RAADSVERGADERING van dinsdag 30 maart 1971 namiddags 14 uur partijen vast. In de Commissie Ruimtelijke Ordening kwam n.l. een gedeeltelijke verkaveling van het gebied aan de orde en daarvan zei de ontwerper zelf, dat het plan een waardeloos prul was en dat we ons daar vooral helemaal niets van moesten voorstellen en er niets aan moesten verbinden. Verder weten we er dus helemaal niets van. Dan nog één ding. Ik verblijd mij, dat de Wethouder, die deze portefeuille beheert, zo zachtjes aan, door de omstandigheden gedwongen, een beetje meer de reali teit ziet. Hij zei zojuist n.l., dat hij Lekkumerend-oost toch niet dit jaar in de Raad zou kunnen brengen. In de mem. v. antwoord staat nog als antwoord op een vraag terzake in het verslag van de commissie van rapporteurs: „Wij moeten aannemen, dat het mogelijk zal zijn Lekkumerend-oost, Aldlan-west, Aldlan-oost en Westeinde nog in 1971 in de Raad te brengen." Ik heb daar niet aan geloofd, maar ik vind het fijn, dat het nu ook tot het College doordringt, dat dit niet mogelijk is, want we komen er het verste mee, dat we in dezen nuchter zijn en ons niet baseren op veronderstellingen, die we toch niet halen; we moeten maar zien te komen zover we kunnen komen. De Voorzitter: Ik zou de Raad de vraag willen voor leggen, of we dit gedeelte (afronding door beantwoor ding van het College in tweede instantie) afwerken of dat we stoppen. Want het is nu 7 minuten voor 12, maar afwerken betekent, dat het halféén wordt. De heer Vellenga: Maar is het niet reëel, dan even te zien, hoe en wat we morgen gaan doen, op welk tijdstip we gaan beginnen in Uw voorstelling van de procedure? De Voorzitter: Om 2 uur. Ik dacht, dat dat ook aan gekondigd is bij de leden van de Raad. Het betekent dan, dat wij morgenmiddag 2 uur in tweede instantie gaan antwoorden en daarna de begroting behandelen en de vragen, die nog in het document staan, dat aan U is toegezonden, plus een aantal ontwerp-verordenin- gen. Ik geloof, dat wij ook niet zouden kunnen volstaan met nu te concluderen alleen morgenavond te verga deren, want we moeten, als het maar enigszins kan, morgen èn door de begroting èn door die verordenin gen heen. Dus we zullen stellig, als we nu eindigen, morgen de handen nog vol hebben, want we zijn toch nog een behoorlijke tijd kwijt, vóór we dit gedeelte hebben afgerond. Na enige bezwaren van raadsleden tegen afronding met de beantwoording van het College in tweede instan tie te hebben aangehoord, zegt de Voorzitter: Ik dank U voor Uw medewerking van dit gedeelte het is nu 5 voor 12 en morgenmiddag 2 uur hervatten we onze discussie. Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van 30 maart 197 I Aanwezig 34 leden: de dames G. Bakker-Van Dier- men, E. Brandenburg-Sjoerdsma, J. Dijkstra-Bethle- hem, M. M. Th. Visser-van den Bos en L. Woudstra- Peene en de heren S. Bouma (tot 17.15 uur), J. ten Brug (weth.), G. Buising, P. J. Engels, G. F. Eijgelaar, T. H. van Haaren, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, W. Hemstra, H. Hovinga, H. Jansma, J. F. Janssen, J. de Jong, K. J. de Jong (weth.), A. Klomp, J. Knol, H. Meijerhof, W. Miedema, J. Schaafsma, J. B. Singel- sma, P. Snel, J. Tiekstra (weth.), Mr. B. P. van der Veen, P. van der Veen, J. T. Vellenga, L. Visser, G. de Vries, K. Weide (weth.) en J. Wiersma. Afwezig: mevr. G. Visscher-Bouwer en de heren W. S. P. P. de Leeuw en Ir. C. L. Rijpma. Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, Burgemeester. Secretaris: de heer P. P. de Jong. Voorts zijn aanwezig: de heren Mr. W. J. G. Reu- mer, loco-Secretaris, G. Fuykschot, Hoofd afd. Bedrij ven en Controle, M. F. Koopmans, Hoofd afd. Sociale Zaken en Welzijnsaangelegenheden, J. J. Oljans, Hoofd afd. Onderwijs, J. van der Wal, Hoofd afd. Volkshuis vesting en Openbare Werken, Mr. N. Wijma, Hoofd afd. Kabinet en Algemene Zaken, en C. IJsbrandij, Hoofd afd. Financiën en Belastingen. De Voorzitter: Dames en Heren, ik stel voor, dat wij de draad weer opvatten van de discussies die wij van nacht tegen 12 uur hebben afgebroken. Wij zullen met elkaar een poging moeten doen vandaag klaar te ko men; ik ben wat dat betreft bijzonder optimistisch gestemd. Wij waren gekomen tot de beantwoording van de zijde van het College in tweede instantie. Ik zou willen beginnen met even in te haken op de laatste uiteenzetting van de heer Engels. Deze heeft naar voren gebracht, dat het z.i. toch een belangrijke zaak zou zijn een analyse te maken van en daarna te discussiëren over de problematiek rond de vraag of wij in Frieslands hoofdstad in staat zullen zijn de groeiende beroepsbevolking (niet alleen van onze stad, maar stel lig ook van een wijde regio) op te vangen, en hoe wij in dat verband en dat hangt er inderdaad nauw mee samen de ontwikkeling van de dienstensector ener zijds en de industriële sector anderzijds en de onder linge verhouding van deze twee sectoren moeten zien. Het College is graag bereid de suggestie van de heer Engels te volgen dit probleem nader te bestuderen, de resultaten op schrift te stellen en t.z.t. hetzij door middel van een afzonderlijke nota, hetzij in de aan biedingsbrief van de begroting 1972 aan de orde te stel len in de Raad. In dat verband zouden wij dan ook meteen nadere aandacht willen schenken ik dacht, dat dat er wel bij paste aan de belangrijke pro blematiek die de heer Weide gisteravond heeft aange stipt. De heer Knol heeft gewezen op de problemen ver bonden aan een eventueel instellen van een noordelijke investeringsbank en hij heeft gevraagd of het College daar de nodige aandacht aan zou willen besteden. Ik kan U mededelen, dat dit probleem reeds de volle aandacht heeft, in het bijzonder in het kader van het E.T.I.F. Dit instituut heeft Zich hier al intensief mee bezig gehouden en heeft ook al besprekingen gevoerd die nog worden voortgezet met de heer Bloemen dal. Ik dacht, dat wij in dit bestek voldoende inbreng hebben en wij zullen deze zaak nauwlettend volgen. Dan kom ik nog even terug op de problematiek t.a.v. de raden en commissies. Ik zou, om misverstanden te voorkomen, nog even in willen gaan op bepaalde op merkingen die de heren Engels en Mr. van der Veen hebben gemaakt over de benaderingswijze van de heer De Vries en mijzelf. Ik heb gezegd, dat ik het op vele punten met de heer De Vries eens was en dat dat ook in eerdere gesprekken wel was gebleken. Ik dacht, dat deze opmerking betrekking had op de principiële benadering van de gehele problematiek. Er is duidelijk gebleken, dat de heer De Vries en ik wat dat betreft op dezelfde golflengte spreken. Dat neemt niet weg, dat er op bepaalde onderdelen verschillen van op vatting zijn; dat zijn nuances waarover wij toch wel verschillend denken. We kunnen toch verschillend den ken over de wijze waarop je een probleem benadert? En daarmee kom ik op het punt waarover ik niet geheel gelijk denk als de heer De Vries, nl. de kwestie die hij de dwarsverbindingen noemt; de heer Engels heeft het de kwestie van de coördinatie genoemd. De heer Van der Veen heeft in dit verband opgemerkt, dat het beleid in deze Raad dient te worden bepaald. Ik heb gister, dacht ik, in mijn beantwoording ook duidelijk laten blijken, dat ik het standpunt van de heer Van der Veen onderschrijf. Dat neemt niet weg, dat ik het met de heer De Vries eens ben, dat wij hebben te zorgen voor voldoende dwarsverbindingen, dat wij er voor dienen te zorgen, dat er voldoende aan coördinatie wordt ge daan. Nog even iets over de plaats van de ambtenaren in het overleg. Verschillende sprekers hebben daar in tweede instantie de aandacht op gevestigd. Wij moeten het, dacht ik, zo stellen, dat ambtenaren echt niet alleen als notulisten bij besprekingen aanwezig zijn. Dat is natuurlijk wel een onderdeel van hun taak. Maar voor al onze hoofdambtenaren zijn voor U èn voor ons bij zonder belangrijke adviseurs. Zo moeten wij ze ook zien. Als wij stellen, dat ambtenaren aan de bespre kingen mogen deelnemen, dan is dat duidelijk in hun kwaliteit van adviseur. Zij kunnen niet in de plaats treden van een lid van het College om een bepaald beleid te verdedigen. Wanneer het beleidsaspect naar voren komt, is dat duidelijk een kwestie die voor reke ning komt, behoort te komen en moet blijven komen van het College van B. en W. Die taak behoort niet tot het werkgebied van de hoofdambtenaar. Daarover is ook nooit enige frictie tussen ons en de hoofdambtena ren. Iedere hoofdambtenaar weet dit. Een andere zaak is, dat wij van mening zijn, dat wij in commissies e.d. profijt moeten trekken van de deskundige inbreng die een ambtenaar op een bepaald moment kan leveren. Het zou dom zijn dat niet te doen. Ik heb met grote belangstelling geluisterd naar de uiteenzetting van de heer Van der Veen over de com missies. Ik zal daar niet dieper op ingaan; het is duidelijk, dat wij op dit punt niet geheel op dezelfde golflengte praten en dat ons uitgangspunt ook niet gelijk is. Dat neemt niet weg, dat je dan even goed met belangstelling kunt luisteren naar iemand die een an dere zienswijze heeft, en dat heb ik gedaan. Daarvan zal de heer Van der Veen ook overtuigd zijn. Dan kom ik nog even terug op een paar vragen die de heer De Vries heeft gesteld. Om misverstand te voorkomen wilde ik toch wel even zeggen, dat wij overleg plegen, niet met de voorzitters, maar met de dagelijkse besturen van de verschillende raden. Van onze zijde wordt aan die besprekingen deelgenomen door mij en de wethouders die i.v.m. hun taakstelling met de raden te maken hebben. Dat het dagelijkse bestuur van de Raad voor de Volkshuisvesting niet aan deze besprekingen deelneemt is geen kwestie van buiten spel zetten of buiten spel willen blijven. Wij hebben alleen met elkander geconstateerd, dat over het algemeen de punten die aan de orde zullen komen de Raad voor de Volkshuisvesting minder interesseren. Het bestuur van die raad heeft zelf te kennen gegeven iedereen heeft het druk dat het er de voorkeur aan geeft niet permanent bij het overleg te worden betrokken. Er is wel gevraagd en die afspraak is ge maakt het bestuur op de hoogte te houden en het dus o.a. de verslagen van de besprekingen toe te zenden. En

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 1