8 9 de plaatsen die vooraf bewust zijn vastgelegd? In dit verband hechten we er toch wel waarde aan nog eens te stellen, dat we vinden, dat de bejaardentehuizen zo dicht mogelijk bij het centrum van onze stad gebouwd moeten worden. Het opent de mogelijkheid, dat ook de bejaarde vanuit het verzorgingstehuis nog eens rustig in het stadscentrum kan winkelen. Naarmate we de bejaardentehuizen verder weg in de buitenwijken la ten verdwijnen, ontstaan er kansen, dat men de relatie met de binnenstad verliest. We hebben wel eens kri tiek op de Haniasteeg gehad, wat de ligging enz. be- treit, maar een van de grote voordelen is toch wel, dat de bejaarde verzorgden aldaar de relatie met de bin nenstad op een plezierige wijze kunnen onderhouden. Toen in september 1967 een interim-rapport ver scheen i.z. de stand van zaken rond de behoeften der nejaaruen in Leeuwarden, werd op blz. 24 in de slot conclusie gezegd, dat het aangevangen operationeel onuerzoek moest worden voortgezet en dat dit zich oon moest uitstrekken tot de voorzieningen op medisch en sociaal-medisch gebied. We zijn het daar volledig mee eens, maar we nebben de indruk, dat er sindsdien van ae zijde van de Gemeente aan het verdere onder zoek met veel meer is gedaan. We menen, dat het nodig is, dat het gehele vraagstuk opnieuw in studie worut genomen, dat de verdere planning wordt onder steund door een stuk gedegen onderzoek, waarbij aan- dacnt geschomcen zou kunnen worden aan een behoef te-onderzoek naar kleine, moderne, gerieflijke wonin gen voor bejaarden en oudere echtparen, naar het lunetioneren van het dienstencentrum m.n. naar de vraag, of via deze instelling alle bejaarden in de wijk, die dreigen te vereenzamen, inderdaad bereikt kunnen worden, naar het aantal dienstencentra dat er even tueel in onze Gemeente zou moeten komen, naar de nieuwe vormen van dienstverlening aan alleenstaande mannen, die op het terrein van de huishouding als in valide bescnouwd moeten worden, naar de sociaal-cul turele voorzieningen t.b.v. de ouder wordende mensen, naar de mate, waarin de bejaarden zelf actief inge- scnakelu kunnen worden bij de diverse vormen van maatscnappeiijke dienstverlening en naar het oprich ten van een centrum van dienstverlening, waarin de diverse mogelijkheden zijn gecoördineerd. In het laat ste geval denken we bijv. aan de sociaal-medische zorg in de vorm van consultatiebureaus voor bejaarden. Er functioneren inmiddels al een aantal voorzienin gen t.b.v. het open bejaardenwerk, zoals een diensten centrum met een tweede instelling op dit gebied in voorbereiding, de bejaardenhulpen via de gezinszorg instellingen, maaltijdverzorging, sociëteitswerk e.d. Hangende het verdere onderzoek mag aan dit pakket niet worden gesleuteld. Er dient voor te worden zorg gedragen, dat alles zo goed mogelijk blijft functione ren. In enkele nieuwe wijken in onze stad zijn onder auspiciën van de daar opererende wijkcontactraden werkgroepen gevormd, die zich bezig houden met het op gang brengen van allerlei activiteiten. Daarbij be horen ook werkgroepen voor het open bejaardenwerk. Het is een stuk solidariteitstwerk van de bovenste plank wat daar in die wijken gebeurt. Dwars door allerlei levensbeschouwelijke en maatschappelijke gren zen heen wordt gewerkt aan het verbeteren van de leefsituatie van de bejaarde, ouder wordende mede mens. Die werkgroepen ontdekken evenwel ook, dat dit werk door vrijwillig kader bij gebrek aan voldoende coaching en leiding dreigt te verzanden. Om die reden verzoeken we het College te bevorderen, dat er, net als er op het terrein van het jeugdwerk is gebeurd, een zelfstandig functionerende instelling komt, waarin het open bejaardenwerk wordt gebundeld en waarin deskundige functionarissen het vrijwillig kader dienst verlenend kunnen ondersteunen. Dit stuk deskundige begeleiding is naar onze mening nu al dringend nodig. Vooruitlopend op de door ons geschetste ontwikkeling, zou het wellicht mogelijk zijn onder de noemer van de rijkssubsidieregeling voor het buurtwerk bij het Cen traal Orgaan een in de richting van het open bejaar denwerk gespecialiseerde deskundige aan te trekken, die meteen de handen aan de ploeg kan slaan. Er ligt op dit gebied in Leeuwarden een groot terrein braak. Van de kant van onze fractie zal het bijzonder worden gewaardeerd, als ook op dit terrein het bejaardenwerk stevig wordt aangepakt. Mevr. Visser-van den Bos: Na een zo uitvoerig be toog van de voorgaande spreker is het voor de vol gende heel gemakkelijk met een paar fundamentele punten te volstaan. Ik dank de heer De Vries voor zijn uiteenzetting. Ik heb, wat mijn betoog betreft, slechts overgehouden wat ik bij hem gemist heb en mijn vragen zou ik ook graag door B. en W. beant woord willen hebben. Mèt de hartekreet van de heer De Vries: Hoe krijgen we in onze stad toch een verzorgingshuis van de grond? stem ik in. In het boek over de bestuursperiode van burgemeester Van der Meulen las ik ook al de vraag: Krijgen we hier een verzorgingstehuis in de stad? En ook daarin wordt gesteld misschien met wat andere woorden dan ik nu gebruik dat het beslist een la cune is, dat er uitgezonderd Greunshiem, nog nooit een verzorgingshuis gebouwd is. Het is bitter nodig, nu werkelijk te gaan onderzoeken, hoe het komt, dat Erasmushiem en ook het N.V.V.-huis niet gebouwd wordt. We hebben alleen de mededeling gekregen: Er is geen garantie-volume. En daarbij mis je dan de mededeling van B. en W.: Wij gaan dit of dat eraan doen. Daarom wil ik U allereerst vragen: Wat gaat U eraan doen om te zorgen, dat men Erasmushiem kan gaan bouwen? Ook ik heb, net als de heer De Vries, verhalen gehoord, dat er van bepaalde zijde financie- ringsmogehjkheden zijn aangeboden, die echter door B. en W. niet geaccepteerd zouden zijn. Ik weet er niets van. Ik kan het me gewoon niet voorstellen, maar het is dan toch belangrijk hier te horen, hoe dit nu werkelijk in elkaar zit en vooral wanneer de eerste spade voor Erasmushiem in de grond zal gaan. Ik heb ook een mooi boekwerk van de Provincie gekregen, waarin aantallen bejaarden en bejaardenoorden in Friesland vermeld staan. En toen ik Leeuwarden op sloeg, was ik zeer verrast over het rijtje huizen, dat men daar opsomde, maar daar stond met kleine let tertjes bij, dat die nog gebouwd moeten worden. Er staat, dat men verwacht, dat deze huizen in 1972 ver wezenlijkt zullen worden. Maar daar gelooft geen mens meer aan. (Stemmen: Hui, hui.) Verder worden er in genoemd het gemeentelijk tehuis voor bejaarden, Eras mushiem en het N.V.V.-huis. Er wordt ,,hui, hui ge roepen, maar ik zou ontzaglijk graag willen, dat van de zijde van het College zou worden gezegd: U zult het wel zien. Ik hoop het dadelijk te horen, maar op het ogenblik lijkt het er niet op. (De Voorzitter: Het is niet zo moeilijk dat te zeggen.) Nee, maar wat men zegt, moet men waar maken. We staan voor feiten. We hebben een keurig lijstje van de dienst gekregen, waarop het aantal bejaarden dat zich op het ogenblik in onze stad bevindt, staat aangegeven. Dat aantal beweegt zich om de 11.000. Gelukkig zijn lang niet alle bejaarden zielig en hulp behoevend. Dit tot troost van de heer Tiekstra, die me wel eens verwijtend heeft aangekeken, als ik het woord „bejaarden" in de mond nam. Ik ben het vol komen met hem eens, dat er duizenden bejaarden zijn, die het zelfs onaangenaam vinden, dat ze, zodra ze 65 jaar worden, in een aparte groep worden ingedeeld. Die aanleiding zie ik ook niet, maar we spreken nu eenmaal van babies, kleuters, schoolkinderen en t.a.v. de 65-jarigen en personen boven de 65 van de ouder wordende of de bejaarde mens. Ik zal er ook niet meer zo lang over doen om tot die groep te gaan behoren en dan zal ik er ook vrede mee hebben, dat men zegt, dat ik een bejaarde ben. Vooruit dan maar! Het grotere probleem is natuurlijk om een voorbeeld te noemen als je, hetzij als 65-jarige, hetzij als 75- jarige in nood komt te verkeren. Die nood wordt dan het meest gevoeld, als men geen enkele oplossing weet en door allerlei geruchten en natuurlijk ook bericht geving over de openbare gesprekken in de Raad vreest, dat men lang zal moeten wachten, voordat men uit de nood verlost wordt. Volgens de gegevens, die mij ter beschikking staan, zijn er een 400 noodgevallen, waarin er dan ook sprake is van zoveel nood, dat wij daar werkelijk niet aan voorbij mogen gaan. Het is niet voldoende, dat wij eenmaal in het jaar bij de be groting over dit punt spreken; we moeten er ook wer kelijk iets aan doen. Ik vraag U dan ook wat eraan gedaan is om door deskundigen op het gebied van ver bouwingen en van bejaardenverzorging te laten zoeken naar mogelijkheden, bijv. Bomiakliniek, oud Stadszie I I kenhuis of andere gebouwen hier in de stad, die bin nenkort leeg komen of reeds leeg zijn, om daarin nood oplossingen te creëren voor die groep van 400 mensen, waarvan B. en W. toch zelf erkennen, dat ze dringend hulp behoeven. Ik denk ook aan de 56 mensen, die psychiatrische hulp nodig hebben. Ik hang helemaal geen sentimenteel verhaaltje op, als ik zeg, dat deze nood verschrikkelijk kan zijn in gezinnen waarin een gestoorde bejaarde aanwezig is en waar het gehele gezin lijdt onder de zorg voor die zieke mens. En daar moeten we wat aan doen. We kunnen niet wachten totdat langs de gewone weg de bejaardentehuizen ge sticht zijn, tot Nieuw Toutenburg is uitgebreid of tot dat andere mogelijkheden, welke B. en W. dan ook maar zien, zijn gerealiseerd. Het is altijd nog een moeilijke zaak en dat zal misschien voorlopig wel zo blijven om uit te maken, wanneer iemand zwaar-verzorgingbehoevend is, hoe lang dat kan duren en wanneer zo iemand aan het verpleeghuis toekomt. Ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer De Vries: Welke mogelijkheden zijn er in ons verpleeghuis, dat gelukkig nog lang niet vol is, om er een aparte afdeling te maken voor die zwaar-verzorgingbehoevende bejaarden? Waar een wil is, is vaak een weg. En ik hoop, dat die wil er is en dat het College dat dadelijk ook met bepaalde toe zeggingen kan waar maken. Nu kom ik tot de groep licht-verzorgingbehoevende bejaarden. Ook is het niet aan mij vast te stellen, welke nood er onder die 240 mensen heerst. Wij weten er eigenlijk veel te weinig van. Als je in de Raad voor de Bejaardenaangelegenheden zit, zou je daar graag een veel beter beeld van willen hebben. Wij weten, dat die 240 bejaarden zijn bezocht door de dokter van de Gemeente en dat met hen gesprekken zijn gevoerd door maatschappelijke werkers van verschillende in stellingen, die hun namen hebben doorgegeven aan de Centrale Opnamecommissie. De dokter, die bij hen is gekomen, heeft toch hoop bij hen gewekt. Daar ont komt hij niet aan. Hij kan moeilijk zeggen: Ik kom nog eens naar U kijken, om te zien, of het wel erg genoeg met U is en of Uw huisdokter het wel goed doet. Hij moet dus wel zeggen, dat hij komt om te zien, in hoeverre men verzorgingbehoevend is. Maar hij gaat weer weg en dan gebeurt er wat ik vrees niets meer. Dat is mijn probleem en daar heb ik geen vrede mee. Ik heb al eerder gevraagd: Waarom zijn de maatschappelijke werkers hier niet ingescha keld? Waarom krijgen dezen niet het verzoek van de Gemeente die bejaarden te bezoeken, hun een mede deling, al is het dan een negatieve, te doen, maar hun tegelijkertijd te vertellen, welke mogelijkheden er toch ook voor hen zijn? Welke mogelijkheden zie ik dan, al maar in afwachting van het tijdstip, waarop we tot een verzorgingstehuis komen? Dat zijn de ge zinsverzorging en de bejaardenhulp. En ik zie ook bij zonder veel in de hulp, die gegeven kan worden door een dienstencentrum. En mag ik dan misschien nu dadelijk ook horen, hoever de plannen zijn van het dien stencentrum Het Vliet? Ik heb wel eens gehoord, dat er moeilijkheden waren, dat er nog bepaalde din gen gekocht moesten worden, maar ik geloof, dat die moeilijkheden nu opgelost zijn. Wanneer komt dat dienstencentrum van de grond? En dan wil ik B. en W. vragen, welke mogelijkheden er zijn aan deskundigen een opdracht te geven om, gesteund door vrijwilligers, te onderzoeken, welke op lossingen er zouden kunnen worden gevonden om aan de 240 mensen, die lichte verzorging behoeven een aantal dat met de dag groeit hulp te bieden in de periode die ze doormaken, in afwachting van de tijd, dat ze opgenomen kunnen worden in een voor hen ge schikte woongelegenheid. Van de beantwoording van mijn vragen door het Col lege wil ik graag laten afhangen, of ik straks nog met een voorstel kom. De heer Heidinga: Ik wilde graag twee concrete vragen stellen. 1. Er is mij gezegd, dat de stichting Nieuw Touten burg hier in de stad een verzorgingshuis wil bouwen. Men schijnt bij het College te zijn geweest, heeft ge vraagd om grond, o.m. als ik goed ben ingelicht om grond naast het Rengerspark, is tenslotte verwe zen naar een terrein bezuiden Goutum ten westen van de weg DrachtenLeeuwarden. Is dat waar? (De heer B. P. van der Veen: Bij het crematorium?) Nee, ik dacht ongeveer bij Hempens. 2. Er is door de diaconie van de Ned. Hervormde Kerk een serieuze poging gedaan om een verzorgings huis voor bejaarden te stichten ongeveer ten nooraen van Parkherstellingsoord. Men had daarvoor wat men dan noemt een semi-permanent gebouw op het oog, men had de financiering ook rond en het schijnt afge stuit te zijn op de weinige medewerking van de Ge meente. Is dat zo? De Voorzitter schorst, om 21.25 uur, de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent de vergadering om 21.45 uur. Punt 2, sub I (voortzetting). De Voorzitter: Zoals is afgesproken, werken wij nu eerst het laatste punt van de mededelingen af. Het College heeft zich tijdens de pauze berauen over de twee moties die door de Raad zijn ingediend. Wetn. Tiekstra zal U nu het standpunt van B. en W. mede delen. De heer Tiekstra (weth.): De Raad wil mij, hoop ik, wel verontschuldigen ter zake van de beantwoor ding van hetgeen in tweede instantie is opgeinerKt. Laat ik mij houden aan hetgeen met betrekking tot de moties aan de orde is. Ik zat met een nogal groot probleem, omdat de da tum die de heer Van Haaren in zijn motie noemt, pre cies de datum is waarop de Verkeerscommissie opnieuw vergadert. Dat betekent, dat het niet goed mogelijk zal zijn voor die datum de Raad over deze kwestie te rapporteren. In dat verband geloof ik, dat B. en W. weinig bezwaar tegen die motie zullen maken als de heer Van Haaren ons drie weken uitstel wil gunnen, in de hoop, dat wij dan reëel in staat zullen zijn de Raad de gegevens te verstrekken die zij nodig heeft om tot een verantwoorde beslissing te komen t.a.v. deze problematiek. Ik moat noch wol in opmerking fan de hear Miedema biantwurdzje. Dat giet oer de Westerplantage. Dizze saek leit hielendal ré. Wy hawwe allinnich noch in koart briefke nedich fan Dep. Steaten mei de tastim- ming om de saek oan to bisteegjen. (De hear Miedema: Dat is dochs wol wichtich, tocht ik.) Né, dat is net sa swierwichtich as de hear Miedema tinkt, hwant it is it léste briefke, dat wy fan Dep. Steaten hawwe moat- te. (De hear Miedema: Mar wy moatte it noch wol hawwe.) Wy geane der fan üt, dat sawol de oanliz fan de noard-tangint as de rekonstruksje fan de Wester plantage dit jier noch oanbistege wurdt. Ik hoop, dat ik hiermee op dit moment kan volstaan. De Voorzitter: Het College is dus bereid de motie van de heer Van Haaren en mevr. Woudstra over te nemen, mits de datum 14 juni wordt gewijzigd in 5 juli. De heer Vellenga heeft al kenbaar gemaakt, dat zijn fractie de motie als zodanig kan onderschrijven. Ik heb begrepen van de heer Eijgelaar, dat men het ook van de zijde van zijn fractie wel eens is met deze motie, mits het College deze wil uitvoeren. Wij vragen uit praktische overwegingen pertinent niet uit princi piële overwegingen drie weken uitstel. Kan de Raad daarmee instemmen? De heer Van Haaren: De strekking van de motie is, dat wij duidelijk willen weten wat die afzienbare tijd is. Die drie weken uitstel is voor ons geen principiële zaak. Daar gaan we mee akkoord. Wij vinden het wel erg jammer, want mevr. Woudstra en ik zijn op 5 juli allebei met vakantie, maar wij zijn er van overtuigd, dat deze Raad in staat is om in de geest van Axies beslissingen te nemen. (Gelach) (De Voorzitter: Dat punt is helemaal niet in discussie.) De heer Eijgelaar: Als U de toezegging doet voor 5 juli met een voorstel te zullen komen, zijn wij graag bereid hiermee in te stemmen. De Voorzitter: Dan geloof ik, dat we dit punt hier mee bevredigend hebben afgehandeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 6