16
wewvil* - y
17
bij de realisering van recreatieterreinen? Zal de vreug
de rond de subsidiëring door het rijk van het Groene
Sterproject plaats moeten maken voor zorg om de
exploitatie? Men hoeft stellig geen helderziende te zijn,
om te constateren dat een enorme exploitatielast op
ons af komt in de vorm van kapitaalslasten en beheers
kosten, waarvoor geen cent rijkssubsidie wordt genoten.
Naar het zich laat aanzien valt er op korte termijn
geen verbetering te verwachten in de begrotingspositie
der gemeenten, mede een gevolg van de situatie op de
kapitaalmarkt en de spanningen van allerlei aard op
sociaal-economisch terrein. Dit overwegende zal ook de
uitvoering van een kapitaal-intensieve investering als
de „Groene Ster" met de daaruit voortvloeiende lasten
de vraag van temporisering gewild of ongewild
in de nabije toekomst doen stellen.
In dit kader past ook een middellange termijnplan
ning, waarvoor inmiddels een werkgroep is ingesteld.
Wij achten een dergelijke planning van groot belang
voor het toekomstig beleid, waarbij alle facetten van
de gemeentehuishouding betrokken behoren te zijn. In
dien de samenstelling van deze werkgroep dit waar
borgt en ik dacht, dat de aanbiedingsbrief hierom
trent een positief geluid laat horen dan heeft de ge
dachte opzet ons aller instemming. Ons staat overigens
een planning voor ogen die zich uitstrekt over een ter
mijn van minimaal 5 jaar met een jaarlijkse bijstelling
in de vorm van een zgn. voortschrijdende planning. Het
komt ons voor dat een inzicht in de eisen van de gesub
sidieerde instellingen een soortgelijke planning vraagt.
Mocht er zich intussen binnen het raam van deze
planning een bepaald beleidsbeeld afgetekend hebben,
dan zullen wij er prijs op stellen hierover door het
College te worden geïnformeerd.
Heb ik getracht met het vorenstaande een algemeen
beeld te geven van het dekkingsplan, op één punt moet
ik helaas constateren dat het ongunstig bevolkingsver
loop van het stedelijk deel van de gemeente gedurende
aan aantal jaren een derving aan inkomsten uit het ge
meentefonds heeft betekend van een aantal tonnen li
quide middelen. Voor 1970 kan dit bedrag, berekend aan
de hand van het migratiesaldo en het normbedrag
per inwoner, becijferd worden op ongeveer
anderhalve ton. Besparingen uit hoofde van dienst
verlening (o.a. de vuilnisdienst) wegen naar mijn
mening hier niet voldoende tegen op. Verdere con
clusies wil ik hier niet aan verbinden, omdat deze bui
ten het bestek van deze beschouwingen zouden liggen en
naar ik aanneem tijdens deze zitting voldoende aan
hun trekken zullen komen.
Financiering der investeringen. De reeds eerder ge
noemde moeilijke situatie op de kapitaalmarkt heeft
zich t.o.v. 1970 in ongunstige zin doorgezet en nog
steeds ondervinden de gemeenten de gevolgen van de
ook al eerder genoemde centrale financiering, die in
haar bestaan het zesde jaar is ingegaan. Was het aan
trekken van financieringsmiddelen tot voor enkele
maanden onder bepaalde voorwaarden en via het insti
tuut van de burgerzinleningen nog mogelijk, ten aan
zien van de professionele geldgevers (banken, verzeke
ringsmaatschappen e.d.) is de weg geblokkeerd.
Levert de financiering van rendabele en gedeeltelijk
onrendabele investeringen ook die investeringen, wel
ke in het kader van de zgn. consolidatiewerken wor
den uitgevoerd minder moeilijkheden op dan de finan
ciering van onrendabele werken, het aanbod van mid
delen staat echter in geen enkele verhouding tot de
vraag, getuige ook de lange lijst van raadsbesluiten, die
op uitvoering wachten. Het enige alternatief voor het
sluiten van leningen op de open kapitaalmarkt biedt
overigens geen of zeer weinig perspectief, omdat de
enig overgebleven groep geldgevers van wie geleend
mag worden de particulieren bereid moet zijn om
leningen te verstrekken tegen een percentage, dat 1 pet.
beneden de geldende marktrente ligt; weinig hoopvol
dus. Uit een oogpunt van middelenvoorziening moet ver
der geconstateerd worden een teruggang in opbrengsten
wegens grondverkopen, veroorzaakt o.m. door een ver
minderende belangstelling voor de koop van erfpachts
terreinen. Alle genoemde factoren in acht nemende
men moet roeien met de riemen die men heeft zal ik
het College prijzen indien het investeringsniveau van
1970 in de sector van de onrendabele werken gehaald
zal worden, daarbij de investeringen in het kader van
consolidatie buiten beschouwing latend.
Een belangrijk punt in de begroting is daarom ook
de stelpost voor kapitaalslasten van nieuwe onrendabele
investeringen, volgno. 634, geraamd tot een bedrag van
f 475.000.-. Rekening houdend met de niet goedgekeur
de investeringen en investeringen, waarvoor onlangs op
de begroting 1970 lasten zijn geraamd, resteert voor
nieuwe investeringen een bedrag van f 217.500,- over
eenkomende met een investeringsvolume van ongeveer
3 miljoen. Het t.o.v. 1970 als normaal te beschouwen
volume kan op 5% miljoen worden gesteld. Het reserve
ren van lasten t.b.v. de huisvesting van de Gem. Soc.
Dienst en de Schooladviesdienst eist ook dit jaar
(tweede tranche) een bedrag van 250.000,- op, over
eenkomende met een investering van 2% miljoen. Het
mag, dacht ik, tot voldoening stemmen dat in het ka
der van de begrotingspositie ruimte is gevonden voor
een totaal-investering van 5% miljoen. Het mag voor
dit dienstjaar bovendien een gelukkige omstandigheid
worden genoemd, dat voor de financiering van specifie
ke voorzieningen (straatverbetering e.d.) dekking ge
vonden kan worden in de erfpachtspot" en de „ver
fijningspot", kapitaalslastenfondsen, die grotendeels be
steed en weldra uitgeput zullen zijn. Mocht in de loop
van dit jaar de situatie op de kapitaalmarkt zich onver
wacht gunstiger ontwikkelen laten we blijven hopen
en rekening houdend met een aantal nu nog onze
kere factoren die in deze begroting zijn ingebouwd
ik denk daarbij o.a. aan de rioolrechten dan zou het
opvoeren van stelpost 634 stellig zijn aan te bevelen,
teneinde zo veel mogelijk ruimte te scheppen voor en
dekking te verzekeren van de uitvoering van onrenda
bele werken.
Uit deze beschouwing is U inmiddels duidelijk gewor
den dat ons fractie een sluitende begroting als één van
de hoekstenen van een verantwoord financieel beleid
beschouwt. Zij is niettemin bereid dit is reeds eerder
gesteld het incidentele karakter van het begrotingste
kort te aanvaarden, enkel op grond van het bijzondere
karakter van het tekort. Wat zullen echter de gevolgen
zijn, wanneer nog te verwachten inkomsten zullen uit
blijven? Zal dit goedkeuring van de begroting in de weg
staan en zal in dat geval alsnog een dekkingsplan, aan
de Raad voorgelegd moeten worden? Ik heb mijn be
zorgdheid uitgesproken over de onevenwichtige groei
van enkele met name genoemde uitgaven. Het streven
naar handhaving van het bestaande voorzieningenni
veau prefereren wij boven de geschetste ontwikkeling,
die in de toekomst óf dit niveau zal aantasten óf de
burgerij van de gemeente Leeuwarden hogere lasten zal
opleggen. De opstelling van mijn fractie t.a.v. een even
tuele lastenverzwaring voor de burgerij zal, hoewel bij
deze begroting niet in het geding, in belangrijke mate
worden bepaald door het in de toekomst te voeren finan
cieel beleid.
Naast enkele andere gestelde vragen en gemaakte op
merkingen wacht ik dan ook met belangstelling de reac
tie van het College af.
De heer De Vries: Van de financiële beschouwingen
even terug naar de zaak van de commissies en raden.
Verschillende fractievoorzitters, zowel van links als van
rechts, hebben hier al een aantal opmerkingen over
gemaakt en ik zou deze graag nog even op enige
punten willen toespitsen.
Een aantal keren per jaar en dat is een ervaring
die wij al vanaf het begin van ons raadslidmaatschap
hebben opgedaan wordt door een of ander raadslid
de vinger dreigend opgeheven om het College van B.
en W. eraan te herinneren, dat de Raad het hoogste
bestuursorgaan van de gemeente is. Het is vanmiddag
ook nog weer gezegd. Het geeft je een enorm gevoel
van macht, als je een dergelijke banbliksem in de
richting van de tafel van het College kunt slingeren.
Maar achter deze formeel juiste opstelling gaat
een praktijk schuil die toch wel even anders is komen
te liggen. Het accent in het bestuur van een gemeente
is in feite helemaal verschoven van de Raad naar het
Ooilege van B. en W., als dagelijks bestuur. De Raad
beslist in tal van zaken alleen nog maar formeel. In
nagenoeg de meeste gevallen is de zaak al geknipt en
genaaid voordat die in de Raad komt. Alleen contro
versieel liggende zaken, waarin standpunten uiteen lo
pen en waarover in het vooroverleg in de commissies
reeds is gebleken, dat er een niet-eensluidend standpunt
of geen meerderheidsstandpunt komt, zijn nog interes
sant. Deze ontwikkeling hoe jammer op zichzelf ook
is niet tegen te houden geweest. Een Gemeenteraad
kan zich als totaliteit onmogelijk met allerlei detail
zaken bezig houden die nodig zijn om tot een uitgediepte
oordeelsvorming te komen. Dan zou het raadslidmaat
schap een full time-functie moeten worden. Dit is er
dan ook de oorzaak van geweest, dat er gezocht is naar
inspraakstructuren waarbij, door een interne werk
verdeling en specialisatie, de leden van de Raad in de
beleidsvorming van het College in een vroeg stadium
konden worden betrokken. Deze inspraakstructuren zijn
in de Gemeentewet in juli 1964 ingrijpend veranderd.
Het is U bekend, dat voor die tijd enkel en alleen
raadsleden deel konden uitmaken van raadscommissies;
sinds 1964 is het mogelijk in zgn. functionele en/of
territoriale commissies ook niet-raadsleden te benoe
men. Wij herinneren nog even aan hetgeen hierover in
de Raad in december 1969 en in het voorjaar van 1970
aan de orde is geweest, toen in Leeuwarden, als één
van de allereerste gemeenten in den lande, nagenoeg
het hele terrein van de gemeentelijke huishouding is
verkaveld en onder de werkingssfeer is gebracht van
deze nieuwe commissiebepalingen. Door deze ontwik
keling hebben de commissievergaderingen een steeds
belangrijker betekenis gekregen. Zelfs in die mate, dat
het naar onze mening uit een oogpunt van democratie
nodig zal zijn, dat de commissievergaderingen als regel
openbaar zijn. Juist nu in het kader van binnen
gemeentelijke decentralisatie ook burgers (niet-raads-
leden) deelnemen aan het werk van de raadscommissies
nieuwe stijl, is dat een reden te meer om de openbaar
heid zo groot mogelijk te maken. Wij zouden uit willen
gaan van de stelling, dat openbaarheid regel en besloten
commissievergaderingen uitzondering zouden moeten
zijn. Tegen dat uitgangspunt worden nogal eens be
zwaren gehoord. Het eerste waarmee tegenstanders ko
men aandragen is, dat daarmee het werk van het
gemeentebestuur wordt bemoeilijkt. Allerlei zaken die
nog niet rijp zijn voor openbaarheid, worden op deze
wijze in een te vroeg stadium toch openbaar. Wij
menen evenwel, dat, wanneer een raadscommissie haar
agenda met zorg opstelt, met dergelijke overwegingen
van te voren rekening gehouden kan worden en dat
van tijd tot tijd een volledig of een gedeeltelijk besloten
zitting gehouden kan worden die alleen bestemd is voor
zaken van deze vertrouwelijke categorie. Uit de
antwoorden op de vragen in het verslag van de commis
sie van rapporteurs zien we op blz. 4, dat het College
deze opvatting voorshands nog niet deelt. De moti
vering is wat vaag en mager en wij zouden graag eens
horen of het College bereid is hierop nog wat verder
in te gaan. De raadscommissies hebben een taak in
het mede-voorbereiden van de zaken die ter beslissing
in de Raad zullen worden behandeld. Om die reden
hebben wij de reactie van een onzer mede-raadsleden
niet begrepen het is vanmiddag ook al even genoemd
die zo heftig reageerde op de opmerking van de
Voorzitter (in de laatstgehouden raadsvergadering) die
zich afvroeg wat voor zin de behandeling van een
bepaalde zaak in de commissies in wezen had gehad
wanneer in de Raad alle mogelijke detailzaken
opnieuw aan de orde moesten komen. Naar
onze mening had de Voorzitter het gelijk volkomen aan
zijn kant. Het commissiewerk die zaak betreffende
moet inderdaad onvoldoende hebben gefunctioneerd
wanneer, nadat in drie commissies de zaak aan de
orde was geweest, de Raad verstrikt raakte in allerlei
details. Willen wij als Raad slagvaardig meebesturen
dan kan het niet anders of het zwaartepunt van de
behandeling van de zaken moet komen te liggen bij de
commissies. Dit maakt het ik herhaal het
naar onze mening noodzakelijk, dat overwogen
zal moeten worden de commissievergaderingen in het
openbaar te doen plaatsvinden. De burgers die ons op
deze plaats als hun vertegenwoordigers hebben
gekozen, hebben er, menen wij, recht op te weten
op welke wijze zij worden vertegenwoordigd
en met welke zaken hun vertegenwoordigers zich bezig
houden. Zij hebben recht op informatie om tot een
oordeel te kunnen komen over het te voeren beleid.
Mag ik nog eens herhalen het zal U duidelijk zijn
dat in onze fractie toch wel de opvatting leeft, dat,
mits met verstand en beleid toegepast, de commissie
vergaderingen een kans zouden moeten hebben om in
het openbaar gehouden te worden, waarbij van de zijde
van onze administratie voor een goede schriftelijke
informatie en documentatie zal moeten worden zorg
gedragen.
De politiek wordt door velen en vaak terecht
beleefd als een ondoorzichtige zaak. Het bestuur van
een gemeente heeft mogelijkheden en kansen om daar
iets tegen te doen. De burger kan rechtstreeks be
trokken worden bij een stuk bestuursbeleid, en bij vele
andere zaken kan door een verbetering van de
communicatie de belangstelling voor een democratisch
functioneren van ons bestuur worden verdiept en ver
groot.
Nog een ander punt om de grootst mogelijke open
baarheid en openheid te betrachten in de commissie
vergaderingen is, naar onze mening, de hoofden van
dienst en de afdelingschefs rechtstreeks aan het beraad
te laten deelnemen. Het is helemaal geen geheim als wij
zeggen, dat het ambtelijke apparaat voor een zeer
belangrijk deel de zaak in handen heeft. Beleids
advisering noemt men dat met een mooi woord, maar
de feitelijke invloed van de ambtenaren gaat heel wat
verder. De ambtenaren, allen specialisten op hun
terrein, beheersen de zaken vaak, tot in de details,
veel gedegener dan de wethouders die uiteindelijk met
de politieke verantwoordelijkheid zijn belast. Dit is
helemaal geen verwijt aan welke wethouder dan ook,
maar het is het constateren van een feit. Wij hebben
er geen enkel bezwaar tegen, dat in de openbare
commissievergaderingen de ambtenaren gewoon deel
nemen aan de beraadslagingen en verantwoording
afleggen over de wijze van beleidsadvisering. De
ambtenaren hebben er vermoedelijk geen enkele be
hoefte aan zich te verschuilen achter verantwoordelijke
bestuurders. Via de publiciteitsorganen zouden op die
wijze ook de burgers voor zover ze niet op de
publieke tribune de commissievergaderingen bijwonen
worden geïnformeerd langs zeer deskundige weg.
Toen in 1969 en 1970 de raadscommissies nieuwe stijl
aan de orde waren in deze Raad, hebben wij bij de
behandeling van het vraagstuk nadrukkelijk gesteld, dat
wij er van harte mee instemden en ook geen vrees
koesterden voor experimenten. Experimenten strekken
tot lering. Wij zouden het College dan nu ook gewoon
willen uitnodigen om ook op het stuk van de openbare
commissievergaderingen het experiment te overwegen
en aan te gaan.
Nu en dan hebben we vanuit het College horen ver
zuchten, dat met al deze commissies de vaart eruit
dreigt te raken. Het kost allemaal erg veel tijd. Dat
is waar. Ook in het verslag van de commissie van
rapporteurs wijst U op dit effect en U hebt gelijk. Hier
tegenover kan echter ook tijdwinst staan, door een gro
tere inspraakmogelijkheid in de fase waarin de besluit
vorming plaats vindt. Besturen betekent ook beslissen.
De leden van het College en de beleidsfunctionarissen
zullen m.b.t. het proces van de beleidsvoorbereiding zo
systematisch en doelgericht mogelijk te werk moeten
gaan en er zal ook in deze sector planning moeten plaats
vinden. Bestuurlijk werk vraagt om een methodische be
nadering en om deskundigheid. Dan behoeft er voor de
angst van de burgemeester van Haskerland die van
middag al eerder ten tonele is gevoerd dat Leeuwar
den dreigt te verstikken in de commissies, geen enkele
reden te zijn. Te bedenken is overigens ook nog, dat de
ze burgemeester, zich aldus uitlatend, zichzelf als regent
van de oude stempel wil rechtvaardigen. Overigens, het
einde vai. zijn carrière is in zicht.
De in onze gemeente op gang gebrachte processen
van bestuurlijke decentralisatie vragen naast een juiste
instelling van het College ook een mentaliteit van
werkelijk democratisch handelen van alle andere daar
bij betrokkenen, zowel van de hoofdambtenaren, als van
de raadsleden en burgers die aan het commissiewerk
deelnemen. Zij allen zullen zich dienaren moeten voe
len van de gemeenschap. De ambtenaren zijn in dit
proces de blijvers, die uiteindelijk de continuïteit in het
bestuur waarborgen.
Wat wij in de totaal-structuur van de commissies en
raden node missen, zijn de dwarsverbindingen. Via
incidentele contacten tussen de voorzitters van de
onderscheidene raden probeert het College reeds de