r<io wanneer er onderwerpen zouden zijn dat zien we aan de agenda waar ook de Raad voor de Volkshuisves ting bij betrokken is, wordt het bestuur van die raad ook wel degelijk bij de besprekingen betrokken. Dat is dus geer. principieel punt, maar gewoon een kwestie van praktische benadering. Dan is er de suggestie gedaan de commissies zelf te vragen naar hun mening over die kwestie van de openbaarheid. Ik vind dat een goede suggestie. Ik dacht, dat wij te gelegener tijd deze zaak aan de commissies zouden kunnen voorleggen. Op dit moment doen wij het zelfde t.a.v. het toekennen van beheersbevoegdheden aan de commissies. Wij hebben de commissies in een brief dat vraagstuk voorgelegd, opdat zij daarover kunnen meepraten en aan ons kunnen meedelen zij zitten het beste in de materie wat hun standpunt is. Wij kunnen dan, als wij t.z.t. met voorstellen in deze Raad komen, U mededelen hoe de commissies over de zaak denken en welke problemen en mogelijkheden zij zien t.a.v. beheersbevoegdheden. Het College is dus bereid ook over de openbaarheid t.z.t. het oordeel van de commissies te vragen. (De heer Vellenga: Wanneer is dat t.z.t.", mijnheer de Voorzitter?) Ik dacht, dat wij daar op dit moment geen uitspraak over zouden moeten doen, omdat wij gisteren hebben gezegd, dat wij even de ontwikkeling moeten aanzien, even wat op adem moeten komen en ik zou het dus helemaal van die ontwikkeling af willen laten hangen op welk moment wij dit probleem zullen aanpakken. Maar het is niet zo maar uitstel. Ik doe U zonder meer de toezegging, dat het zal gebeuren. (De heer Vellenga: Voor ons gevoel zijn de moties van Axies wat te algemeen gesteld. Wij willen liever niet als Raad zo maar beslissen wat die commissies wel of niet moeten doen. Wij willen con creet aan de commissies de vraag voorleggen wat wel en wat niet openbaar kan worden besproken, zodat wij aan het begin van het nieuwe vergaderseizoen laat ik zeggen september, oktober daarover een procedure kunnen hebben, omdat het mogelijk moet leiden tot verandering van de verordeningen wanneer bepaalde commissies wel en andere niet in de openbaarheid vergaderen. En nu zou „t.z.t." opgevat kunnen worden als iets wat langer kan duren, terwijl wij het op prijs zouden stellen, dat zo snel mogelijk na deze begrotings zitting het College dit punt voorlegt aan de commissies, met de inhoud zoals U die zopas zo duidelijk hebt geformuleerd in navolging van wat de heer De Vries gisteravond heeft gezegd.) Daar is geen bezwaar tegen. Dan heeft men ook enige tijd de zaak te bekijken. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen, dat punt nu al aan de commissies voor te leggen, zodat zij dat in ieder geval alvast kunnen bestuderen. Dat bindt U noch ons immers. Er kan een hoeveelheid gespreksstof uit voort komen waar wij met elkander ons nut mee kunnen doen. Ik kom dan tot slot wat mijn bijdrage tot de discussies betreft bij de moties van de heer Van Haaren. Het is duidelijk, dat ik de Raad met klem vraag deze moties niet aan te nemen. Ik heb één algemene opmerking aan het adres van de heer Van Haaren over de wijze waarop hij zijn voorstellen ver dedigd heeft. Misschien heeft hij het niet zo bedoeld, maar in zijn verdediging proefde ik de tendens„Nou ja, dat College, stap voor stap, er zit geen pit in, het schiet niet op; wij van Axies zullen alles in Leeuwarden, hup, wel even klaar maken." Dat is natuurlijk geen erg reële voorstelling van de zaak. Het College is absoluut bereid om zodra de situatie daar rijp voor is ook stappen op dit punt te ondernemen en dat beleid zullen wij ook in de toekomst voeren en ik hoop althans ik zie U naar de microfoon grijpen; ik zie dus dat U het met mij eens bent (Gelach) dat dit mis verstand uit de weg geruimd is. Dat was alleen maar mijn bedoeling. (De heer Van Haaren: Ik wilde alleen maar even zeggen, dat wij ons zeker niet voorstellen de zaak zo maar een, twee, drie op te lossen. Maar stap voets is ons wat te langzaam.) Ik adviseer de Raad alle drie moties te verwerpen. De eerste twee moties hebben betrekking op zaken die vanzelf terug komen in de Raad. De derde motie: alle raadsleden toegang te ge ven tot alle commissievergaderingen (daarbij zijn aller lei kleine adviescommissies) lijkt mij geen zinvolle aan gelegenheid; dat is geen kwestie van geheimzinnigheid, daar is geen sprake van. De raadsleden worden overal bij ingeschakeld. De vergaderingen van de raden (daar kan beleid worden gevormd) zijn openbaar. De raden zouden het alleen maar plezierig vinden als U elke vergadering zoudt bijwonen. Daar gaat het dus niet enkel om voorbereiding of uitvoering, daar wordt ook gepraat over beleidsvorming. Ik zou U dus om de door mij genoemde redenen aan neming van de moties willen ontraden. De heer Van Haaren heeft ook nog een vraag gesteld over de koffiepauze. Dat is helemaal geen principieel punt. Uit opmerkingen van ons bezoekende raadsleden van andere gemeenten heb ik wel kunnen opmaken, dat men nogal jaloers is op de fijne gelegenheid die wij heb ben op tijd te pauzeren, en de mogelijkheid die er is, dat raadsleden binnen hun fractie of met andere fracties in de pauze nog eens overleg kunnen plegen. Dat werkt erg goed, al is de ruimte niet zo heel erg groot. Ik geloof, dat wij het publiek hier ook echt wel goed ontvangen. Als er koffie met koek, of frisdrank wordt geserveerd, wordt het publiek niet vergeten. Men mag op de tribune blijven zitten, men kan ook naar beneden gaan. Er zijn de laatste tijd bepaalde raadsleden die zich kennelijk liever in de pauze tussen het publiek ophouden, dan tussen de andere raadsleden (die ook publiek zijn). Zij zijn daarin volledig vrij. Daar kijken wij hen helemaal niet zwart om aan. Er zijn ook raadsleden die af wisselend boven en beneden koffie drinken. Men is nogal vrij in doen en laten in dit gebouw. Ik zou op dit moment geen wijziging in de huidige situatie willen aanbrengen. Ik ben overigens best bereid dit punt eens in het seniorenconvent te bespreken. Daar hoort het thuis, het is een huishoudelijk probleem. Ik heb hiermee, dacht ik, wel alle punten behandeld die door mij nog moesten worden beantwoord. De heer De Jong (weth.)Ik heb niet meer zoveel punten voor beantwoording in tweede instantie. De heer Vellenga heeft een opmerking gemaakt over de behandeling van de begroting voor 1972. Hij heeft, mede n.a.v. een opmerking van mevr. Dijkstra, gezegd dat het volgend jaar nog wel eens later zou kunnen worden dan dit jaar, omdat er nog heel wat moeilijk heden ook in de verhouding rijk-gemeenten in de loop van dit jaar tot een oplossing moeten komen. Hij beklemtoonde daarmee alleen maar wat ik in eerste instantie aan het adres van mevr. Dijkstra heb opge merkt. Wij streven er toch wel naar de termijn van over schrijding zoveel mogelijk te bekorten, maar ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Vellenga, door te zeggen, dat wij ons in dit opzicht niet te optimistisch moeten uitlaten. Wij moeten rekening houden met de wel degelijk aanwezige belemmerende factoren. Ik dacht, dat de heer Engels zich met zijn opmer kingen over de financiële positie van de gemeente meer in het algemeen had gericht tot de leden van de Raad die zich naar zijn mening wel wat eenzijdig opstellen door flink kritiek te leveren op het beleid van de regering. Men trekt te gauw te ver strekkende con clusies, althans als ik de opmerkingen van bepaalde raadsleden in eerste instantie goed heb gevolgd. De heer Engels heeft duidelijk gezegd, dat het hier om een golfbeweging gaat. Ik kan mij bij zijn woorden wel aansluiten. Die golfbeweging blijkt ook duidelijk uit het cijfermateriaal, dat ik U heb verschaft. Ik meen, dat die inderdaad genoemd moet worden om ook een al te eenzijdige voorstelling van zaken te voorkomen. De heer Van Haaren heeft nog eens gewezen op het geen de grote gemeenten op financieel gebied doen en daarmee heeft hij nog eens willen beklemtonen, dat wij toch niet zo veel waarde moeten hechten aan een slui tende begroting. Het is best mogelijk, dat wij in de toekomst nog eens met een niet-sluitende begroting moeten werken. Maar daar zullen we dan ook de consequenties van moeten dragen. Dan moeten we weten, dat we bewust de moeilijkheden en de nog tragere gang van zaken met betrekking tot beslissingen van G.S. die we dan kunnen verwachten, in de hand, werken, en dat zullen we moeten incalculeren. Het is ons de laatste jaren vaak met veel kunst en vliegwerk gelukt de begrotingen min of meer sluitend te krijgen. Het is niet steeds zo gemakkelijk geweest bij G.S. toe stemming te krijgen bepaalde bedragen die gevoteerd werden in de begroting ook werkelijk te mogen uit geven. Steeds weer kwam de vraag: En hoe staat het met de budgettaire dekking? Wanneer wij hiermee de hand zouden willen lichten onder het mom van een progressief beleid en dat was mijn grote bezwaar moeten wij met zijn allen heel goed beseffen, dat wij de armoede tegemoet gaan. En daar zijn wij nu juist zo bevreesd voor. Wij zijn niet being eens progressief te zijn, maar wel bang voor de gevolgen van een niet-slui tende begroting. Ik weet wat Maastricht daar destijds mee beleefd heeft. En als de heer Van Haaren denkt, dat het bij de grote gemeenten zoveel gemakkelijker ligt, dan moet ik hem zeggen, dat ook de grote gemeen ten regelmatig toestemming aan de Minister van Bin nenlandse Zaken moeten vragen voor allerlei uitgaven. Ondanks de tekorten die zij opvoeren, zijn zij genood zaakt geweest tal van voorzieningen te treffen, daar voor geld van de burgerij te vragen en de kosten die zij hun burgerij in rekening brengen, gaan ver uit boven datgene, wat wij in Leeuwarden vragen. De heer Van Haaren heeft indertijd nogal wat bezwaren geuit tegen de tarieven van de stadsautobusdienst. Hij moet de tarieven van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag maar eens bekijken. Wij vragen 35 ct. per rit (met overstapmogelijkheid)zij vragen 50 ct. (zonder over- stapmogelijkheid)Dezelfde verschillen treft men aan bij de parkeergelden. Wij vragen een dubbeltje, zij een kwartje. Die verschillen zijn niet zo maar ontstaan. Wanneer men met de pet in de hand bij de Minister komt, dan is de houding daar over het algemeen: Zorg zelf eerst maar dat je er uit haalt wat er in zit door offers van de bevolking te vragen voor de voorzieningen waar het rijk zoveel geld op toe moet leggen. Men staat daar niet te dringen om hulp te verlenen. Het zit echt niet zo gemakkelijk. Ik zou nog wel meer voor beelden kunnen aanhalen. Onze huren zijn b.v. ten op zichte van die van Den Haag, Rotterdam en Amsterdam half zo hoog. En ook daar zouden we iets aan moeten doen als we een niet-sluitende begroting zouden aan bieden. Mevr. Dijkstra heeft er hier in de Raad wel eens over gesproken hoe moeilijk het ligt de huren van b.v. duplexwoningen iets te verhogen. Maar als je een vergelijking trekt met de grootste steden van ons land, zijn wij in dit opzicht echt wel bevoorrecht. Maar ondanks dat ondervinden wij al vele moeilijk heden als we de huren iets willen optrekken om ook nog wat aan onderhoud te kunnen doen. Ik geloof, dat wij ons duidelijk moeten scharen achter het streven van het College tot een sluitende begroting te komen. Wij voeren een gezond en gericht beleid. Wij hebben bij het financiële beleid, uitdrukkelijk gesteld, dat wij het voorzieningenniveau niet willen aantasten. Dat zou een ingreep zijn die pijn zou doen. Maar om dan toch tot een sluitende begroting te komen, moeten we bewust offers vragen van de burgerij. Wij willen niet een vertraging in de gang van zaken zien optreden; wij willen trachten een zo degelijk en gezond mogelijk financieel beleid te voeren. Dat is ons uitgangspunt, en ik dacht, dat de heer Van Haaren het daarmee ook wel eens kan zijn. Ik kan zijn progressiviteit wel be grijpen, maar ik geloof, dat die wat anders gericht zou moeten worden. Aan de weg die hij wil volgen, kleven te veel gevaren: die durven wij niet te gaan. De heer Knol heeft een aantal opmerkingen gemaakt, waarvan een paar gericht waren aan het adres van andere vragenstellers, in het bijzonder de heer Visser, waar het de kapitaalsschaarste betrof. Ook wat de belangrijke verslechtering in de financieringspositie voor uitbreiding van werken betreft, verwacht hij kennelijk geen antwoord van mijn kant. Wel heeft hij een vraag gesteld over het verschil van een miljoen, dat volgens hem is ontstaan door de wijziging in de sector sociale zorg. Ik heb een bedrag van plm. 215.000,- genoemd. De circulaires van de Raad voor de Gemeentefinanciën zijn door ons niet ge volgd. Hadden wij dat wel gedaan, dan zou die sector in derdaad een tekort van een miljoen opleveren. In die circulaires dat hebben wij ook in de begroting gesteld werden dusdanig ruwe berekeningen gege ven, dat de werkelijkheid geweld aangedaan werd, en daarom hebben wij ook in overleg met tal van ge meenten van dezelfde grootte als Leeuwarden be sloten ons zo reëel mogelijk op te stellen en uit te gaan van 80 pet. vergoeding van de kosten van Sociale Zorg. Op die basis hebben wij onze begroting opgezet in de stellige verwachting, dat dit in de toe komst wel ongeveer de basis zal zijn, ook wanneer de wijzigingen uitgewerkt zijn. Het is en blijft nog wat onzeker, maar wij hebben het idee, dat wij met onze opzet dichter bij de werkelijkheid komen, dan met de ruwe berekeningen in de circulaires van de Raad voor de Gemeentefinanciën, die voor Leeuwarden al thans een zodanig slecht beeld gaven, dat wij de moed gevonden hebben een andere berekeningswijze te volgen, een berekeningswijze die beter bij onze hele begrotingspositie past en die meer reëel is. Het kan niet de bedoeling van het rijk zijn door een wijziging in de financiële opstelling de gemeente Leeuwarden en tal van soortgelijke gemeenten met een tekort van een miljoen op te schepen. Deze zaak moet nog worden uitgewerkt, maar wij hebben gemeend, dat wij met deze 2 ton dicht bij de uiteindelijke werkelijkheid zullen zitten. De opmerkingen die de heer Knol heeft gemaakt n.a.v. eer. publikatie in het jaarverslag van de Fries- landbank over een noordelijke investeringsbank zijn al door de Voorzitter beantwoord. Daarover hoef ik dus niet verder te spreken. De heer Tiekstra (weth.): Ik ben de heer Vellenga erkentelijk voor het feit dat hij en zijn fractie en de heer Engels is hem daarin gevolgd bereid zijn voor de woningbouw in Lekkumerend-oost „het groene licht te geven", zoals hij het geformuleerd heeft. Ik heb de verwachting, dat, door de intrekking van de toenmaals door de Raad genomen beslissingen t.a.v. de woning bouw in dit gebied (dat is in het eerste halfjaar van 1970 geweest), toch wel binnen enkele weken de nieuwe plannen voor de woningbouw in Lekkumerend bij de Raad kunnen komen. En dat is dan het moment waarop de Raad kan beoordelen in welke omvang en op welk tijdstip deze woningbouw in uitvoering kan komen. Ik heb daarbij en het College voert dat beleid welbewust en daarem heb ik het waarschijnlijk niet met zoveel woorden gezegd als uitgangspunt genomen, dat het daarvoor vanzelfsprekend ook nodig is, dat, hetzij op basis van een structurele opzet, hetzij op basis van een vlekkenplan, daarbij ook een zo goed mogelijke infor matie over het toekomstige bestemmingsplan Lekku merend-oost wordt gegeven. Wat de stand van zaken m.b.t. de bestemmings plannen betreft voelt de heer Engels het meeste voor een voortgangsrapportering en ik dacht, dat dat in feite ook de bedoeling van de heer Vellenga is. Het lijkt mij verstandig, dat wij over de methodiek daarvan en de indeling en de voortgang van deze methodiek in de Commissie Ruimtelijke Ordening een zo goed mogelijk overleg plegen en daarbij een zo exact mogelijk uit gangspunt nemen. Ik dacht, dat het van belang is, dat deze voortgangsrapportering ook zodanig wordt opgezet, dat zowel de commissie als de Raad aan de gegeven informatie wat heeft. Het lijkt mij nuttig, deze zaak in goed overleg met de Commissie Ruimtelijke Ordening dat is geen commissie van advies en bijstand voor het College, maar een raadscommissie op te zetten. De heer Vellenga ging wel akkoord met de informatie die ik over Wirdum heb gegeven; ik kom daar straks bij de beantwoording van de heer Miedema nog wel even op terug. T.a.v. het verzoek of de suggestie van de heer Vellenga met betrekking tot de organisatie van de stede- bouwkundige werkzaamheden kan ik U mededelen, dat het College vanmorgen in zijn beraad tot de conclusie is gekomen, dat het mogelijk moet zijn als wij ons daar allemaal voor willen inspannen en die bereidheid bestaat een stuk over deze problematiek in behan deling te geven in de raadsvergadering van 5 juli a.s. 14 juni is wat te kort dag. Ik wil nu graag even ingaan op de woorden van de heer Engels. Ik heb hem, dacht ik, heel goed begrepen in eerste èn in tweede instantie. Zijn gedachtengang was, dat de coördinatie van al deze werkzaamheden misschien ook bij deze organisatie van het stedebouw kundig werk zou kunnen worden betrokken. Hij ziet dan dus de mogelijkheid van een functionaris die als coördinator op dit terrein optreedt. De heer Engels vraagt wat er gebeurt als wij klaar zijn met de uitvoering van het plan Camminghaburen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 2