6 7 dat vandaag afwezig is, en in de tweede plaats bij de heer Vellenga wanneer hij Uw Collage dankt voor de vele inspanningen en het goede werk dat verricht is; dank ook aan Uw ambtenaren die U daarbij vaak in moeilijke omstandigheden zo bijzonder hebben bijge staan. De heer B. P. van der Veen: Nog nooit is de wel vaart zo groot geweest als nu. Nog noodt is de welvaart zo algemeen verspreid geweest als nu. En nog nooit is in de na-oorlogse jaren ook het onbehagen zo groot ge weest als nu. Nog nooit hebben we meer burgers bij de publieke zaak betrokken, nog nooit hebben we meer ra den en commissies gehad, nog nooit hebben we meer eisen van inspraak gehoord en nog nooit hebben we meer het geweld en buiten-parlementaire acties als noodzakelijk en effectief middel tot het bereiken van politieke doeleinden horen aanbevelen en aanvaarden. Er is een tijd geweest, waarin het streven erop was gericht de enkeling zo ver te brengen, dat hij op zijn eigen benen kon staan. Het ideaal is nu om op ander mans benen te staan en, omdat we onze eigen benen toch ook niet voor niets hebben gekregen, gebruiken we die dan maar om overal tegen aan te schoppen. Nog nooit zijn wij zo talrijk geweest en nog steeds menen wij, dat verdere bevolkingstoename moet wor den nagestreefd, hoewel we dreigen om te komen in de afval en het vuil, dat we produceren. We willen al door maar meer mensen en daarmee meer regelingen, voorschriften, afval, lawaai, spanningen, onbehagen, botsingen, meer verdeling van de welvaart, meer bu reaucratie, meer onduidelijkheid en minder ruimte. Van moeders pappot willen we aanschikken aan andermans pappot en we willen papkinderen blijven. Wij eisen, dat de overheid dat is een ander dan wij zelf in onze behoeften voorziet, zodat we blijven in de toestand van de zuigeling, die alles van zijn moeder verwacht. Wij willen zekerheid, wij willen verzorging van wieg tot graf, en wanneer die wens vervuld is, blijkt dat wij ons de kans ontnomen hebben om volwassen te wor den, om op eigen kracht en met eigen inspanning iets te bereiken en daarvan de voldoening te genieten. Wij zijn iets essentieels, iets wezenlijks, een werkelijke be hoefte die vervuld zou moeten worden, kwijt geraakt. Onze natuurlijke behoefte om zelfstandig en volwassen te worden kan niet meer worden vervuld en dus ver vult de onvrede ons. Er is geen relatie meer tussen inspanning en resultaat en dus geen voldoening. In het liberale vaandel was, naast enige andere dier bare kreten, het woord verantwoordelijkheid geschreven. Wij, liberalen, zijn, evenzeer als anderen, kinderen van onze tijd. Als het woord verantwoordelijkheid" nog ge bruikt wordt, dan is dat niet om aan te geven, dat wij verantwoordelijkheid voor ons eigen lot dragen; wij zijn alleen verantwoordelijk voor anderen. Zelfs als we voor ons zelf verantwoordelijk zouden willen zijn dan gaat dat niet. Wij zijn niet meer vrij om te ondernemen wat we willen, wij zijn alleen vrij om te doen wat voorge schreven is. Wij moeten vergunningen hebben en ons aan de regels houden die nodig zijn om alles ordelijk en netjes en overzichtelijk, registreerbaar en ambtelijk verwerkbaar te maken. Wij vermaken ons zelf niet meer, maar worden ver maakt door het kastje van de t.v. Wij zitten passief te kijken naar het als volksvermaak gesubsidieerde voet bal en als wij dan de passiviteit niet langer verdragen, stormen wij het veld op, maltraiteren de scheidsrech ter, gooien met lege flessen en breken de boel af, zodat de voetbalvelden met traliehekken moeten worden om geven. Wij zitten met zoveel mensen op elkaar, dat we el kaar in de weg lopen. Niettemin willen we steeds meer. We betreuren het zelfs, dat de Cantineddenst niet naar Leeuwarden komt met al zijn pakhuisknechten, alsof onze welvaart zou afhangen van die paar meer inwo ners. We willen de welvaart verdelen en in feite van de bedeling leven, wat dan nu heet herverdeling van inkomsten en we hebben dan natuurlijk nooit genoeg. En om dat allemaal tot stand te brengen, hebben we zoveel overheidsbemoeiing nodig gemaakt, dat we de zaken niet meer kunnen overzien en onze onlust richten we dan op die, als gevolg van onze wensen ge groeide bureaucratie, die we nu willen vervolmaken door inspraak. Iedereen moet overal zijn zegje in heb ben, alles moet openbaar. Wij laten geen beslissing meer over aan de door ons gekozen vertegenwoordigers, maar willen zelf inspreken. Vroeger heette dat anar chie. Wij hebben onze vrijheid opgeofferd aan onze ze kerheid en hebben onlust over ons verlies. Wanneer wij met zovelen zijn en wanneer de over heid niet alleen bescherming moet geven tegen inbreuk op ons leven, onze bewegingsvrijheid en ons goed, maar ook zorg moet dragen voor onze welvaart, voor ons bestaan, dan wordt onze maatschappij zo ingewik keld, dat inspraak alleen maar een loze kreet kan zijn. Wij zijn een vat vol tegenstrijdigheden geworden. Wij willen dat de overheid (dat is een ander) voor ons zorgt, via een ambtelijk apparaat, want we vinden, dat we zelf niet goed genoeg voor ons zelf kunnen zor gen, maar ais de overheid dat dan doet, dan vinden we dat die het niet goed doet en dan willen we via in spraak de overheid vertellen hoe die datgene voor ons moet doen, dat we niet voor ons zelf kunnen doen. Wij zijn steeds op jongere leeftijd rijp om te stem men en dus het overheidsbeleid te bepalen, zodat we steeds meer de bewegingsvrijheid, die we zonder over heidsingrijpen zouden hebben, kunnen inperken en met verboden en vergunningen aan banden leggen. Willen we dit werkelijk allemaal? Het enthousiasme bij de stembus is niet overtuigend. Kan het zijn dat de eisen van inspraak vooral afkomstig zijn van pressie groepen die op eigen wijze en via eigen partijen onvol doende gewicht in de schaal kunnen leggen en die voor hun specifieke belangen nu via inspraak meer gewicht in de schaal proberen te leggen? Kan de onvrede, die alom merkbaar is, via inspraak bevredigd worden? Met een ijver en met een perfectionisme, dat zelfs in Nederland buitensporig genoemd mag worden, hebben wij het bestaan zo'n 60 raden en commissies tot stand te brengen. Dat betekent 60 soorten agenda's, notulen, verslagen en rapporten, om van de vergaderingen nog maar niet te spreken. Waar laten we al die stukken die van al die instellingen afkomstig zijn? In 60 ordners, elk 8 cm breed, samen zo'n 5 meter lengte? Er is natuurlijk maar één reële oplossing voor: het aan schaffen van een extra grote papiermand. Maar wat kost dit allemaal alleen al uitgedrukt in ambtelijke tijd! Tijd die onttrokken moet worden aan het werk waar voor de ambtenaar is aangesteld. Hier zitten we weer met zo'n tegenstrijdigheid. Raden en commissies, ter- wille van de inspraak, kosten tijd, maar de grootste grief is altijd het gebrek aan tempo en deze remedie be tekent verlies aan tempo. Commissies vormen geen bijdrage tot de oplossing van enig probleem. Een commissie betekent niet dat de gehele burgerij mee kan praten, maar dat een min of meer willekeurige burger er bij zit (niet als bijzit, maar als bijzitter). Commissies zitten vol min of meer, voor al meer, ondeskundige leken en betekenen tijdverlies. Wanneer de buriger, terecht, ongelukkig is met het feit, dat allerlei voor hem volstrekt onbegrijpelijke be slissingen worden genomen dan verandert een commis sie daar niets aan, hoe openbaar die ook vergadert. Wat zichtbaar is zijn de vergaderingen van de open bare lichamen, de volksvertegenwoordigingen in alle drie lagen. Die imponeren de burger niet en zo is de veronderstelling gegroeid, dat het werkelijke werk in ,,de commissies" gebeurt. In die commissies wordt geen beleid bepaald, wordt nliet beslist en wordt niet met meer kennis van zaken gesproken. Wie de illusie heeft, dat openbare commissievergaderingen de burger zullen demonstreren hoe goed en braaf er gewerkt wordt, komt bedrogen uit. Ik ben dus van mening, dat we het zeer wel zonder commissies zouden kunnen doen en misschien zelfs be ter zouden kunnen doen. Een commissie heeft alleen zin als er bepaald deskundige leden in zitten, hetgeen slechts bij uitzondering het geval is. Ik ben ook van mening, dat de onvermijdelijke star heid, die met een onoverzienbare zee van voorschrif ten gepaard gaat, tot gevolg kan hebben, dat de be langen van de individuele burger in het raderwerk van de ambtelijke molen gekraakt worden en dat in deze situatie de figuur van een ombudsman, die meer de redelijkheid kan laten gelden dan de formele juistheid, een correctie zou kunnen opleveren. Beter dan openbaarheid in commissies is openheid in het beleid. Het is niet nodig overal zo verschrikkelijk geheimzinnig over te doen. Er is ook nu weer een rapport, dat in de meest strikte vertrouwelijkheid aan een commissie is gepresenteerd en waarvan zelfs de fracties niets mochten weten. Ik zeg niet welk rapport ik bedoel, maar ik zeg wel dat mij de reden van die geheimzinnigheid volstrekt onduidelijk is. De heer Vellenga heeft straks aangedrongen op in formele bijeenkomsten waar degenen die belangstelling voor de betreffende onderwerpen hebben zich met de aanwezigen zouden kunnen verstaan. Ik heb begrepen, dat net College dat onder de naam „hearings" wel voor staat. Ik ben inderdaad van mening, dat die nuttig zouden kunnen zijn. Ik ben niet van mening, dat daar mee de onvrede, de onlust en het onbehagen, waarvan ik meen dat de wereld vervuld is, opgeheven zullen kunnen worden. Wat die geheimzinnigheid betreft nog dit. Ik kan mij alleen maar voorstellen, dat het College en het ambte narenkorps zelf zo onzeker is in het kader van zoveel en zo ingewikkelde en dus onoverzienbare regelingen, dat het uit pure angst en zekerheidshalve alles maar zo lang mogelijk onder de tafel wil houden. De overmaat van overheidsbemoeiing en regelingen heeft nog een kant. De invloed van de technische dien sten, die per definitie op hun gebied deskundig zijn, wordt onweerstaanbaar en kan ontaarden in tyrannie. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan openbare wer ken. Wanneer die wat in het hoofd hebben, is het een knappe jongen die het er uit praat. Dat geldt zowel voor objecten die zij gebouwd willen zien, als voor de bestemmingsplannen, die ze ontworpen hebben. Hun deskundigheid hoeft niet in twijfel te worden ge trokken. Of het altijd zo duur moet, is een andere zaak. In de aanbiedingsbrief wordt medegedeeld, dat de be groting sluitend is gemaakt met behulp van saldireser- ves. In de gegeven omstandigheden heb ik daartegen geen bezwaar, maar in principe .is dit systeem niet goed. Dit zijn van die dingen die niet voor herhaling vatbaar zijn en we moeten er rekening mee houden, dat een conjunctuuromslag op onze normale middelen zo'n invloed zal kunnen hebben, dat iedere reserve welkom zal zijn. In de begroting en ook in het rapport van de afde lingen is met enige spijt gewag gemaakt van het ver loop van onze bevolking, die maar niet wil toenemen. Nu moet ik zeggen, dat de afwezigheid van de lust om de eigen enge grenzen te overschrijden en het geluk in de wijde wereld te beproeven, mij nimmer het kenmerk is toegeschenen van een gezond en krachtig volk. In deze tijd, waarin er eerder sprake is van te veel dan van te weinig mensen, is het op zichzelf be slist geen ramp, wanneer wij voor een grotere opeen hoping worden gespaard. Dat zou anders zijn, wan neer wij een bijzondere plaats zouden innemen, omdat wij onze bewoners minder kunnen bieden dan elders geboden wordt en ik vrees dat zulks het geval is. Ik heb niet in de eerste plaats het oog op de woningnood, die even chronisch is als het Ministerie van Volkshuis vesting. De mensen die in een buurgemeente gaan wonen vinden daar de woning die in Leeuwarden ont breekt. Wij hebben geen bestemmingsplannen en geen bouwrijpe grond in voldoende hoeveelheid en wat wij hebben is niet aantrekkelijk genoeg en te duur. Dat wij met onze bestemmingsplannen op de verkeerde weg zijn, hoef ik niet te herhalen. Het is vele malen in deze vergadering gezegd. Ik wil wel opmerken, dat in de een of andere com missie gevraagd is om een overzicht van de gebeurte nissen die gepaard gaan met het tot stand komen van een bestemmingsplan. Dat was niet, dacht ik, in de Raad voor de Volkshuisvesting, waar dat overzicht wel terecht is gekomen en waaruit wij zien, dat, zonder de tegenvallers van een beroep op de Kroon, de geschat te tijdsduur gerekend tot en met de goedkeuring van G-S. ZV2 jaar beloopt. Dan is het nog lVn jaar vlugger dan de toegelaten tijdsduur. Gelet op de gebruikelijke tegenvallers als kritiek in een commissie, onbehagen bij een orgaan, ziekte van een ambtenaar, diens va kantie of drukte met werk voor een commissie, mag worden aangenomen, dat het 5 jaar kost voor een be stemmingsplan de eindstreep heeft gehaald. Op dat mo ment is het natuurlijk al weer verouderd en als het dat niet is dan is het nog geen aantrekkelijk plan, nu het in Leeuwarden niet mogelijk blijkt om anders dan in de grootst mogelijke uniformiteit te bouwen. Als we geen pakhuizen maken, waarin de mensen op en onder elkaar opgeborgen worden dan nog maken we een verzameling blokkendozen. Overal schijnt het mogelijk te zijn om zijn individuele lusten bot te vieren in de woningbouw zodat een variabel en plezierig aspect ont staat, maar in Leeuwarden kan dat niet. Waarom dat hier niet kan is mij een raadsel. Wanneer wij hier wat doen dan is dat duur. Over de gemeentegrens kan het allemaal goedkoper. Ik neem onmiddellijk aan, dat de voorschriften waaraan wij van rijkswege gebonden zijn ons belemmeren, maar ik meen ook, dat we de zaken toch anders moeten aanpakken. Wij zijn met onze Groene Ster bezig. Wij kunnen aan een bosplan denken, aan sportveldencomplexen, aan een groene long, die als een soort mini-enclave in de be bouwing ligt, niet opgenomen in een bestemmingsplan en niet meeberekend in de kosten daarvan. Wij moeten wegen vinden om ten laste van de alge mene middelen zaken tot stand te brengen of te behou den die de stad bewoonbaar maken zonder de kosten te verhogen. Wij moeten niet de dodelijke verveling heb ben van een aaneenschakeling van gelijke huizen. Wij moeten rustpunten maken, gewoon een stukje natuur behoud. Wanneer een bestemmingsplan gemaakt wordt op het bureau van onze eigen dienst of van een stedebouw- kundige van buiten, dan zal dat, op papier, wel alle maal zo mooi mogelijk zijn. Maar het pleegt dan ook zo duur te worden, dat er aan geknutseld moet worden om het betaalbaar te maken. Het zou, naar mijn me ning, beter zijn er direct al alle vrijheid in te maken die een aannemer nodig heeft om een betaalbare woning te maken voor een publiek dat bereid is te betalen voor wat het als waar voor zijn geld beschouwt. Het is mogelijk, dat een eigen stedebouwkundige dienst op dit punt een verbetering in de toestand zou kunnen brengen, wanneer aangenomen kan worden, dat een eigen dienst de nodige soepelheid zou kunnen opbrengen om met degenen die moeten gaan bouwen aan tafel te gaan zitten om het plan ten slotte op papier te krij gen. Het aantal woningen, dat in 1971 gereed zal komen, zal nog geringer zijn dan B. en W. verwachten. Ook dat ligt aan het te laat en in te geringe mate gereed komen van bestemmingsplannen. In een van de laatste zittingen hebben we een be slissing genomen over de Camminghabuursterpolder. Op de materiële inhoud daarvan kom ik niet terug. Wel op de formele kant van de zaak. We hebben dat plan, waaraan jaren is gedokterd, op tafel gekregen zonder werkelijk een keus uit het daarbij aan de orde komende alternatieve beleid te kunnen maken. De Raad kon al leen maar ja en amen zeggen. U, meneer de Voorzitter, hebt, als ik het goed heb waargenomen, er Uw be vreemding over uitgesproken, dat de Raad het waagde bedenkingen te opperen, hoewel de zaak toch al in drie commissies was besproken. Alsof die commissies het beleid zouden kunnen bepalen. Wij weten niet wat er in die commissies gebeurd is, maar wij weten wel, dat op de vrijdag, voorafgaande aan de raadsvergadering van maandag, in allerijl een kostenopstelling is gemaakt van de kosten van de alternatieve oplossing. Een op stelling die niet de Raad, maar een aantal commissie leden heeft bereikt en waaraan iedere mogelijkheid tot inzicht in de berekening van die kosten te komen, ont brak. Welke commissies dit plan gepasseerd is, weet ik niet, maar in ieder geval niet de Raad voor de Volks huisvesting en niet de Federatie van Woningbouwver enigingen, die er toch wel het grootste aantal woningen in zullen moeten bouwen. Wanneer het ernst is met openheid en openbaarheid, dan zou toch mogen worden verwacht, dat de voorlichting aan de Raad, aan de ge kozen volksvertegenwoordigers, niets te wensen over zou laten. In dit geval liet dat naar mijn mening alles te wensen over. Uw voorstel is slechts aangenomen, dankzij het feit, dat de grootste raadsfractie bereid was ook nu weer uit Uw hand te eten. Ik kan U uit ervaring vertellen, dat ook aan het geduld van de grootste raadsfractie eens een eind komt. Het gebeurt al te vaak, dat plannen, dié eindeloos onderweg geweest zijn, door de Raad zonder blikken of blozen met huid en haar moeten worden doorgeslikt vanwege de haast. De Raad zal daar eens genoeg van krijgen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 4