F -» ",r' W doen, dat mij toch nog iets dwars zit. Ik maak het Col lege er ook geen enkel verwijt van, dat de zaak zo gelopen is. In ieder bedrijf kan iets dergelijks voor komen. Maar dit misverstand heeft wel enige gevolgen gehad. Speciaal de Wethouder van Ruimtelijke Orde ning heeft daar even bij stil gestaan. Ik til nogal zwaar aan het aspect, dat hij noemde, n.l. dit: wij voerden in beginsel in die buurt een passief aankoopbeleid en dat hebben wij stopgezet, terwijl toch dat merkteken van saneringsbuurt op die wijk is gelegd. Daarmee hebben wij burgers in moeilijkheden gebracht. En ook de Wet houder tilt daar kennelijk nogal zwaar aan. Is het nu niet mogelijk, dat wij toch en ik hoop, dat wij dan even goede vrienden kunnen blijven gezien de hele gang van zaken, zeggen dat de gemeente heel duidelijk een kleine vergissing heeft begaan en het pand weer op knappen. Daarna gaan we gewoon verder met het pas sieve aankoopbeleid en verhuren de woningen die wij in bezit krijgen. We zien dan gewoon wel wanneer we daaraan toe komen. Ik dacht, dat wij daar de hele wijk een grote dienst mee zouden bewijzen; wij moe ten daarvoor alleen een financieel offer brengen. Dat bedrag is in wezen niet eens zo hoog. De Wethouder zei: Als het pand wordt opgeknapt kost dat ongeveer 25.000,Als het pand wordt afgebroken kost het ongeveer 8.000,Die derde mogelijkheid is er ook nog, maar daar blijf ik even buiten. We moeten nog maar zien wat daar uitkomt. De eerste twee mogelijk heden zijn dingen die wij reëel kunnen bekijken. En daar zit maar een verschil tussen van 17.000,Als we het opknappen brengt het huur op, laat ik zeggen 1.000,per jaar. Dat kan dan misschien net de rente niet vergoeden, maar dat is dan ook het enige. Dan zit het net aan een rente van zo'n 7 pet., terwijl je toch op het ogenblik zeker 8 of 9 pet. moet hebben, wil je het door die verhuur rendabel maken. Het ongeluk is voor de gemeente echt niet zo groot. Zouden we er nu niet verstandig aan doen maar even door de zure appel heen te bijten; zeggen dat we mis geweest zijn, het pand opknappen, verhuren, verder gaan met het passieve aankoopbeleid en ook die huizen verhuren. Zodra een huis ontruimd wordt moet er een bordje „te huur aangeboden" op en dan is het een week later weer bewoond. Dan hebben we de hele zaak op een eerlijke en goede wijze geregeld. Ik heb toch maar een motie gemaakt en die luidt als volgt: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 30 maart 1971; besluit: om duidelijk te stel len dat de z.g. wijk „Bisschopstraat" nog lang niet aan sanering toe is, het pand Bisschopstraat 1 weer op te knappen en volledig bewoonbaar te maken." De heer Hovinga wil de motie graag mede-onderte kenen; misschien de heer Vellenga ook wel. De heer Vellenga: Om maar met de motie te begin nen, ik vind de redactie van het eerste deel na die even snel gehoord en verwerkt te hebben iets te ruim en iets te elastisch. Ik kan mij beter vinden in het geen Weth. De Jong nog even heeft vertolkt, als zijnde het gevoelen van een belangrijk gedeelte van deze Raad, n.l. het volgende. We gaan nog eens praten met die knapen van de Derde-Wereldwinkel en levert dat binnen enkele weken geen resultaat op, heb ik dan zo vroeg de Wethouder de vrijheid om dit pand af te breken? Ik heb de neiging te zeggen: Doe dat. Want je contenteert misschien een deel van de bewoners van de Bisschopstraat met de herbouw waarop de heer Hei dinga zinspeelde; een ander deel zegt: Nu het eenmaal zover is gekomen, breek het dan maar af, maak die muur netjes en maak er een keurig hoekje van. Om de redenen die ik nu net noemde, zal mijn fractie tegen de motie van de heer Heidinga stemmen, hoewel de strekking van het eerste stuk mij duidelijk is; ik vind de formulering te elastisch, maar de strekking spreekt mij in zoverre wel aan, dat het inderdaad nog wel lan ge tijd zal duren voor tot sanering kan worden over gegaan. Nu wil ik nog even terug komen op de woorden van weth. Tiekstra. Wij hebben tot nu toe een passief aan koopbeleid gevoerd (zo noemde hij het). Daar stoppen wij nu mee. En daar vind ik iets onbillijks in zitten, deels in dezelfde gedachtengang die de heer Heidinga heeft ontwikkeld. Want dat betekent dus, dat enkele mensen bij wijze van spreken tot en met de vorige week de kans hadden aan de gemeente te verkopen, maar dat die mogelijkheid er van nu af aan niet meer zou zijn. Ik geloof niet, dat dat billijk is en ik heb de neiging te zeggen: geef de enkele mensen ze hebben het al aangeboden, maar het Grondbedrijf heeft nog niet gereageerd die zouden willen verkopen aan de gemeente, de kans dat te doen binnen een bepaalde ter mijn, wat mij betreft voor 1 mei of voor 1 juni. Het Grondbedrijf zou moeten afchecken wie wel en wie niet wil verkopen. Om nu die termijn als een muur te laten oprijzen in de tijd, acht ik onjuist. En ik knoop dan aan bij de gedachten van mevr. Brandenburg, die ge zegd heeft: Als de gemeente die panden in handen heeft gekregen als men tot overeenstemming is gekomen, laat dat dan duidelijk merken. Knap ze een beetje op, ga ze verhuren; dan komt de rekensom van de heer Heidinga niet alleen voor dat hoekpand uit (dat ik dan wil afbreken), maar ook voor een aantal andere woningen. En bij het verkoop- èn bij het huurbeleid zou dan rekening kunnen worden gehouden met het hele niveau van de straat, zodat het echt een buurt gemeenschap blijft van mensen die het gevoel hebben: Wij wonen nog een aantal jaren in een buurt die keurig en netjes is en alles wat daarmee annex is. En op dat punt zou ik dus met klem de opvatting van de heer Tiekstra willen tegenspreken. Ik blijf voor de mogelijk heid om binnen een bepaalde termijn de mensen die dat willen, hun woning te laten verkopen aan de gemeen te. (De heer Tiekstra (weth.): Ik vertolkte het standpunt van het College, mijnheer Vellenga.) Ik wil het dan wel wat algemener stellen. Als dat dan het standpunt van het College is, dan acht ik dat een aanvechtbaar standpunt en daar stel ik dan mijn gedachtengang tegenover, waarop misschien ook nog anderen willen reageren. De heer Van Haaren: Ik zal kort zijn. Ik wil de motie van de heer Heidinga steunen om de volgende reden. Ik vind het gewoon belangrijk, dat er op deze manier een precedent ontstaat, dat een huis met geld van de gemeente wordt opgeknapt en weer bewoonbaar ge maakt wordt omdat het anders zou worden afgebroken. Bisschopstraat 1 is natuurlijk een bijzonder geval. Je mag het niet helemaal algemeen stellen, maar ik wil de motie steunen gewoon om dat precedent te scheppen. We hebben er steeds voor gepleit om in veel meer huizen wat geld te investeren en ze niet te onttrekken aan de oorspronkelijke bestemming. De Voorzitter: Voor ik de Wethouder het woord geef, wil ik even reageren op hetgeen de heer Vellenga zei, en waarop de heer Tiekstra interrumpeerde en zei, dat het om een collegestandpunt ging. Ik dacht, dat de Wethouder ook duidelijk heeft gezegd, dat het College het standpunt ingenomen had dat is ook de realiteit dat in de Bisschopstraat geen passief aankoopbeleid zal worden gevoerd omdat ook wij tot de conclusie waren gekomen, dat de Bisschopstraat e.o. nog een lange tijd in de huidige vorm als woonwijk zal blijven bestaan. De Wethouder heeft erbij gezegd: gelet op en dat hadden we in de pauze besproken de ontwikkeling die heeft plaats gehad, zijn wij volledig bereid om dit probleem opnieuw in de Commissie voor het Grondbedrijf aan de orde te stellen ad hoc, met voorrang en op korte termijn daarop terug te komen elkaar een verantwoorde beslissing kunnen nemen. Ik in de Raad. Wij dachten, dat wij duidelijk moeten formuleren wat het beleid is en waarom, zodat wij met elkaar een verantwoorde beslissing kunnen nemen. Ik dacht, dat onze standpunten niet ver uit elkaar lagen en ik zou U dan ook willen voorstellen, dat wij op vrij korte termijn de problematiek Bisschopstraat aan pakken. Weth. Tiekstra bespreekt de zaak in de Commissie voor het Grondbedrijf en dan komen we er op terug. De mededeling van de Wethouder betekende niets anders, dan dat dat het standpunt van het College was. (De heer Vellenga: Maar is dat verleden tijd?) Dat standpunt hadden wij ingenomen, maar wij zijn bereid daar na overleg op terug te komen. Het is geen onwrikbaar standpunt, helemaal niet. Wij zouden wel een verantwoorde beslissing willen nemen; wij willen alle facetten doorpraten in de Commissie voor het Grondbedrijf en dan een aantal criteria op stellen. U noemde er zelf al enkele, mijnheer Vellenga: een datum vaststellen bijv. tot welke men de gelegen heid heeft te verkopen. Dit soort facetten zullen we nu toch wel heel duidelijk moeten formuleren, met het hoe en waarom erbij. Wij willen wel toezeggen, dat wij op vrij korte termijn na overleg in de Commissie voor het Grondbedrijf met dit probleem bij de Raad terug komen. Daar ziet weth. Teikstra wel kans toe, dacht ik. Er moet snel een beslissing komen over de kwestie Bisschopstraat. Op iets langere termijn waar U ook om hebt gevraagd en wat weth. Tiekstra ook heeft toegezegd namens het College komt de hele problematiek dan weer aan de orde. De heren Vellenga, Heidinga en anderen zijn daar al uitvoerig op ingegaan. Maar dat heeft even iets meer tijd nodig. Dat vereist ook iets meer voorbereiding. De heer De Jong (weth.)Het College heeft duidelijk de lijn gevolgd die door de Commissie voor het Woning bedrijf (die door de Raad is ingesteld) is aangegeven. De commissie heeft gezegd, dat het, gelet op de consequenties, juist gelet op het precedent (dat de heer Van Haaren nogal gemakkelijk neemt, maar dat een bezwaar kan zijn) beter is dit pand niet te herbouwen, maar zo mogelijk een andere oplossing te zoeken, een oplossing die de buurt niet schaadt. En in dit licht gezien komt afbreken eerder in aanmerking dan opknappen. Men kan wel zeggen, dat opknappen 25.000,- kost, maar het pand heeft ook 13.000,- (meen ik) gekost en dan zitten we al op een 40.000,-. (De hear Miedema: Dy kosten jilde ek as wy it ófbrekke.) Deze overwegingen mag ik hier toch wel bij betrekken. Alles overwegend zou ik zeggen dat afbraak eerder in aanmerking komt dan opknappen. Ik kan mij ge makkelijker verenigen met het standpunt van de heer Vellenga dan met dat van de heer Heidinga. De heer Vellenga gaat meer in de richting van de lijn die door de Commissie voor het Woningbedrijf is aangegeven. Als wij ons bij afbraak goed bezinnen over een juiste bestemming van het terrein, dan kan dat de buurt niet al te veel schade berokkenen. Ik heb dan ook geen behoefte aan de motie van de heer Heidinga. De Voorzitter: Handhaven de indieners de motie na de toelichting van weth. De Jong? Ja, dan breng ik die in stemming. De motie luidt: ,,De Raad van de Gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 30 maart 1971, besluit, om duidelijk te stellen, dat de z.g. wijk Bisschopstraat nog lang niet aan sanering toe is, het pand Bisschopstraat 1 weer op te knappen en volledig bewoonbaar te maken." De motie is ondertekend door de heren Heidinga, Hovinga en Miedema. De motie wordt verworpen met 19 tegen 15 stemmen. Vóór stemmen de dames J. Dijkstra-Bethlehem, M. M. Th. Visser-van den Bos en L. Woudstra-Peene en de heren P. J. Engels, G. F. Eijgelaar, T. H. van Haaren, O. Heidinga, H. Hovinga, H. Jansma, J. de Jong, A. Klomp, W. Miedema, J. B. Singelsma, L. Visser en J. Wiersma. De begroting van het Woningbedrijf wordt z.h.st. vastgesteld overeenkomstig het voorstel van B. en W. Begroting van de Dienst voor Reiniging en Brand weer. Mevr. Visser-van den Bos: N.a.v. de opmerkingen gemaakt in de afdelingsvergadering over het streven naar een volledige kostendekking t.a.v. van de huis- vuilrechten, lijkt het mij belangrijk, dat het College weet hoe de Raad in meerderheid over dit idee denkt. Is het mogelijk, dat de Wethouder ons toezegt niet boven ca 60 pet. kostendekking uit te gaan, zonder vooroverleg met de Raad? Meent ie Wethouder wel tot een hogere kostendekking te moeten overgaan zonder het gevraagde vooroverleg, dan wil ik graag in een motie aan de Raad vragen hoe deze daarover denkt. Een kleine toelichting. De Wethouder zal natuurlijk zeggen, dat we altijd ja of nee zullen moeten zeggen als hij met een kostenverhoging komt, maar het is een vrij moeilijke zaak om, als die kostenverhoging mede bijgedragen heeft tot het sluitend maken van de begroting, nee te zeggen. N.a.v. hetgeen U hebt gezegd over de uitspraak van de commissie, heb ik er behoefte aan te horen hoe de Raad er over denkt. Maar misschien hebt U er geen behoefte aan. De heer MeijerhofDe reden dit punt ter discussie te stellen zijn de financiële moeilijkheden die de gemeenten in het algemeen en dus ook Leeuwarden hebben. In het algemene gedeelte van de financiële beschou wingen zijn deze moeilijkheden wel naar voren gebracht. De financiële bewegingsruimte van de ge meente die gevonden moet worden in de algemene uitkeringen die komen uit het Gemeentefonds, wordt beperkt door de tekorten die we kennen op de doel uitkeringen, en de nadelige saldi van de gemeentelijke diensten. Deze tekorten zullen ook gedekt moeten worden uit die algemene uitkeringen. Daar de hoogte van de doeluitkeringen niet op gemeentelijk niveau bepaald kan worden, blijven er voor de Raad alleen de eigen bronnen over om de financiële positie enigszins te verbeteren. Weth. De Jong heeft gister ook al iets gezegd over de autonomie van de gemeente, waarvoor we, willen we die bewaren, offers zullen moeten brengen of offers zullen moeten vragen van de burgers. Maar hierin schuilt een klein gevaar. De rijksbelastingen kennen een progressief systeem, niet in alle, maar in de meeste gevallen. Hierbij wordt dan rekening gehouden met de draagkracht van de belastingbetaler. Tot nu toe bestaat bij de gemeentelijke belastingen deze progressiviteit niet (ook niet bij de retributies). Gaan we de gemeentelijke belastingen of retributies verho gen, dan houdt dat in, dat de laagste inkomensgroepen het zwaarst worden belast. De verhoging van huisvuil- rechten tot het niveau waarbij een volledige kostendek king wordt bereikt, zal leiden tot een tarief als we uitgaan van de cijfers die staan in de begroting 1971 van plm. 43,-. Momenteel is dat tarief 24,-. Door het dekkingspercentage (waarvan de hoogte discutabel is en momenteel op 60 pet. staat, terwijl er al een voor stel ligt tot verhoging) te hanteren, kan men op gemeen telijk niveau ook nog iets doen aan herverdeling van het inkomen; men gebruikt daarvoor ook wel eens het woord bedeling. Onze fractie staat op het standpunt, dat, bij de huidige verdeling van de inkomens, zij afwijzend moet staan tegenover de vraag of de tarieven van de huisvuildienst moeten worden opgetrokken tot het peil, dat deze afdeling van de Dienst voor Reiniging en Brandweer kostendekkend zou maken. De heer De Jong (weth.): Mevr. Visser heeft gelijk als zij stelt, dat de Raad tot nu toe altijd van mening is geweest, dat de huisvuilrechten moeten leiden tot een kostendekking van plm. 60 pet. Wij hebben dat ook altijd nagestreefd. Bij de begroting van 1971 zaten wij per 1 januari 1971 iets boven dat percentage, maar door de loonkostenontwikkeling zitten we op dit moment toch wel weer om en nabij de 60 pet. In de Commissie voor de Dienst voor Reiniging en Brandweer is dit punt besproken en daar is de gedachte naar voren gekomen, i.v.m. de steeds groter wordende financiële moeilijkheden van de gemeente, dit dekkings percentage te verhogen, temeer ook omdat het bedrijfs leven ook 100 pet. dekking betaalt en daarin gemakke lijk een element van discriminatie kan worden gezien. Waarom zouden we niet met een geleidelijk optrekken van het dekkingspercentage tot een dekking van 100 pet. kunnen komen? Over de tijd waarin dit zou moeten worden gerealiseerd, zou nader overleg mogelijk zijn. We kunnen dat op 5, maar ook op 10 jaar stellen. In die geest is dit vraagstuk in de commissie besproken. De zaak heeft toen ook in het College gespeeld en ik moet U zeggen, dat de meningen in het College verdeeld waren. Een deel van de leden van het College wilde het dekkingspercentage van 60 handhaven. De anderen voelden wel voor die optrek king tot 100 pet., ook al gelet op het feit, dat dit past in het hele belastingstelsel. Wij hebben directe en in directe belastingen. De directe belastingen hebben een sterk progressief karakter (daarnaast is er ook nog de B.T.W., die met verschillende percentages werkt). Wij zouden daarnaast aldus de leden van het College die ik het laatst noemde voc. dit dienstverlenende werk het element van discriminatie van het bedrijfsle-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 6