uf 65 de heilige veronderstelling, dat het plan al was toe gezonden aan de betrokken Wethouder. Ik wil U vra gen toch n.a.v. dit schetsplan, dat bestemd is voor cleze plaats, nader overleg te plegen met het bestuur van de Openbare Bibliotheek en het plan niet zonder meer af te wijzen. De heer Schaafsma: Eén ding is me een raadsel. Ik was nog geen maand raadslid, toen ik met het schetsplan op een middag bij de heer Tiekstra geweest ben. We hebben dit plan toen echt open bekeken; we hadden, geloof ik, ook vier ogen open. Nu kan het best zijn, dat de Wethouder zo druk doende is met allerlei zaken, dat hij wat kort van memorie wordt, maar eer lijk gezegd voel ik me nu een beetje voor gek staan ten aanzien van het bestuur en ten aanzien van mezelf. De heer Buising: Ik heb nog een korte opmerking. Ik zou graag misschien is het vanmiddag niet hele maal uit de verf gekomen het College in overweging willen geven wel zoveel mogelijk aandacht te besteden aan het zoeken naar een plaats voor de Openbare Bi bliotheek in de binnenstad. Ik zou ook graag willen, dat het terrein van de Nieuwe Doelen daar bij voorbaat niet automatisch van zal worden uitgesloten. De heer De Vries: Dit is niet de eerste keer, dat ik als raadslid met het College een discussie voer over een vestigingsplaats voor de Openbare Bibliotheek. Het is, dacht ik, al de derde of de vierde keer. De eerste keer ging het om de plaats op het Oldehoofsterkerkhof, naast de Provinciale Bibliotheek. We hebben de slag toen verloren, omdat, zo zei het College, die grond was ver kocht aan het Rijk en op die plaats het Rijksarchief moest worden gevestigd. Het bouwen van dat archief zou nog volgend jaar beginnen. Nu heeft de vorige week in de krant gestaan, dat pas in 1973 begonnen zal worden met de bouw van het Rijksarchief, en daaruit blijkt wel, dat je moeilijk prognoses kunt maken. Wanneer nu van de kant van het College in deze zaak het binnenstadsplan weer opnieuw aan de orde wordt gesteld, vraag ik mij af, waarom dit plan niet in een veel eerder stadium naast de andere argumenten is gelegd. Ik heb bij herhaling het gevoel gehad, dat de belangen van de Openbare Bibliotheek, wat de vesti gingsplaats betreft, bepaald geen hoge prioriteit heb ben en dat spijt mij bijzonder. (De heer Engels: Bij wie?) Bij het College. De heer Van Haaren heeft al geconstateerd, dat tijdens de afdelingsvergadering is gezegd, dat de groot te van het terrein niet voldoende is, maar achteraf blijkt, dat dat een onjuiste mededeling is. Er wordt gezegd, dat er contacten zijn met het bestuur over mogelijkheden van vestiging elders, maar die contac ten zijn nog zo oppervlakkig en nog zo weinig hou vast-biedend, dat, wanneer we op dit moment het ter rein van De Nieuwe Doelen definitief zouden loslaten, ik bang ben, dat de Openbare Bibliotheek niet de plaats krijgt, die ze als centrum van cultuur in onze binnenstad behoort te hebben. En wanneer de Wet houder nu zegt, dat hier een kolossaal gebouw komt te staan, dan heeft hij ergens dus toch bepaald her inneringen aan de tekeningen, die hij met de heer Schaafsma heeft besproken. Dan vraag ik: Wie is de Wethouder, dat hij zich naast een bekende architect als de heer Tauber opstelt? Want ik dacht, dat juist deze architect degene is, die ons stadsbeeld voor alle mogelijke manco's zal weten te bewaren. Ik ben het ook met de heer Van Haaren eens, dat we vermoedelijk wel niet aan de bliksituatie zullen ontkomen. Het wordt daar dus voorlopig een parkeer plaats voor auto's. Ik vind het jammer, want ik ge loof, dat dit het verkeersvraagstuk niet oplost. Ik geloof ook, dat het een slechte plaats voor een par keerterrein is. Maar wanneer dit er nog toe kan lei den, dat we in de latere fase de mogelijkheden voor de Openbare Bibliotheek alsnog open houden, dan heb ik de stank van de benzine er voor over. De Voorzitter: Voordat ik het woord aan Weth. Tiekstra geef, zou ik toch wel graag een enkele opmer king willen maken over het punt, dat de Bibliotheek de medewerking van het Gemeentebestuur heeft om te komen tot een adequate oplossing voor een definitieve vestiging. Weth. Tiekstra heeft er zojuist al even op gewezen, dat er de afgelopen jaren een vrij groot aan tal gesprekken met het bestuur is gevoerd en dat er ook nog incidentele contacten zijn geweest. Ik heb per soonlijk met enkele Wethouders ook deelgenomen aan deze gesprekken. Daarbij is aan het bestuur medege deeld, dat wij bereid zijn ons uiterste best te doen om een goede oplossing te vinden. Dat hebben wij trouwens ook aan de Raad toegezegd, toen het probleem van de plaats op het Oldehoofsterkerkhof speelde. Ook tijdens die discussies is van onze zijde gezegd, dat wij alle medewerking zouden geven om naar een oplossing te zoeken. Dat is niet eenvoudig, want de Openbare Bi bliotheek moet in de binnenstad gevestigd worden. Het bestuur staat zelf op het standpunt en dat standpunt kunnen wij best delen dat zij graag een plaats willen hebben, die heel gemakkelijk voor het publiek bereikbaar is. Ik kan U mededelen ik heb dat in een afdelingsvergadering gezegd en ik wil het ook graag in de Raad zeggen dat wij nog zeer recentelijk weer een nieuwe plaats aan het bestuur hebben doorgegeven met het verzoek ons op korte ter mijn te informeren, of die plaats aanvaardbaar is. En dat is een geschikte plaats in de binnenstad. Daar zijn wij mee bezig. De zaak heeft dus onze voortdurende aandacht. Ik zou graag ook hier duidelijk willen stellen, dat er niet aan behoeft te worden getwijfeld, dat van deze kant alle medewerking wordt verleend om tot een goede voorziening voor de Bibliotheek te komen, afgezien dus van de plaats op de Voorstreek, waar weth. Tiekstra stellig nog wel iets van zal zeg gen. De heer Tiekstra (weth.): Ik heb in mijn betoog in eerste instantie welbewust tussengevoegd de zin: ,,Dat behoeft geen omissie van het bestuur te zijn." Dat kan kloppen. Ik heb gezegd: „Er is bij het College op dit moment geen bekendheid t.a.v. een ingediend bouw plan." Het is heel wel mogelijk mijn geheugen kan mij even in de steek hebben gelaten dat de heer Schaafsma verleden najaar met een tekening bij mij is geweest. Ik zal dat bepaald niet ontkennen. Ik heb daar kennis van genomen. Maar ik heb, dacht ik, ook bij verschillende gelegenheden duidelijk blijk gegeven van mijn overwegende bezwaren tegen bebouwing op dit ogenblik van dit vrijkomende terrein. Ik mag dan ver wijzen naar blz. 24, waar door andere raadsleden wordt gevraagd: ,,Is de eventuele aanleg van een parkeer terrein op het terrein van de voormalige Nieuwe Doelen ook aanleiding voor het College om de plan nen betreffende de wandelzone nog eens ter hand te nemen?" Het antwoord daarop luidt: „Dit is inder daad het geval. Bedoeld overleg is weer gaande." Ik moet de Raad er nadrukkelijk aan herinneren, dat het overleg over een te creëren wandelzone destijds stuk gelopen is, omdat en naar mijn mening terecht van de zijde van de in dit stadskwartier gevestigde middenstanders werd gevraagd om een wandelzone, die tegelijk ook de accommodatie had om als wandelzone te functioneren. En ik heb, dacht ik, eerder in deze Raad nadrukkelijk te kennen gegeven, dat daarbij be hoorden parkeergelegenheid en expeditiegelegenheid. Wij kunnen niet ook de Raad kan dat niet blazen en het meel in de mond houden, i.e. ruimte die beschikbaar is, uitgeven voor bebouwing en reserve ren voor eventuele ruimte die we in de toekomst nodig hebben. Die twee dingen zijn onverenigbaar. Daarom geloof ik, dat het veel nuttiger is, dat er een construc tief overleg en dan nu eens zonder communicatie stoornis geregeld plaats vindt tussen het bestuur van de Openbare Bibliotheek en het College van B. en W. over de mogelijkheden, die in de binnenstad aanwezig zijn voor de hoofdvestiging van dit instituut. De Voorzitter: Wij hebben twee instanties gehad over dit onderwerp en ik stel nu aan de orde Hoofdstuk VI, Openbare Werken(De heer Vellenga: Er is niet gereageerd op de suggestie van de heer Buising. De heer Buising heeft zopas heel in het kort deze suggestie aan het College gedaan: „Bekijk nog eens welke plaatsen in de binnenstad ervoor in aan merking komen, zonder bij voorbaat het terrein van de Nieuwe Doelen uit te sluiten." Nu kan ik mij voor stellen, dat, wanneer U dat doet, U over enige tijd het resultaat van Uw onderzoek eens aan de Raad voorlegt. Dan kunnen wij een principe-besluit nemen en is de zaak van Uw schouders af. Wij doen dan tenminste eens een uitspraak in een zaak, die al heel lang loopt.) Wij sluiten dat niet uit. Weth. Tiekstra heeft net ge zegd: Wij zijn voortdurend in contact met het bestuur. Maar als U een ander besluit wilt nemen nu of op een later tijdstip dan is dat aan de Raad. Ik zou het echter jammer vinden, als wij daarmee het bestuur in de mening doen verkeren, dat ze eigenlijk wel pas sen op de plaats kunnen doen m.b.t. andere mogelijk heden. Ik moet U heel openhartig zeggen, dat ik een beetje de angst heb, dat van de zijde van het bestuur op een niet zo heel enthousiaste wijze wordt meegeholpen aan het vinden van een andere oplos sing, omdat men zich wat te veel heeft geconcentreerd op nieuwbouw op het terrein van de Nieuwe Doelen. De Wethouder heeft duidelijk gezegd, wat daarop onze visie is en ook al zou het in de toekomst kunnen wij menen, dat niet op korte termijn tot een be slissing kan worden gekomen om daar een gebouw of dat nu voor de bibliotheek of een andere instel ling is te plaatsen. En dat is dus de reden, dacht ik, dat ook de Wethouder zegt: Laten wij constant met elkaar zoeken om een andere plaats, want het lijkt niet mogelijk op vrij korte termijn tot de be slissing te komen, dat op de plaats van De Doelen kan worden gebouwd. Maar weth. Tiekstra heeft ook dui delijk niet gezegd: „Er zal in de toekomst nooit ge bouwd kunnen worden." Wij sluiten aan bij wat de heer Heidinga heeft gezegd: „Eventuele bouw zal be keken moeten worden in de totale conceptie van de ontwikkeling van de binnenstad." Dat is het probleem, waarmee we te doen hebben. De heer Vellenga: Het is het bekende probleem van de ezel tussen de hooischelven. Het bestuur doet een beroep op de Raad. Het College ontwikkelt bepaalde bezwaren mogelijk helemaal terecht en respectabel en nu zeg ik: Ga nog eens vragen Bestuur, waar bent U toe bereid? Er rollen misschien drie, vier moge lijkheden uit het overleg. En als U die nu eens aan de Raad voorlegt, dan kan de Raad een beslissing nemen. Dan behoeft het niet tot een volgende begro tingszitting te wachten. Dan doen we iets. Zou dat nu niet kunnen? De heer Engels: Ik vind ook, dat, als men het be stuur een aanbod gedaan heeft voor een plaats in de binnenstad, we er dan eens over moesten praten. De Voorzitter: Zodra wij een oplossing zien, moeten wij in de Raad komen. En dan heeft U alle gelegen heid om te zeggen: Niet daar. Maar moeten wij dan weer de plaats op de Voorstreek in discussie brengen? Daar is ons standpunt toch heel duidelijk over. De heer Van Haaren: Maar we zouden niet zonder meer de plaats op de Voorstreek willen uitsluiten, zon der eerst het schetsplan gezien te hebben. De Voorzitter: Kunnen we nog duidelijker zijn? Het is naar onze mening voor een vrij lange termijn uitge sloten, dat wij tot de decisie komen, dat daar de Open bare Bibliotheek zal kunnen worden gebouwd. Dat heeft de Wethouder al gezegd en ik onderstreep dat nu ook nog eens. En ondertussen ik dacht, dat dat ook juist was en in het belang van de Bibliotheek onderzoeken wij, of wij een andere oplossing kunnen vinden. Wij zullen en dat heeft de Wethouder ook duidelijk gezegd nauw contact houden met het be stuur en wij zijn ook bereid op korte termijn nog een keer met het bestuur alles goed door te praten. Laten wij dus aannemen, dat de Raad op dit moment daar genoegen mee wil nemen. Hoofdstuk VI Openbare Werken. Volgno. 194. De Voorzitter: De heer Rijpma heeft dit punt ge claimd voor de plenaire zitting. Hij is niet aanwezig, maar ik vraag mij af, of een van de andere leden van zijn fractie hierover het woord wil voeren. De heer Engels: Bij nadere overweging hebben wij gemeend, dat dit punt, wat ons betreft, van de agenda kan worden afgevoerd. Daarbij heeft een rol gespeeld, dat is besloten, dat bij zebrapaden borden zullen wor den geplaatst volgens het ontwerp aangegeven in bij lage no. 104. Volgno. 214. De Voorzitter: Mevr. Visscher-Bouwer, die dit punt geclaimd heeft, is er niet en daarom stel ik de heer Vellenga de vraag of misschien een ander lid van de fractie over dit punt het woord wil voeren. De heer Vellenga: Ja, met Uw goedvinden, mijn heer de Voorzitter, zal de heer Janssen de taak van mevr. Visscher overnemen. De heer Janssen: De brug over de Bonkevaart in Snakkerburen, waarover in de aanbiedingsbrief wordt gesproken, zal een brug worden voor autoverkeer en gelegen zijn in het verlengde van de Fam. Van der Weijstraat. Het motief deze brug hier te plaatsen was o.a., dat er tijdens de bouw van een nieuwe brug in de Lekkumerweg een vervangende brug moest zijn en men wilde die nieuwe brug dan meteen gebruiken om een verbinding tussen Lekkumerend en Snakkerburen tot stand te brengen. Inmiddels is de situatie veran derd. De gemeente heeft sinds kort langs de hele noordkant van de Bonke tussen Snakkerburen en de Lekkumerweg grond in eigendom en men heeft dus thans andere mogelijkheden. Het zou nu m.i. mogelijk zijn een noodbrug te bouwen tegenover de Annie West- landstraat. Men komt dan uit dichtbij de Lekkumer weg en er behoeft maar een klein stukje weg ten noorden van de Bonke aangelegd te worden om de Lekkumerweg weer te bereiken. Deze laatste oplos sing lijkt mij een betere dan die, aangenomen in een vroeger raadsbesluit. Er zijn m.i. diverse bezwaren tegen een brug voor autoverkeer in het verlengde van de Fam. Van der Weijstraat, t.w.: 1. Men krijgt doorgaand autoverkeer langs een weg waaraan drie scholen staan. 2. Het besloten karakter van de wijk, zoals die in het stedebouwkundige ontwerp van Van den Broek en Bakema was opgezet, wordt aangetast. 3. Men moet vanaf deze brug een weg aanleggen oostelijk van Snakkerburen, die dan ergens op het Bouwedijkje uitkomt. Omdat deze weg tijdens de bouw van een nieuwe brug in de Lekkumerweg dienst moet doen voor alle verkeer, moeten hier ook bussen en vrachtauto's langs, dus moet ook het Bouwedijkje wor den verbreed. Er is geen enkele noodzaak voor deze brug, daar men zowel vanuit het Lekkumerend als vanuit Snak kerburen met een auto gemakkelijk de Lekkumerweg en de rondweg kan bereiken. Waar men m.i. wel be hoefte aan heeft in het Lekkumerend is een brug waar over men kan fietsen, waardoor men een recreatieve en sociale aansluiting krijgt bij het gebied ten noor den van deze wijk. Men zal daar het landelijke ka rakter niet moeten aantasten door een weg direct ten oosten van Snakkerburen aan te leggen. In plaats hiervan zou men de mogelijkheid open moeten houden om ten noorden van de Bonke een groenstrook te ma ken als een stuk recreatiegebied voor Lekkumerend en als afsluiting van het stedelijk gebied. Hierin zou een voetbrug, van voldoende hoogte voor de scheep vaart, zeer wel passen. Deze recreatieve functie van de Bonkevaart zou de leefbaarheid van deze wijk zeer ten goede komen. Ook al zou de oplossing om een noodbrug te bou wen tegenover de Annie Westlandstraat en een voet brug tegenover de Fam. Van der Weijstraat een duur dere oplossing zijn, dan nog zou ik willen aandringen op deze oplossing, omdat ik een autobrug in het ver lengde van de Fam. Van der Weijstraat structureel on juist acht. Er ligt ook nog steeds een adres van de Vereniging van Dorpsbelang van Lekkum tegen het bouwen van een brug voor autoverkeer bij Snakkerburen; ook al komt de daarop aansluitende weg oostelijk van de be bouwing te liggen, dan nog handhaaft men dit adres. Verder is er een subsidie toegezegd door C.R.M. voor verbetering van de Bonkevaart, van de Dokku mer Ee tot het Tolhuis. Wanneer zal deze verbetering

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 15