij zitten met zoveel mensen op elkaar, dat we el
kaar in de weg lopen. Niettemin willen we steeds meer.
We betreuren het zelfs, dat de Cantineddenst niet naar
Leeuwarden komt met al zijn pakhuisknechten, alsof
onze welvaart zou afhangen van die paar meer inwo
ners. We willen de welvaart verdelen en in feite van
de bedeling leven, wat dan nu heet herverdeling van
inkomsten en we hebben dan natuurlijk nooit genoeg.
En om dat allemaal tot stand te brengen, hebben
we zoveel overheidsbemoeiing nodig gemaakt, dat we
de zaken niet meer kunnen overzien en onze onlust
richten we dan op die, als gevolg van onze wensen ge
groeide bureaucratie, die we nu willen vervolmaken
door inspraak. Iedereen moet overal zijn zegje in heb
ben, alles moet openbaar. Wij laten geen beslissing
meer over aan de door ons gekozen vertegenwoordigers,
maar willen zelf inspreken. Vroeger heette dat anar
chie. Wij hebben onze vrijheid opgeofferd aan onze ze
kerheid en hebben onlust over ons verlies.
Wanneer wij met zovelen zijn en wanneer de over
heid niet alleen bescherming moet geven tegen inbreuk
op ons leven, onze bewegingsvrijheid en ons goed,
maar ook zorg moet dragen voor onze welvaart, voor
ons bestaan, dan wordt onze maatschappij zo ingewik
keld, dat inspraak alleen maar een loze kreet kan zijn.
Wij zijn een vat vol tegenstrijdigheden geworden.
Wij willen dat de overheid (dat is een ander) voor
ons zorgt, via een ambtelijk apparaat, want we vinden,
dat we zelf niet goed genoeg voor ons zelf kunnen zor
gen, maar ais de overheid dat dan doet, dan vinden we
dat die het niet goed doet en dan willen we via in
spraak de overheid vertellen hoe die datgene voor ons
moet doen, dat we niet voor ons zelf kunnen doen.
Wij zijn steeds op jongere leeftijd rijp om te stem
men en dus het overheidsbeleid te bepalen, zodat we
steeds meer de bewegingsvrijheid, die we zonder over
heidsingrijpen zouden hebben, kunnen inperken en met
verboden en vergunningen aan banden leggen.
Willen we dit werkelijk allemaal? Het enthousiasme
bij de stembus is niet overtuigend. Kan het zijn dat de
eisen van inspraak vooral afkomstig zijn van pressie
groepen die op eigen wijze en via eigen partijen onvol
doende gewicht in de schaal kunnen leggen en die voor
hun specifieke belangen nu via inspraak meer gewicht
in de schaal proberen te leggen? Kan de onvrede, die
alom merkbaar is, via inspraak bevredigd worden?
Met een ijver en met een perfectionisme, dat zelfs in
Nederland buitensporig genoemd mag worden, hebben
wij het bestaan zo'n 60 raden en commissies tot stand
te brengen. Dat betekent 60 soorten agenda's, notulen,
verslagen en rapporten, om van de vergaderingen nog
maar niet te spreken. Waar laten we al die stukken
die van al die instellingen afkomstig zijn? In 60 ordners,
elk 8 cm breed, samen zo'n 5 meter lengte? Er is
natuurlijk maar één reële oplossing voor: het aan
schaffen van een extra grote papiermand. Maar wat
kost dit allemaal alleen al uitgedrukt in ambtelijke tijd!
Tijd die onttrokken moet worden aan het werk waar
voor de ambtenaar is aangesteld. Hier zitten we weer
met zo'n tegenstrijdigheid. Raden en commissies, ter-
wille van de inspraak, kosten tijd, maar de grootste
grief is altijd het gebrek aan tempo en deze remedie be
tekent verlies aan tempo.
Commissies vormen geen bijdrage tot de oplossing
van enig probleem. Een commissie betekent niet dat de
gehele burgerij mee kan praten, maar dat een min of
meer willekeurige burger er bij zit (niet als bijzit, maar
als bijzitter). Commissies zitten vol min of meer, voor
al meer, ondeskundige leken en betekenen tijdverlies.
Wanneer de buriger, terecht, ongelukkig is met het
feit, dat allerlei voor hem volstrekt onbegrijpelijke be
slissingen worden genomen dan verandert een commis
sie daar niets aan, hoe openbaar die ook vergadert.
Wat zichtbaar is zijn de vergaderingen van de open
bare lichamen, de volksvertegenwoordigingen in alle
drie lagen. Die imponeren de burger niet en zo is de
veronderstelling gegroeid, dat het werkelijke werk in
,,de commissies" gebeurt. In die commissies wordt
geen beleid bepaald, wordt nliet beslist en wordt niet
met meer kennis van zaken gesproken. Wie de illusie
heeft, dat openbare commissievergaderingen de burger
zullen demonstreren hoe goed en braaf er gewerkt
wordt, komt bedrogen uit.
Ik ben dus van mening, dat we het zeer wel zonder
commissies zouden kunnen doen en misschien zelfs be
ter zouden kunnen doen. Een commissie heeft alleen
zin als er bepaald deskundige leden in zitten, hetgeen
slechts bij uitzondering het geval is.
Ik ben ook van mening, dat de onvermijdelijke star
heid, die met een onoverzienbare zee van voorschrif
ten gepaard gaat, tot gevolg kan hebben, dat de be
langen van de individuele burger in het raderwerk van
de ambtelijke molen gekraakt worden en dat in deze
situatie de figuur van een ombudsman, die meer de
redelijkheid kan laten gelden dan de formele juistheid,
een correctie zou kunnen opleveren.
Beter dan openbaarheid in commissies is openheid in
het beleid. Het is niet nodig overal zo verschrikkelijk
geheimzinnig over te doen. Er is ook nu weer een
rapport, dat in de meest strikte vertrouwelijkheid aan
een commissie is gepresenteerd en waarvan zelfs de
fracties niets mochten weten. Ik zeg niet welk rapport
ik bedoel, maar ik zeg wel dat mij de reden van die
geheimzinnigheid volstrekt onduidelijk is.
De heer Vellenga heeft straks aangedrongen op in
formele bijeenkomsten waar degenen die belangstelling
voor de betreffende onderwerpen hebben zich met de
aanwezigen zouden kunnen verstaan. Ik heb begrepen,
dat net College dat onder de naam „hearings" wel voor
staat. Ik ben inderdaad van mening, dat die nuttig
zouden kunnen zijn. Ik ben niet van mening, dat daar
mee de onvrede, de onlust en het onbehagen, waarvan
ik meen dat de wereld vervuld is, opgeheven zullen
kunnen worden.
Wat die geheimzinnigheid betreft nog dit. Ik kan mij
alleen maar voorstellen, dat het College en het ambte
narenkorps zelf zo onzeker is in het kader van zoveel
en zo ingewikkelde en dus onoverzienbare regelingen,
dat het uit pure angst en zekerheidshalve alles maar
zo lang mogelijk onder de tafel wil houden.
De overmaat van overheidsbemoeiing en regelingen
heeft nog een kant. De invloed van de technische dien
sten, die per definitie op hun gebied deskundig zijn,
wordt onweerstaanbaar en kan ontaarden in tyrannie.
Ik denk daarbij in de eerste plaats aan openbare wer
ken. Wanneer die wat in het hoofd hebben, is het een
knappe jongen die het er uit praat. Dat geldt zowel
voor objecten die zij gebouwd willen zien, als voor de
bestemmingsplannen, die ze ontworpen hebben. Hun
deskundigheid hoeft niet in twijfel te worden ge
trokken. Of het altijd zo duur moet, is een andere zaak.
In de aanbiedingsbrief wordt medegedeeld, dat de be
groting sluitend is gemaakt met behulp van saldireser-
ves. In de gegeven omstandigheden heb ik daartegen
geen bezwaar, maar in principe .is dit systeem niet
goed. Dit zijn van die dingen die niet voor herhaling
vatbaar zijn en we moeten er rekening mee houden,
dat een conjunctuuromslag op onze normale middelen
zo'n invloed zal kunnen hebben, dat iedere reserve
welkom zal zijn.
In de begroting en ook in het rapport van de afde
lingen is met enige spijt gewag gemaakt van het ver
loop van onze bevolking, die maar niet wil toenemen.
Nu moet ik zeggen, dat de afwezigheid van de lust
om de eigen enge grenzen te overschrijden en het geluk
in de wijde wereld te beproeven, mij nimmer het
kenmerk is toegeschenen van een gezond en krachtig
volk. In deze tijd, waarin er eerder sprake is van te
veel dan van te weinig mensen, is het op zichzelf be
slist geen ramp, wanneer wij voor een grotere opeen
hoping worden gespaard. Dat zou anders zijn, wan
neer wij een bijzondere plaats zouden innemen, omdat
wij onze bewoners minder kunnen bieden dan elders
geboden wordt en ik vrees dat zulks het geval is. Ik
heb niet in de eerste plaats het oog op de woningnood,
die even chronisch is als het Ministerie van Volkshuis
vesting. De mensen die in een buurgemeente gaan
wonen vinden daar de woning die in Leeuwarden ont
breekt. Wij hebben geen bestemmingsplannen en geen
bouwrijpe grond in voldoende hoeveelheid en wat wij
hebben is niet aantrekkelijk genoeg en te duur. Dat
wij met onze bestemmingsplannen op de verkeerde weg
zijn, hoef ik niet te herhalen. Het is vele malen in deze
vergadering gezegd.
Ik wil wel opmerken, dat in de een of andere com
missie gevraagd is om een overzicht van de gebeurte
nissen die gepaard gaan met het tot stand komen van
een bestemmingsplan. Dat was niet, dacht ik, in de
Raad voor de Volkshuisvesting, waar dat overzicht wel
terecht is gekomen en waaruit wij zien, dat, zonder
de tegenvallers van een beroep op de Kroon, de geschat
te tijdsduur gerekend tot en met de goedkeuring van
G-S. ZV2 jaar beloopt. Dan is het nog lVn jaar vlugger
dan de toegelaten tijdsduur. Gelet op de gebruikelijke
tegenvallers als kritiek in een commissie, onbehagen
bij een orgaan, ziekte van een ambtenaar, diens va
kantie of drukte met werk voor een commissie, mag
worden aangenomen, dat het 5 jaar kost voor een be
stemmingsplan de eindstreep heeft gehaald. Op dat mo
ment is het natuurlijk al weer verouderd en als het dat
niet is dan is het nog geen aantrekkelijk plan, nu het
in Leeuwarden niet mogelijk blijkt om anders dan in
de grootst mogelijke uniformiteit te bouwen. Als we
geen pakhuizen maken, waarin de mensen op en onder
elkaar opgeborgen worden dan nog maken we een
verzameling blokkendozen. Overal schijnt het mogelijk
te zijn om zijn individuele lusten bot te vieren in de
woningbouw zodat een variabel en plezierig aspect ont
staat, maar in Leeuwarden kan dat niet. Waarom dat
hier niet kan is mij een raadsel. Wanneer wij hier wat
doen dan is dat duur. Over de gemeentegrens kan het
allemaal goedkoper. Ik neem onmiddellijk aan, dat de
voorschriften waaraan wij van rijkswege gebonden zijn
ons belemmeren, maar ik meen ook, dat we de zaken
toch anders moeten aanpakken.
Wij zijn met onze Groene Ster bezig. Wij kunnen aan
een bosplan denken, aan sportveldencomplexen, aan een
groene long, die als een soort mini-enclave in de be
bouwing ligt, niet opgenomen in een bestemmingsplan
en niet meeberekend in de kosten daarvan.
Wij moeten wegen vinden om ten laste van de alge
mene middelen zaken tot stand te brengen of te behou
den die de stad bewoonbaar maken zonder de kosten
te verhogen. Wij moeten niet de dodelijke verveling heb
ben van een aaneenschakeling van gelijke huizen. Wij
moeten rustpunten maken, gewoon een stukje natuur
behoud.
Wanneer een bestemmingsplan gemaakt wordt op het
bureau van onze eigen dienst of van een stedebouw-
kundige van buiten, dan zal dat, op papier, wel alle
maal zo mooi mogelijk zijn. Maar het pleegt dan ook
zo duur te worden, dat er aan geknutseld moet worden
om het betaalbaar te maken. Het zou, naar mijn me
ning, beter zijn er direct al alle vrijheid in te maken
die een aannemer nodig heeft om een betaalbare woning
te maken voor een publiek dat bereid is te betalen voor
wat het als waar voor zijn geld beschouwt.
Het is mogelijk, dat een eigen stedebouwkundige
dienst op dit punt een verbetering in de toestand zou
kunnen brengen, wanneer aangenomen kan worden,
dat een eigen dienst de nodige soepelheid zou kunnen
opbrengen om met degenen die moeten gaan bouwen
aan tafel te gaan zitten om het plan ten slotte op papier
te krij gen.
Het aantal woningen, dat in 1971 gereed zal komen,
zal nog geringer zijn dan B. en W. verwachten. Ook
dat ligt aan het te laat en in te geringe mate gereed
komen van bestemmingsplannen.
In een van de laatste zittingen hebben we een be
slissing genomen over de Camminghabuursterpolder.
Op de materiële inhoud daarvan kom ik niet terug. Wel
op de formele kant van de zaak. We hebben dat plan,
waaraan jaren is gedokterd, op tafel gekregen zonder
werkelijk een keus uit het daarbij aan de orde komende
alternatieve beleid te kunnen maken. De Raad kon al
leen maar ja en amen zeggen. U, meneer de Voorzitter,
hebt, als ik het goed heb waargenomen, er Uw be
vreemding over uitgesproken, dat de Raad het waagde
bedenkingen te opperen, hoewel de zaak toch al in drie
commissies was besproken. Alsof die commissies het
beleid zouden kunnen bepalen. Wij weten niet wat er
in die commissies gebeurd is, maar wij weten wel, dat
op de vrijdag, voorafgaande aan de raadsvergadering
van maandag, in allerijl een kostenopstelling is gemaakt
van de kosten van de alternatieve oplossing. Een op
stelling die niet de Raad, maar een aantal commissie
leden heeft bereikt en waaraan iedere mogelijkheid tot
inzicht in de berekening van die kosten te komen, ont
brak. Welke commissies dit plan gepasseerd is, weet ik
niet, maar in ieder geval niet de Raad voor de Volks
huisvesting en niet de Federatie van Woningbouwver
enigingen, die er toch wel het grootste aantal woningen
in zullen moeten bouwen. Wanneer het ernst is met
openheid en openbaarheid, dan zou toch mogen worden
verwacht, dat de voorlichting aan de Raad, aan de ge
kozen volksvertegenwoordigers, niets te wensen over
zou laten. In dit geval liet dat naar mijn mening alles
te wensen over. Uw voorstel is slechts aangenomen,
dankzij het feit, dat de grootste raadsfractie bereid was
ook nu weer uit Uw hand te eten. Ik kan U uit ervaring
vertellen, dat ook aan het geduld van de grootste
raadsfractie eens een eind komt. Het gebeurt al te
vaak, dat plannen, dié eindeloos onderweg geweest zijn,
door de Raad zonder blikken of blozen met huid en haar
moeten worden doorgeslikt vanwege de haast. De Raad
zal daar eens genoeg van krijgen.