6
Hier is een onderwerp aan de orde, waarover het
naar ons gevoel nodig is eens met elkander bestek op
te maken. Het komt er n.l. niet op aan, hoe oud men
is, doch hoe men oud is. En op dat thema zou ik over
het vraagstuk van de bejaardenzorg een aantal opmer
kingen willen maken.
We hebben dit vraagstuk indertijd in de Ve afde-
lingsvergadering geclaimd, omdat we meenden, dat in
het antwoord van B. en W. n.a.v. een vraag in het ver
slag van de commissie van rapporteurs t.a.v. de Cen-
traie Opnamecommissie een aantal punten zijn ge
noemd, waarmee we het niet helemaal eens kunnen
zijn.
in 1966 stond de gemeente Leeuwarden ai op een
percentage boven 65-jarigen van 12.2% en uit de sta
tistiek van het vierde kwartaal 1970 komt eenzelfde
percentage naar voren. Landelijk ligt dit in de omge
ving van 9.6 of 9.7%, zodat Leeuwarden praktisch ge
sproken 2.6% voor ligt. D.w.z., dat van onze 90.000
inwoners zo ongeveer 11.000 bejaarden zijn. Van die
ll.UUÜ zijn er om ende bij de 2.000 opgenomen in een
van de tehuizen, een bejaardenflat, een verzorgings
huis hier of elders of in een verpleeginrichting. Hoewel
de onderzoekingen van Marcel van Dam van de laatste
tijd hebben uitgewezen, dat de sfeer en de mentaliteit
in de bejaardenhuizen hier en daar ook bepaald geen
paradijstoestand is, zouden we ons daar vanavond niet
mee bezig willen houden, maar het accent meer willen
leggen op de 9.000 bejaarden, die zich buiten de ver-
zorgmgs- en verpleeghuizen in onze gemeente bevin
den.
Eerst nog een opmerking over de bevolking boven de
60 jaar. Ais de verdeling in de .Nota van CRM onder
de titel „Nota Bejaardenbeleid 1970" van toepassing
is op de Leeuwarder verhoudingen, dan moeten we
ERRATUM
Op blz. 6, le kolom van het verslag van de
van de Gemeenteraad van Leeuwarden van 3
staat in de 5e alinea, 5e regel: De grootste
zich voltrekken in de leeftijdsgroep boven de
deze zin dient 65 te worden gewijzigd in 85.
een gericnt opnameoeieid, maar helaas moeten we
vaststellen, dat dit nog niet over de gehele linie het
geval is. We zouden graag hebben gezien, dat de Cen
trale Opnamecommissie voor al onze tehuizen in de
stad uiteindelijk het laatste woord zou spreken, maar
blijkens de gegevens, die we ook van de zijde van het
College hebben ontvangen, blijkt, dat hier en daar t.a.v.
het centrale opnamebeleid nog niet de juiste instelling
aanwezig is. We betreuren deze gang van zaken. We
weten ook, dat de Centrale Opnamecommissie een fi
guur is, die min of meer tussen gezondheidszorg en
maatschappelijk werk inhangt. De structuur van deze
commissie is daardoor niet altijd even duidelijk: op
het ene moment valt haar werk onder gezondheids
zorg en zou het de portefeuille van de betreffende wet
houder regarderen, op het andere moment ligt het ac
cent weer meer op het maatschappelijk werk en zou
het onder de Wethouder van Sociale Zaken ressorte
ren, tot wiens portefeuille deze beleidssector behoort.
We zouden willen weten, wat het College zou kunnen
doen om t.a.v. het centrale opnamebeleid de betrokken
besturen regelmatig te bewerken, in die zin, dat men
zich realiseert, dat alleen verzorgingsbehoeftigen aan
spraak hebben op opname in een verzorgingstehuis.
Daarnaast ontstaat, juist nu Triotel als verpleegin
richting is gaan functioneren, de mogelijkheid in onze
stad tot het z.g. gesloten circuit te komen, waarbij
verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en verpleeginrichtin
gen medisch en sociaal in één gericht kader t.a.v.
de medisch-geriatrische zorg kunnen gaan werken. We
zijn blij, dat op dit stuk van zaken een goed samenspel
tot stand is gekomen met de sociaal-geriatrische dienst
en we zouden ervoor willen pleiten, dat we t.a.v. de
bemoeiingen, die de G.G.D. in dit opzicht in onze stad
heeft, ook zouden kunnen komen tot een eigen stukje
sociale geriatrie. Er is alle aanleiding toe, wanneer we
de cijfers, die ik zopas noemde, even op ons laten in
werken. We stellen ons voor, dat er m.n. met de groep
van de oudere bejaarden, die zich buiten de inrichtin
gen bevinden, geriatrische bemoeiingen zullen zijn, zo
dat men de veranderingen, die zich voltrekken, kan
volgen en de mogelijkheden kan nagaan om juist deze
hoogbejaarden, als ze zich op een gegeven moment
maatschappelijk niet meer zullen kunnen handhaven, op
te nemen in een verzorgingstehuis.
Een andere ontwikkeling van de laatste tijd is, dat
de curatieve en de preventieve zorg ook in onze stad
in elkaar beginnen te schuiven. Een voorbeeld daar
van is de Kei. Ik zou daar straks graag een paar op
merkingen over willen maken.
Eerst zou ik nog even Uw aandacht willen vragen
voor een ander probleem. Er is blijkens Uw gegevens
dringend behoefte aan opname van ca. 400 bejaarden
in verplegings- en verzorgingsinrichtingen of in een
aangepaste bejaardenwoning. We hebben uit de ge
gevens gezien, dat m.n. de groep van de geestelijk ge
stoorde bejaarden een zeer bedreigde groep is. En in
dit verband rijst de vraag, of, nu we in onze eigen stad
de beschikking hebben over een verpleeginrichting,
waarin op het ogenblik nog bedden leeg staan, wel
licht te overwegen ware een deel van onze verpleeg
inrichting in Triotel te bestemmen voor deze noodge
vallen. We zien n.l., dat Nieuw Toutenburg weliswaar
plannen heeft hier en daar tot uitbreiding te komen,
maar we weten niet, of dit gerealiseerd zal kunnen
i het gevoel, dat men de bouw van
i de overheidssfeer probeert af te
iche gestoordheid van bejaarden ver-
id van leed en ellende, niet alleen
elf, maar vooral ook voor de gezin-
okken zijn, die dus enorm veel te
oor de aanwezigheid van deze pa-
handelingen Engels: Mag ik de heer De Vries
1 van deze bejaarden vragen?) Wij
mei 1971 lege een opgave gekregen, waaruit
i den op psychiatrische hulp zijn aan-
Jgmg zal op dit moment niet geholpen kun-
65 iaar. In U heeft ook het getal 400 ge-
totaal. (Stem: Provinciaal?) Nee,
alleen al 400600 patiënten, die
behoeven, geregistreerd. In onze
bejaarden, dat totaal-verzorgings-
We zouden graag willen weten, hoe het College te
genover dit vraagstuk staat.
In de Raad voor Bejaardenaangelegenheden is in
alle toonaarden gezegd, dat we moeten komen tot de
bouw van meer verzorgingsbedden, maar wat geldt
voor de verpleegtehuizen, geldt evenzeer voor de ver
zorgingstehuizen. Er wordt op dit stuk van zaken
door het Rijk een beleid gevoerd, dat het moeilijk zal
maken hier, althans op korte termijn, te komen tot
uitbreiding van het aantal van onze verzorgingsbedden.
We hebben gezien, dat het beschikbare bouwvolume
voor de bouw van verzorgingstehuizen in de gesubsi
dieerde sector in Friesland naar een viertal andere,
oudere, inrichtingen gegaan is en Leeuwarden blijkt
in dit opzicht achter het net te vissen.
We zouden hieraan graag enkele vragen willen ver
binden.
We hebben hier en daar in de buitenwacht horen
stellen, dat de Gemeente t.a.v. het beleid op het ter
rein van de bouw van het bejaardentehuis, dus eigen
lijk de vervanging van de Haniasteeg, t.o.v. Erasmus-
hiem niet een eerlijke politiek zou bedrijven. Men zegt
hier en daar: Leeuwarden is er op uit geweest het
ene project te verruilen voor het andere. We zouden
graag, mijnheer de Voorzitter, uiteengezet willen heb
ben, hoe de zaak zich t.a.v. Erasmushiem precies heeft
afgespeeld, wat precies de moeilijkheden zijn en hoe
B. en W. denken deze moeilijkheden uit de weg te rui
men. In dit verband hebben we ons ook afgevraagd,
of er zich misschien, nu de bouw van Erasmushiem
op de lange baan geschoven dreigt te worden, nog
7
mogelijkheden zouden voordoen door afruil van bijv.
een deel van het contingent woningwetwoningen, om
op die wijze toch te komen tot realisering van Eras
mushiem.
Overigens dachten we, dat we in onze stad ook be
hoefte hebben aan meer feitenkennis omtrent de si
tuatie van onze bejaarde medemensen. Als we hier
een bejaardenbeleid willen ontwikkelen, dan zal het
nodig zijn, dat we in meer dan één opzicht weten, hoe
precies de behoeften bij de bejaardengroepen liggen,
welke mogelijkheden in de maatschappij zijn te ont
wikkelen om te komen tot een goed opnamebeleid en
welke hulpmogelijkheden we ook buiten de inrichting
hebben om onze bejaarde mede-gemeentenaren zo
veel mogelijk in de gelegenheid te stellen hun leven in
te richten op de wijze, die ze zelf verkiezen.
Het is duidelijk, dat we met een centrale financie
ring zoals die op het ogenblik werkt, niet gemakke
lijk zullen komen tot de bouw van nieuwe verzorgings
tehuizen. Het is dan ook om die reden, dat onze
fractie het experiment met de Kei van grote bete
kenis acht. We staan op het punt, dat er 48 woon
eenheden, aangepast aan bepaalde fysieke gebreken,
beschikbaar komen voor licht-verzorgingsbehoeftige be
jaarden. We geloven, dat we het bestuur van de wo
ningbouwvereniging „Beter Wonen" dank verschuldigd
zijn voor de bereidheid om aan dit experiment mede
werking te verlenen. In deze dank deelt evenzeer het
College van B. en W. als de Ned. Hervormde Kerk,
die haar status beschikbaar heeft gesteld om dit ex
periment te doen slagen. Tijdens de Ve afdelingsver
gadering is het B. en W. wel duidelijk geworden, dat
de Raad de opvatting van het College t.a.v. de toege
paste selectieprocedure voor de Kei, waarbij gesteld
werd, dat de op te nemen bejaarden een te amoveren
of te renoveren woning moesten achterlaten, bepaald
niet deelde en er zelfs grote bezwaren tegen had. We
hadden het gevoel, dat m.b.t. deze zaak ook in het
College de nodige interne fricties zijn geweest. We
hebben helaas in een eerder stadium verzuimd een
duidelijke uitspraak van de Raad uit te lokken. We
hebben toen gemeend, dat ook een Wethouder als een
goed verstaander aan een half woord genoeg zou heb
ben, maar, zoals duidelijk is geworden, blijkt dit in
de politiek van de Gemeente ook niet voor alle leden
van het College op te gaan.
Door de inschakeling van de Centrale Opnamecom
missie is er naar ons gevoel voor gezorgd, dat so
ciaal-medisch de juiste indicatiestelling heeft plaats ge
had, maar we kunnen natuurlijk moeilijk accepteren,
dat behalve aan de voorwaarde van de sociaal-medi
sche indicatie ook aan de voorwaarde van een achter
te laten te renoveren of te amoveren woning moet
worden voldaan. Ik neem aan, dat, als het College ons
in dit opzicht gelijk geeft, wij er verder geen behoefte
meer aan hebben om op deze zaak terug te komen,
maar mocht U blijven stellen, dat alleen bejaarden,
die nu in een te renoveren of te amoveren woning wo
nen, voor opname in aanmerking komen, dan zullen
we straks inderdaad een uitspraak van de Raad ter
zake vragen.
„Wordt de Kei een ghetto of een commune?" Deze
vraag heeft in de krant gestaan. Dit zal naar onze
mening afhangen van de begeleiding, van het hulp
verleningspakket en van wat er vanuit de maatschap
pelijke dienstverlening geboden kan worden, maar ook
van de instelling en de mentaliteit van het verzorgen
de en huishoudelijke personeel, van de part-time-
krachten, van de mogelijkheden, die er liggen om vrij
willigers in te schakelen, en, niet in de laatste plaats,
van het in goede harmonie functioneren van de be
geleidingscommissie. M.n. het samenwonen van twee el
kaar vreemde mensen vraagt een goede psychologische
selectie. Verder zal er voor gewaakt moeten worden,
dat er hier geen semi-verzorgingstehuis ontstaat. Ook
zal er via de Centrale Opnamecommissie een waarborg
moeten zijn, dat, als er zich gevallen voordoen, waarin
bejaarden in de Kei echt op verzorging in een tehuis
raken aangewezen, zij inderdaad zullen worden opge
nomen.
Wij hebben aanvankelijk nogal enige kritiek gehad
op de wijze, waarop circa een jaar geleden de bestuurs
structuur van de Kei gestalte kreeg. We hebben na
derhand begrepen, dat terzake ook van de kant van
het Ministerie van CRM in deze geest is geadviseerd
en er op is aangedrongen, deze vorm te kiezen, zodat
we in dit opzicht de verdere proefneming, die hier
gaande is, maar zullen afwachten. Al met al zullen we
de ontwikkeling van het experiment-de Kei met bij
zondere belangstelling blijven volgen.
We verlaten nu het gebied van de deels curatieve
deels preventieve zorg en zouden graag een aantal op
merkingen willen maken over het open bejaardenwerk.
We menen n.l., dat er aan het ontwikkelen van dit werk
vanuit de Gemeente niet doelmatig en systematisch
genoeg aandacht is besteed. Het beleid, dat de Ge
meente stimuleert, is naar ons gevoel te incidenteel
eii te verbrokkeld, te afwachtend en te passief. Het is
niet een gemakkelijk probleem, waarvoor een, twee,
drie pasklare oplossingen voor de hand liggen. We
vinden het evenwel van de kant van het College te
gemakkelijk opgevat om het zoeken van oplossingen
over te laten aan de Raad voor Bejaardenaangelegen
heden. Als op blz. 82 van het verslag van de Commissie
van Rapporteurs wordt geantwoord, dat de verdere
ontwikkeling terzake door het College met belangstel
ling wordt tegemoetgezien, dan is dat bepaald veel
minder dan waarop wij bij het stellen van onze vraag
hadden gerekend. Dan stelt ons dat teleur en niet al
leen dat. We vinden principieel, dat het niet de taak
van een functionele raad mag zijn om beleidsontwik-
kelingswerk te doen. We vinden de Raad voor Bejaar
denaangelegenheden primair een centrum van commu
nicatie en inspraak van burgers en deskundigen op
het terrein van de bejaardenzorg, die vanuit hun be
langstelling en deskundigheid, kennis en ervaring be-
leidsadviserend optreden. B. en W. hebben de taak het
beleid terzake te ontwerpen, dit daarna te toetsen aan
wat er hieromtrent leeft bij de functionele raad en
tenslotte deze zaak door te sturen naar de Gemeente
raad, waar uiteindelijk t.a.v. de financiële consequen
ties de laatste beslissing moet worden genomen. De
Wethouder met zijn apparaat van deskundigen ont
werpt de beleidsopvatting t.a.v. de taak van het geheel
van de bejaardenzorg in de gemeentelijke huishouding,
in de bereidheid ernstig te luisteren naar de adviezen
van de deelnemers in het beraad van de functionele
raad. We zouden m.b.t. deze zaak graag het oordeel
van het College nog eens expliciet vernemen, omdat
wij het gevoel hebben, dat, als we op deze toer door
gaan, de Raad voor Bejaardenaangelegenheden de
mist dreigt in te gaan. Het proces van de beleidsvoor
bereiding moet methodisch en systematisch worden
verricht.
Het is van belang de in de toekomst liggende pro
blemen nu al naar ons toe te halen. Regeren is vooruit
zien. Wat we voor de toekomst nodig hebben, is een
integraal bejaardenbeleid. Onze gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid strekt zich niet alleen uit tot de
thans hulpbehoevenden, maar ook tot onze potentiële
cliënten. Wij hebben hiervoor een tweezijdig motief.
Het eerste is, dat ook de ouder wordende mens aan
spraak heeft op optimale leefmogelijkheden en het
tweede is, dat we door een efficiënt beleid de bejaarde
zo lang mogelijk kansen moeten bieden op handhaving
in de eigen, vertrouwde omgeving. Het mes snijdt dan
van twee kanten; het is het welbegrepen belang van
de bejaarde en het levert de gemeenschap besparingen
op, omdat er bij deze methode minder verzorgingste
huizen gebouwd zullen behoeven te worden dan wan
neer wij de problemen van de ouder wordende mens
maar passief op ons zouden laten af komen.
Wij hebben al eens eerder gesteld, dat alle gemeen
telijke diensten en instellingen zich eens centraal zou
den moeten richten op het vraagstuk van de bejaar
denzorg. In dit verband denk ik bijv. aan de planning
van de bejaardentehuizen. Als we ons realiseren, hoe
er t.a.v. de onderhandelingen met het N.V.V. gezocht
en geploeterd is om een geschikte plaats in onze stad
te vinden, als we weten, dat de Charlotta en Johanna
Stichting een plaatsje moest hebben en dat schijnbaar
moeiteloos kon krijgen, dan vraag ik mij af, of we niet
op een andere manier tot ruimtelijke planning moeten
komen van onze bejaardentehuizen. Zouden we ons
eerst niet moeten afvragen, waar deze tehuizen moe
een komen en zouden we niet pas dan moeten nagaan,
welke organisaties en instellingen gading maken naar