16
17
zo spoedig mogelijk worden geholpen. De huidige situ
atie zal en daarover zijn we het allen wel eensvele
raadsleden hebben inmiddels het kamp bezichtigd zo
snel mogelijk moeten worden verbeterd.
De heer Van Haaren: De op 1 oktober j.l. in wer
king getreden Woonwagenwet is een schoolvoorbeeld
van een door ambtenaren opgestelde wet ten behoeve
van een bevolkingsgroep, oie bij de totstandKoining van
deze wet praktisch geen inspraak heelt gehad. Dit was
mogeiijk, omdat de gediscrimineerde woonwagenoewo-
ners eigenlijk nooit Zijn bescnouwd als volwassen leden
van onze maatschappij met recht op het benoud van
hun eigenheid. De wetgever heelt een trekverood nog
niet aangedurfd, hoewei de commissie-De Vries in haar
interim-rapport niertoe adviseerde. Doch de nieuwe wet
leidt er wel degelijk toe, dat gemeenten zullen overgaan
tot het in drastische mate opbellen van verschillende
kleine woonwagenkampen 0111 de lastige woonwagen
bewoners te isoieren in regionale centra. Functionaris
sen van maatschappelijk werk, sociaai-cuitureel werk,
onderwijs, beheer van kampen en pastorale zorg hebben
er samen met de woonwagenuewoners reeus op gewe
zen, dal deze wet stoeit op een smane basis en uat er
te weinig onderzoek is verncnt naar de benoelten, no
den en verlangens, zowel economisch ais sociaai-psycno-
logiscn, van ue woonwagenuewoners zeil. Bewogen is
er van verschillende kanten gepieit voor net benoud
van kleinere kampen en ue bescherming van trekmo-
geiijkheaen. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat
ue bedoeling van oe wet is ue aanpassing van ue woon
wagenbewoners aan de gevestigde samenleving. Het
accent zal weliswaar meer komen te liggen op het
maatschappelijk belang van de woonwagenbevolking,
doch hier worut gesproken over maatschappelijk be
lang, zoals ue gevestigde burgers en niet zoals de woon
wagenbewoners zelf dit zien. Tegen deze nieuwe wet,
die woonwagenbewoners wil aanpassen aan onze
geordende samenleving door deze mensen te iso
leren in centra twee dingen, die volkomen met
elkaar in strijd zijn heb ik zeer ernstige bezwaren.
Dit komt misschien, omdat ik een ongeneeslijke roman
ticus ben, die bij een trekkenue woonwagen zijn hart
voelt opengaan, omdat hij zelf in de jaren, dat hij de
gedichten van A. Roland Holst nog las, een ontkomen
zwerver had willen worden en Uat is heel iets anders
dan Ue gesettlede burger met zijn vouwcaravan in het
weekend en de vakanties, die hij nu is geworden.
Een ander bezwaar heeft niets te maken met wat ik
had willen zijn, maar juist met wat ik en zonder veel
spijt geworden ben. Twintig jaar reclasseringserva-
ring hebben mij geleerd, dat aanpassing aan onze sa
menleving bepaald geen eenvoudige zaak is en dat het
noodzakelijk is ons kritisch af te vragen: Waarom
willen wij anderen aanpassen Wat verstaan wij daar
onder? En waaraan passen wij mensen aan? Steeds
klemmender komt nu, bijv. ook in het professionele
maatschappelijke werk, de vraag aan de orde, of de
gevestigde samenleving, die zoveel wantoestanden en
sociaal onrecht in zich draagt, zich niet meer zou moe
ten aanpassen aan mensen, die in hun leefwijze wat
verschillen van de grote meerderheid, een meerderheid,
die zijn opvattingen over wat mag en wat niet mag,
wat kan en wat niet kan, soms neerlegt in wetten om
gediscrimineerde minderheden aan banden te leggen.
De Woonwagenwet is echter reeds in werking getre
den en nu gaat het erom in de uitvoering nuanceringen
aan te brengen, die verband houden met mijn tot nu
toe gemaakte opmerkingen. Uw raadsbrief is een lo
gisch uitvloeisel van deze niet meer te veranderen wet.
Doch wij behoeven niet dezelfde fouten te maken als
de wetgever. U bericht ons, dat er in een vergevorderd
stadium overleg is gevoerd tussen G.S. en de afdeling
Friesland van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten, terwijl in een commissie, belast met het ontwerpen
van een gemeenschappelijke regeling, vertegenwoordi
gers van de Gemeente, G.S. en C.R.M. zitting hebben.
Mag ik van de Wethouder vernemen, op welke wijze
de woonwagenbewoners zelf bij dit overleg zijn be
trokken
Verder spreekt U van een onderzoek door G.S., waar
uit is gebleken, dat we in onze provincie te maken zou
den hebben met 60 wagens, die min of meer permanent
in Friesland verblijven, terwijl op grond van ditzelfde
onderzoek is bepaald, dat het regionale kamp in dc
gemeente Smallingerland moet komen. Wat is uat voor
een onderzoek? Vvie hebben dat verricht? En wat is
er nog meer uit gekomen? De resultaten van dit on
derzoek lagen niet bij de stukken, terwijl wij als Raad
hierover toch dienen te worden geïnformeerd, nu wij
op grond van dit onderzoek beslissingen moeten gaan
nemen. Op grond van een wat summiere raadsbriei ben
ik er helemaal niet van overtuigd, dat er in Fries
land een regionaal kamp moet komen. De wetgever
denkt aan kampen van ten minste 40 en maximaal 80
wagens. Als de Leeuwarder wagens hier blijven, halen
we voor Drachtster Comagnie niet of misschien net
het wettelijke minimum, terwijl ik heb vernomen,
dat de doortrekkers al geruime tijd gebruik maken van
het grote regionale kamp in Hoogeveen. De 60 vaste
en 10 tijdelijke plaatsen, waarover wordt gesproken in
art. 2, lid 2, van de gemeenschappelijke regeling, zu!
len, naar ik vrees, zeker niet bezet worden. Hebben wij
nu niet weer veel te benauwd, alleen maar Fries, ge
dacht? Zou een noordelijke samenwerking voor het be
palen van de behoefte aan en de plaats van vestiging
niet zinvoller zijn geweest Deze opmerking krijgt meer
diepgang, als ik lees, hoe een specialist als Mr. J. Th.
de Ruwe schrijft over het regionale kamp in Friesland.
In zijn in „Sociaal Bestek" gepubliceerde „Kritische ge
luiden rondom de Woonwagenwet" schrijft hij op blz.
134 het volgende: „In de provincie Friesland zijn on
geveer 40 permanente woonwagengezinnen en ruim 30
tijdelijke. Op het eerste gezicht zou dit de inrichting van
één regionaal provinciaal woonwagencentrum recht
vaardigen. Evenwel verblijven er in Leeuwarden in de
regel maar ongeveer 20 a 25 woonwagengezinnen en
in Smallingerland ongeveer 15. Een regionaal woon
wagencentrum in Drachten zal derhalve tot gevolg
hebben, dat een groot aantal ten minste een 20-tal
wordt losgemaakt uit de vertrouwde omgeving. Het
ligt niet op mijn weg om een antwoord te geven op
de vraag, of de stichting van één groot provinciaal
woonwagencentrum in Friesland verantwoord is. Daar
voor moet men de beschikking hebben over een aantal
sociale, sociologische, economische en familie-gegevens.
Ik kan mij echter voorstellen, dat de vraag niet in een
hand-omdraai is te beantwoorden." Tot zover de heer
De Ruwe.
En daar gaat het nu om. Wij hebben geen sociale,
sociologische, economische en familie-gegevens, op
grond waarvan wij beslissingen kunnen nemen. Het
voorstel voor een kamp in Drachtster Compagnie is een
sprong in het duister, die mogelijk niet in het belang
is van de woonwagenbewoners en de bij de regio be
trokken gemeenten. Mijn fractie wil gewoon, net als
de heer Bouma overigens, beter geïnformeerd worden
over wat wij gaan doen. Want ons geloof in de altijd
vaststaande juistheid van door leden van het College
van B. en W. verstrekte gegevens hebben wij in de
maanden, dat wij aan het werk van deze Raad deel
nemen, een beetje verloren. (De heer Ten Brug (weth.):
Op grond waarvan?) Ik denk bijv. aan de uitspraak,
dat het niet mogelijk was op het terrein van De Nieuwe
Doelen een bibliotheek te bouwen, omdat er daar een
voudigweg volgens de geldende normen onvoldoende
ruimte was, terwijl achteraf is gebleken, dat er voor
deze plaats een schetstekening door een deskundige was
ontworpen, waaruit bleek, dat het zeer goed mogelijk
was hier een bibliotheek te bouwen, die wél voldeed aan
de normen. (De heer Tiekstra (weth.): En nog be
staat er grond voor discussie over dat punt.) Des te
beter Ik ben bijzonder blij te horen, dat die discussie
nog niet is afgesloten. (De Voorzitter: Maar dat is
ze wel.) Dat is dan weer jammer.
Met de door U voorgestelde overgangsmaatregel voor
de bewoners van het kamp aan de Tijnjedijk kunnen
wij ons wel verenigen, doch ik wil van de Wethouder
wel graag een duidelijke uitspraak horen, dat het be
houden van het recht van standplaats voor de
18 hoofdbewoners van de woonwagens onbeperkt
en niet aan bepaalde tijd gebonden is. Als deze
mensen hier tot hun dood of het moment, dat
zij zelf elders willen gaan wonen, kunnen ver
blijven, is het wel van belang te vernemen, wat de
Gemeente wil doen om de integratie van deze mensen
in onze stedelijke samenleving te bevorderen. Wij be
grijpen, dat er nu geen nieuwe plaatsen bij kunnen
HHKSISSy
komen, dat de kinderen van de hoofdbewoners, als zij
zelfstandig willen gaan wonen, uit het kamp moeten
verdwijnen, maar wat wilt U doen om het voor de
woonwagenbewoners aantrekkelijker en gemakkelijker
te maken dit op den duur tot verdwijnen gedoemde
kamp te verlaten? Bij het behandelen van het volgen
de agendapunt zal ik op deze kwestie nog nader terug
komen.
Samenvattend, stel ik ons al dan niet akkoord gaan
met Uw voorstel afhankelijk van de volgende vragen:
1. Op welke wijze zijn de woonwagenbewoners zelf
betrokken geweest bij het overleg om tot een regionaal
kamp in Drachtster Compagnie te komen?
2. Wat voor onderzoek is er door G.S. verricht?
Wie hebben dat gedaan? Wat is hier uit gekomen aan
sociale, sociologische, economische en familie-gegevens
die wij nodig hebben om te kunnen beslissen?
3. Waarom bleef het overleg tot Friesland beperkt?
Kunnen wij niet veel beter met Groningen en Drente
nagaan, welke behoefte er is aan regionale kampen in
net noorden des lands en waar deze kampen het beste
kunnen worden gevestigd?
4. Wat denkt onze Gemeente daadwerkelijk te gaan
doen om het voor de woonwagenbewoners aantreKke-
lijker en gemakkelijker te maken het kamp aan de
TijnjedijK te verlaten?
ik heb deze vragen voor de Wethouder op schrift
gesteld, omdat ik gemerkt heb, dat het wel eens moei
lijk is om antwoord te krijgen op in eerste instantie
gestelde vragen.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil in de eerste plaats
blijk geven van mijn respect voor de wijze, waarop B.
en W. in elk geval geprobeerd hebben de laatste maan
den daaromtrent zijn mij de gegevens uit de map
bekend met de woonwagenbevolking in Leeuwarden
overleg te plegen.
Ons meedoen aan het regionale kamp, dat men in
Friesland wil vestigen, ligt voor mij een beetje moei
lijk. Ik zou, evenals de neer Van Haaren, maar dan
toch wel op een andere toon, willen vragen: Welk on
derzoek er is verricht om te weten, of er, als Leeuwar
den zijn eigen kamp hier wil houden, behoefte bestaat
aan een nog te vestigen regionaal kamp? Want net zo
goed als Leeuwarden, in zorg over de tot Leeuwarden
behorende woonwagenbevolking, zegt: Wij moeten hier
het plaatselijk kamp in stand houden en zó maken, dat
de mensen er behoorlijk kunnen wonen, zal men, zo kan
ik mij voorstellen, zich in andere plaatsen in Friesland,
waar men een groep woonwagenbewoners heeft, ook in
zorg over deze kwestie buigen en zeggen: Wij moeten
hetzelfde doen. Dan vraag je je werkelijk af: Wat komt
er van een regionaal kamp, zoals dat dan in Drachten
wordt gedacht, terecht? Wij gaan hier in Leeuwarden
het kamp verbeteren, een kamp, waarvoor wij geen
enkel subsidie krijgen, en we gaan tevens betalen aan
een regionaal kamp. Óp deze vragen zou ik graag een
antwoord willen hebben.
De wet is er nu eenkeer en die is niet door Leeuwar
den gemaakt. Die wet is beslist gemaakt met de be
doeling de woonwagenbevolking te helpen, want wat
kan er zonder regionaal kamp terecht komen van be
hoorlijke verzorging en opvang zowel op het gebied
van het onderwijs als op dat van maatschappelijke be
geleiding van de woonwagenbevolking, als deze al maar
trekt? Hoe kunnen we dan van het analfabetisme on
der deze kinderen af komen Hoe kunnen deze kinde
ren ooit deel uitmaken van onze samenleving? Ook
moet het me van het hart, dat ik, hoewel ik grote
bewondering heb voor de opbouwwerkers, die ons de
groene boekjes met uitvoerige informatie hebben toe
gestuurd, beslist geen bewondering heb voor hun on
derschrift: Hoe kom ik op een redelijke manier van die
lastige woonwagenbewoners af? Want ik heb in elk
geval noch uit de stukken, noch uit uitlatingen van
B. en W. gemerkt, dat wij er hier zo over denken. Bij
het volgende punt bemerken wij ook, dat er hier niet zo
over gedacht wordt. Ik vind juist, dat we de mensen,
die we willen helpen, te kort doen met een dergelijke
kreet. Misschien kun je hen tot groep verenigen om op
die manier medewerking van ze te krijgen, maar in
werkelijkheid ga je ze discrimineren, want je drijft ze
tegen degenen, die hier maatregelen moeten treffen, op
een hoop. Ik vind het beslist een ongelukkige uitla
ting.
Wat de stichting van het regionale kamp betreft, ik
zie ook het antwoord op deze vraag van ae neer Van
Haaren: Welk onderzoek is er verricht om te weten,
wat er, wanneer bepaalde gemeenten een eigen kamp
gaan stichten of in stand houden, nog overblijft van de
noodzaak een regionaal kamp te vestigen? met be
langstelling tegemoet.
Ik heb er grote bewondering voor, dat U er in ge
slaagd bent een tekst te creëren, die bij G.S., zoals U
verwacht, gehoor zal vinden, zodat wij hier een kamp
mogen houden. Dat is natuurlijk iets waar wij toestem
ming voor moeten hebben maar in de redactie van de
raadsbrief beluister ik, dat U er toch wel sterk in
vertrouwt, dat we die zullen krijgen.
De hear Singelsina: Ik bin derfan ütgien, dat de
wetjower mei de béste bidoelingen dizze vVenweinwet
üntwurpen hat; dat de opset is de wenweinbifolking to
helpen yn greate regionale kampen. Mar ik haw dochs
ek wol sterk it idé, dat dizze wet by de wenweinbiwen-
ners net sa bot yn de smaek falie sil. It is in toer foar
de lytse groepen yn dizze maetskippij om it eigen ge-
sicht en de eigen identiteit to biwarjen. Dat jildt foar
eltse lytse mienskip, ek foar dizze groep. Ik kin ek net
enthousiast wêze oer it gearbringen fan alle wenwein-
biwenners yn ien regionael kamp yn Drachten. Ik
sjoch dér greate biswieren yn, mar dy wet leit der en
alle gemeenten, ek Ljouwert, hawwe deroan to foldwaen,
mar ik soe dochs graech it antwurd hearre op de
fraech, dy't mefr. Visser en de hear Van Haaren steld
hawwe: Hokker ündersikingen binne der op dit stik
fan saken dien?
De heer Weide (weth.)De zaak van de woonwa
gens is, zoals de verschillende sprekers als hebben ge
steld, de laatste tijd enorm in beweging ook in Fries
land, maar in Leeuwarden wel in het bijzonder, omdat
het zo nauw bij het woonwagenkamp aan de Tijnjedijk
betrokken is. Maar toch zijn er in Friesland in ver
houding tot de andere provincies weinig woonwagens.
Het was dan ook begrijpelijk, dat G.S. dachten en
nog denken, gezien de gemeenschappelijke regeling,
zoals zij die hebben opgesteld in de richting van
één regionaal woonwagencentrum. Art. 2 van de Woon
wagenwet stelt hen, zoals de heer Bouma heeft opge
merkt, hiertoe ook in staat. Bij de besprekingen, die
wij met G.S. hebben gehad en waarbij ook aanwezig
waren vertegenwoordigers van de afd. Friesland van
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en twee
vertegenwoordigers van het Bureau Friesland van
C.R.M.hebben wij het behoud van het kamp in Leeu
warden voor de heisdeuren moeten weghalen. Daar
hebben wij dus voor de belangen van de kampbewoners
moeten vechten. Als gevolg van het feit, dat Leeuwar
den het grootste kamp van Friesland heeft, lag het
misschien in de lijn van de verwachting, dat Leeuwar
den als plaats voor een regionaal woonwagenkamp zou
worden aangewezen. Maar daar de trekroute voor woon
wagens langs Drachten loopt, is het logisch, dat een
plaats in de gemeente Smallingerland werd gekozen,
een plaats waar wij als College ons mee kunnen ver
enigen. Door het aanwijzen van de gemeente Smal
lingerland was de positie van het Leeuwarder kamp
tijdens de onderhandelingen een bijzonder zwaar dis
cussiepunt, gezien de maatschappelijke en economische
band, die de huidige bewoners van het kamp sinds ja
ren met Leeuwarden hebben. Twee kampen in Fries
land, dus één in Drachten en één in Leeuwarden, wordt
niet acceptabel geacht, mede als gevolg van het feit,
dat C.R.M. niet bereid is twee kampen van deze om
vang te subsidiëren. C.R.M. hanteert nl. de norm, zo
als de heer Bouma die ook al heeft geciteerd uit de
mem.v.toelichting, van 40 wagens als minimum voor
een woonwagenkamp. Ook zou het mogelijk zijn ge
weest, dat de gemeente Leeuwarden niet deelneemt aan
de gemeenschappelijke regeling. Dit zou dan betekenen,
dat wij een eigen kamp zouden moeten inrichten vol
gens de normen, aangegeven in art. 7 van de Woon
wagenwet. Het College kan hiertoe niet overgaan.
Waarom niet? Omdat C.R.M. dit kamp niet zou sub
sidiëren. En dan zouden wij ettelijke tonnen gelds in
het kamp moeten investeren. Dat zou betekenen plm.