15 raamd op f 1.370.000.-. Een bedrag dat door de gemeente dient te worden bijgepast op taken die het rijk voor zijn rekening heeft genomen. Een bedrag ook dat er grotendeels de oorzaak van is dat op deze begroting het tekort van f 1.585.000.- prijkt. Ten opzichte van vorig jaar, toen door de gemeente op deze rijkstaken een bedrag van f 768.000.- moest worden bijgepast, betekent dit een stijging van rond f 600.000.-. Cijfers die duidelijke taal spreken over het tekortschieten van de huidige regering t.o.v. de ge meenten. Ik wil dit tekortschieten met nog een voor beeld aantonen. Vorige zomer werd door de rijksover heid bekend gemaakt dat er in de sector sociale zorg belangrijke verschuivingen zouden plaatsvinden van de gemeenten naar het rijk. Deze verschuivingen, die zon der enig overleg met de gemeenten waren vastgesteld, zouden de gemeenten een besparing geven aan weg vallende uitgaven van 385 miljoen, maar eveneens een inkomstenvermindering opleveren van 426 miljoen. De gemeenten schieten er per saldo 41 miljoen bij in. Voor waar een mooi staaltje van rekenkunst van de rijks overheid! De belastingverlagingen van Minister Witte- veen moeten toch ergens vandaan komen Behalve de tekorten op de doeluitkeringen, heeft de gemeente nog andere uitgaven te doen. En om deze andere uitgaven een beetje te kunnen beoordelen hebben we van 4 andere steden cijfers opgevraagd. Deze steden zijn: Zwolle, Den Bosch, Maastricht en Leiden. Steden met tussen de 75.000 en 110.000 inwoners. Bovendien zijn van deze 4 steden 3 provincie-hoofdstad en vervullen als zodanig, evenals Leeuwarden, een centrumfunctie. Uitgaande van de functionele begroting en uitgaande van een bedrag per inwoner kunnen we de volgende uitgaven en inkomsten gaan vergelijken met overeenkomstige cijfers van de steden Zwolle, Den Bosch, Maastricht en Leiden. Dit overzicht is U inmid dels uitgereikt: het opnoemen van al deze cijfers leek mij nl. voor de toehoorder onmogelijk te volgen. ■a u CS •S 3 CU CU Uitgaven Apparaatskosten gemeente 56,08 69,03 57,20 62,54 50,57 Gem. Soc. Dienst 23,24 18,10 19,00 16,06 14,17 Alg. Bijstandswet 12,69 18,01 22,15 19,65 Brandweer 12,72 7,65 14,83 15,37 16,02 Tekort kleuter- en basisonderwijs 8,42 5,57 2,27B 5,88 2,79B Bijdrage provinciaal orkest 6.56 1,54 2,18 0,24 3,94 Openb. vervoer 5,14 1,77 0,59 2,12 7,78 Musea en bibliotheken 9, 6,30 5,15 13,19 9,88 Ontvangsten Riool-/straat- belasting 35,68 30,33 20,54 36,56 31,46 Uit dit overzicht blijkt nu dat van de vergeleken uitgavenposten Leeuwarden op 3 onderdelen de kroon spant, t.w. Gem. Sociale Dienst f23,24 per inwoner; Tekort kleuter-basisonderwijs f 8,42 per inwoner en Bijdrage provinciaal orkest f 6,56 per inwoner. Graag zou ik van de wethouder de toezegging krijgen, dat de bedragen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst en het basis- en kleuteronderwijs eens diepgaand worden vergeleken met die van andere gemeenten. Vooral de overschotten op het basis- en kleuteronderwijs in Den Bosch en Maastricht steden met weinig open baar onderwijs zijn opvallend! De bijdrage aan het provinciaal orkest is een beslissing van de Raad zelf geweest, waar we zonder meer niet op kunnen terug komen, ook al heeft de CCP in de afdelingsvergade ring verklaard: Hadden we het allemaal geweten, dan hadden we het niet gedaan." Het volgende punt dat ik onder de loep zou willen nemen, is het verlanglijstje van onze gemeente met de te plegen investeringen in 1971. Het eindbedrag van deze verlanglijst is plm. 83 miljoen gulden. Zoals wij op bijlage 4 van de aanbiedingsbrief kunnen zien, is hiervan 26 miljoen bestemd voor woningbouw en onderwijs. terwijl wordt gerekend op belangrijke investeringssubsidies voor een aantal onrendabele werken, zoals b-v. het Groene Sterplan. Daarna resteert echter nog een bedrag van enige tientallen miljoenen guldens, die door de gemeente uit de grote pot van de centrale financiering moeten worden verkregen. Is het nu reëel om hierop te rekenen? Het antwoord hierop is een volmondig nee. Want, ontvingen we in 1969 nog 27 miljoen uit de centrale pot, in 1970 was dit gedaald tot een bedrag van 8,8 miljoen, terwijl bovendien in 1970 de mogelijkheid tot het sluiten van de zgn. burger zinlening praktisch tot het verleden is gaan behoren. Wij kunnen dus wel een investeringsprogramma op stellen, maar we weten bij voorbaat dat er weinig van kan worden gerealiseerd. Waar ligt nu de oorzaak van het feit dat vooral de laatste jaren uit de centrale financieringspot zo weinig middelen loskomen? In de eerste plaats doordat de Bank voor Ned. Gemeenten, die deze centrale finan ciering verzorgt, net als ieder ander netjes haar beurt moet afwachten om met een emissie op de kapitaal markt te mogen verschijnen. Bovendien is de grootte van het gevraagde bedrag aan een plafond gebonden, om de kapitaalmarkt niet al te zeer te ontwrichten. De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft op dit moment een kapitaalbehoefte van plm. 3 miljard gulden om te kunnen voldoen aan alle ingediende aanvragen. Voorwaar geen peuleschilletje! Ik heb zopas gezegd dat de Bank voor Ned. Gemeen ten op de kapitaalmarkt netjes haar beurt moet af wachten; alleen het aantal beurten dat de bank mag meedoen, wordt steeds minder, terwijl het rijk steeds vaker en met grotere bedragen aan bod komt. Ik wil dit met het volgende cijfervoorbeeld aantonen. In de periode 1961 - 1964 werd het aanbod op de kapitaal markt als volgt verdeeld: Rijk 14 pet.; Lagere overheid 21 pet.; Private sector 64 pet. In 1969 waren deze cijfers: Rijk 23 pet.; Lagere over heid 12 pet.; Private sector 61 pet. Hoewel sinds 1964 wel verschillende taken door het rijk van de gemeenten zijn overgenomen, blijkt hier wel een zekere discriminatie ten voordele van het rijk. Omdat deze bevoordeling van het rijk ten laste van de lagere overheid zo zonneklaar blijkt, heeft het Tweede Kamerlid Vondeling onlangs een initiatief-wets ontwerp ingediend, dat een wijziging van de Wet kapitaalsuitgaven publiekrechtelijke lichamen, de wet K.P.L., beoogt. Deze wetswijziging, met als achtergrond de schaarste op de kapitaalmarkt, heeft tot doel de financiering van de gemeentelijke investeringen veilig te stellen. Volgens het voorstel dient dit op de volgende manier te ge beuren: de Minister van Financiën zou de bevoegdheid moeten hebben om bepaalde instellingen die vaste financieringsmiddelen voor belegging beschikbaar heb ben, zoals pensioen- en spaarfondsen, verzekerings maatschappijen, etc. te dwingen een deel van hun middelen ter beschikking te stellen van het rijk en de lagere overheid. Hierdoor zou in tijden van kapitaal- schaarste in ieder geval de dekking van een behoorlijk gedeelte van de kapitaalbehoefte van de gemeenten gewaarborgd blijven. Uiteraard is het hier niet de plaats om diep op dit voorstel tot wetswijziging in te gaan. Maar toch zou ik U willen verzoeken, gezien de strekking van het initiatief, om via de Bank voor Neder landsche Gemeenten en de Raad voor de Gemeente- financiën, druk uit te oefenen, opdat dit wetsvoorstel de nodige aandacht krijgt, gezien de financiële impasse waarin tal van gemeenten verkeren. Tenslotte zou ik nog even willen ingaan op de woorden van de heer Miedema in een van de afdelings vergaderingen. In verband met onze weinig rooskleurige begrotingspositie deed de heer Miedema toen de suggestie om de investeringen te gaan temporiseren. Met name de investeringen in het Groene Sterplan zullen in de toekomst, volgens de heer Miedema, een grote last op onze schouders gaan leggen. Op het eerste aHMtlK&M gezicht lijkt deze suggestie niet zo slecht, maar ik vraag me af of we ons kunnen veroorloven in een maatschappij waarin de veranderingen elkaar steeds sneller opvolgen, op de plaats rust te maken. Ik dacht eerder dat we ons vertrouwd moeten maken met een beeld van toenemende lasten om tenminste de bestaande voorzieningen te kunnen handhaven, terwijl nieuwe voorzieningen, nieuwe taken die door de gemeente zullen moeten worden aangepakt om tenminste ,,bij" te kunnen blijven, nog meer offers zullen gaan vragen. En vooral de rijksoverheid zal ervan doordrongen moeten worden dat de huidige financiële armslag die de gemeenten krijgen, funest is voor het in stand houden van deze voorzieningen. Uit de voorbeelden die zijn aangehaald, blijkt duidelijk dat de gemeenten als het ware financieel gekneveld worden en gedwongen zijn steeds zwaardere lasten van de burger te vragen, waarbij veelal het draagkrachtprincipe buiten beschou wing wordt gelaten. De gemeentelijke samenleving, naar onze mening een van de hoekstenen van onze democratie, wordt op deze manier ernstig aangetast in haar ontwikkelingsmogelijkheden. En met deze sombere geluiden zou ik willen besluiten. Echter niet zonder een woord van dank te richten aan het adres van het College over de uitgebreide en duidelijke informatie bij deze begroting; de ambtenaren van de afd. Financiën waren ook steeds bereid vragen te beantwoorden en documentatiemateriaal te verstrekken. Ook hier is een woord van dank zeker op zijn plaats. De heer Visser: Namens de fractie van de CCP wil ik een aantal kanttekeningen maken bij het te voeren financieel beleid in 1971, zoals dat door het College in de aanbiedingsbrief is uitgestippeld en in de gemeente begroting en in de begrotingen van de diverse takken van dienst is gedetailleerd. Gaarne sluit ik mij aan bij de woorden van de fractie voorzitters, die hun waardering uitgesproken hebben voor het vele werk, dat door het College en het ambte lijk apparaat is verricht voor de samenstelling van deze begroting. Het door de gemeenten te voeren beleid wordt in ster ke mate bepaald door de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten, aan welk punt tijdens de begro tingsbehandeling van het vorig jaar uitvoerige beschou wingen zijn gewijd, zowel door de Raad als door het College. In de gegeven situatie kan van een gunstiger klimaat niet worden gesproken, integendeel. Geconsta teerd moet worden dat vorig jaar aan onze gemeente in zeer beperkte mate financieringsmiddelen zijn toege wezen krachtens de zgn. „centrale financiering", aan welk instituut de gemeenten nog steeds gebonden zijn. Het heeft weinig zin te discussiëren over het niveau van de uitkeringen, omdat naar mijn mening hier primair een taak ligt voor het Parlement evenals voor de Ver. van Ned. Gemeenten. Dit alles neemt niet weg dat handhaving van het voorzieningenpeil een punt waar ik in het vervolg van mijn beschouwing op terug kom door het hanteren door het Rijk van bepaalde maatstaven en allerlei verdeelsleutels in het gedrang komt. Ten aanzien hiervan behoeft het geen betoog dat het pakket van wensen van onze gemeente steeds gro ter omvang krijgt. Deze situatie drukt haar stempel ook op de begroting 1971. In de vervulling van haar specifieke overheids taak is de gemeente niet een instelling, wier beleid ge richt is op het maken van winst. Dat houdt in dat elk dienstjaar een sluitend budget behoort op te leveren. Het principe van een sluitende begroting onze fractie hecht daar veel waarde aan dient uitgangspunt te zijn voor het te voeren beleid. Een beleid hierop ge richt, zal de onderhandelingspositie van de gemeente bij het College van Ged. Staten stellig versterken. Dat het College er niet in is geslaagd voor het lopende dienstjaar een reëel sluitende begroting aan te bieden, hoeft naar mijn mening het genoemde principe nog geen geweld aan te doen. Onze fractie heeft er begrip voor dat Uw College heeft gestreefd naar handhaving van het voorzieningenpeil, dat zo nauw verband houdt met de zo sterk gewijzigde en de zich nog steeds wijzi gende verhoudingen op schier elk terrein. Was er vorig jaar een tekort van ruim 7 ton, aan vankelijk vertoonde de primitieve begroting 1971 een gat van ongeveer 2,4 miljoen gulden. Gedeeltelijke dekking van dit tekort is gevonden door het ramen van een aan tal stelposten wegens verhoogde belastingopbrengst uit de lokale bronnen tot een bedrag van rond 8 ton. Onze fractie kan zich wel verenigen met deze posten, ook ten aanzien van de posten, geraamd op jaarbasis of waarvan thans reeds bekend is, dat deze niet volledig of in het geheel niet inbaar zullen zijn. De mening in de fractie omtrent de begrotingstechnische opzet van de dekking is echter niet onverdeeld. Ondanks het feit, dat sommige ramingen steunen op wettelijke bepalin gen, blijven bij enkele leden wel bezwaren bestaan te gen de gevolgde methode. De begrotingspositie van Leeuwarden is van dien aard en wellicht geldt dit ook voor de nabije toekomst dat de vraag naar voren komt of het wenselijk is, dat de gemeentelijke heffingen opgetrokken worden tot een niveau, dat het Rijk als bindende voorwaarde stelt om in aanmerking te komen voor een extra uitkering uit het Gemeentefonds. Het principe van een volledige kosten dekking zal voor wat betreft een onderdeel van de voorstellen in het verloop van deze zitting door mijn fractiegenote mevr. Visser ter discussie worden gesteld. Een punt dat in overweging genomen zou kunnen worden is een tijdige, jaarlijkse aanpassing van de ge meentelijke tarieven van bijv. muziekschool, begrafenis rechten, leges, zwembaden, sportvelden e.d. inplaats van de gebruikelijke sprongsgewijze verhogingen, die als gevolg daarvan vaak vrij fors zijn i.v.m. de in het verleden opgetreden stijgingen van lonen en salarissen; een trendmatige tariefaanpassing voorkomt namelijk te sterke verhogingen in eens. Terugkerend tot het tekort van ruim 1% miljoen gulden, stelt het College voor dit tekort te dekken uit de saldi- reserve. Op grond van de vorig jaar door de Raad aanvaarde nota over de gemeentelijke reserves is aan de saldi-reserve de functie toegekend om schommelin gen in de jaarrekeningen dus zowel voordelige als na delige op te vangen. Thans wordt op begrotingsbasis een claim op deze reserve gelegd, reden waarom dan ook van een formeel sluitende begroting kan worden gesproken, deels gebaseerd op enkele toekomstige in- komstenposten, die als reëel zijn aan te merken, deels steunend op een te verwachten bijstelling van een aan tal doeluitkeringen voor het onderwijs en een extra uit kering uit het gemeentefonds. Ook t.a.v. dit onderdeel van het dekkingsplan is onze fractie bereid het College te volgen, waar hier sprake is van een incidenteel tekort. Zij wil echter niet nala ten haar bezorgdheid uit te spreken over de oneven redige stijging van een aantal uitgaven ten opzichte van de procentuele stijging van de totale jaarlijkse inkom sten van de gemeente. De gemeente neemt nieuwe ta ken ter hand, ziet zich gesteld voor problemen, die om een oplossing schreeuwen, terwijl de veranderende in zichten op het gebied van de algemene welzijnsvoor ziening steeds meer gemeentelijke offers vraagt. In dit licht is ook verklaarbaar de strijd om de uit keringen uit het gemeentefonds. De budgettaire positie van onze gemeente eist ons inziens dan ook een scher pe bewaking van de uitgaven, ook de beheerskosten, (apparaatskosten, als U wilt) teneinde het noodzakelijk geachte voorzieningenpeil te handhaven. Het zou ons niet verwonderen, dat o.m. in de sector van de cultuur en de recreatie spanningen zullen optre den. Dit houdt geen enkele veroordeling van deze voor zieningen in, doch wij vragen ons wel af of en de toekomst zal dit stellig leren een getemporiseerd be leid gevoerd zal moeten worden. Met name op het terrein van de subsidiëring zijn objecten met een spe cifiek sociaal karakter, waarvan de kosten eigenlijk bestreden zouden moeten worden uit de rijksmiddelen; als voorbeeld zou ik willen noemen de gezinszorg. De naar verhouding sterke stijging van subsidies voor an dere objecten (bijlage 5 geeft dit overzichtelijk weer) zal bij het aanhouden van een krappe begrotingspositie ongetwijfeld oorzaak worden van beperkingen op andere terreinen van de gemeentehuishouding. Bovendien spe len onzekere factoren een rol. Wat zal bijv. de houding zijn van de overige Friese gemeenten nu de financiële regeling met het Frysk Orkest ingaande 1971 is afge lopen? Kan het College de Raad thans hier nader over informeren? Welke donkere wolken zullen ons de gemeente bedreigen de eerste koppen zijn reeds zichtbaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 8