12
13
dat we het eigenlijk als een onderpand hebben in de
sfeer van de onderhandelingen met het Ministerie van
Economische Zaken. Wij hebben Nieuw Toutenburg uit
eindelijk aangeboden een terrein ten zuiden van en
vrij dicht bij het Van Harinxmakanaal en ten westen
van de nieuwe weg naar Drachten, een terrein, dat
het bestuur van de stichting op het eerste gezicht ook
aantrekkelijk leek, gezien de mogelijkheden van de
korte veruinuing met. Triotel. Over de realisering van
de plannen dat geldt zowel voor Sneek ais voor
Deeuwaroen is helaas op dit moment nog weinig
te zeggen, omdat men van de zijde van het Ministerie
hierover nog geen beslissing heeft genomen. Ik heb
een beetje net gevoel, dat men wat aarzelt op grond
van deze gedachten. Er is op liet ogenblik wel een
reeie behoeite aan 400 bedden, maar noe komt het in
de toekomst? Met name dan, wanneer bepaalde zie
kenhuizen zich meer op de geriatrie toeleggen, wan
neer bjj patiënten als deze eerder zal kunnen worden
ingegrepen dan op dit moment het geval is. Zal dan de
benoeite, die er nu is, nog wel bestaan? Wij moeten
de beslissing van het Ministerie afwachten. Maai
er is dus een terrein aangewezen, waarmee het stich
tingsbestuur van Nieuw Toutenburg zijn instemming
heeft betuigd. Niettemin blijft het een feit, dat er niet
alleen in Leeuwarden, maar ook in de regio, in Fries
land, op het ogenblik een groot gebrek is aan piaat-
singsmogelijkheid voor psychisch gestoorde bejaarden.
Het blijkt nu, dat er thans in de verpleeghuizen vol
doende mogelijkheid is voor opname van verplegings-
behoeftigen. De nieuwe gemeentelijke inrichting Triotel
heeft toch wel de schaal naar de gunstige kant doen
doorslaan. Op het ogenblik is er in Leeuwarden en in
het rayon Leeuwarden geen behoefte aan opname van
verplegingsbehoeftigen. Wat zich aanbiedt, kan in
Triotel worden opgenomen. Men zou zich dus op het
eerste moment kunnen afvragen: Hebben wij in Fries
land misschien een teveel aan verpleeghuisbedden? Niet
in het rayon Leeuwarden, want zoveel verpleeghuis
bedden hebben wij in Leeuwarden niet: Parkherstel
lingsoord, Hervormde Diaconie en Triotel hebben sa
men misschien goed 300 bedden; dat is op een rayon
van meer dan 100.000 inwoners echt niet zo'n groot
aantal. Het is moeilijk op dit moment al de conclusie
t.a.v. Friesland te trekken, dat hier teveel bedden zijn,
want wanneer er nu direct een 200 aanvragen voor
Triotel zouden zijn, zou men, gezien de vrij lange
verpleegduur in een verpleeghuis (die ligt in de buurt
van drie jaar) moeten concluderen, dat er te weinig
bedden zijn. Ik heb het idee, dat Friesland dat blijkt
wel uit de landelijke cijfers er gunstiger voor staat
dan andere gewesten. Ik geloof, dat het voor de be
stuurscommissie van Triotel zaak is zich er over te
beraden, op welke wijze Triotel, hetzij tijdelijk, hetzij
definitief, aan de behoefte aan opname van psychisch
gestoorde bejaarden zou kunnen voldoen. Ik kan de Raad
meedelen, dat onlangs bij het bezoek van de inspectie
i.v.m. de erkenning van het verpleeghuis van Triotel
dit punt ook aan de orde is geweest. Ik stel mij voor,
dit ook binnenkort in de bestuurscommissie ter sprake
te brengen en dan de nodige contacten te leggen met
de Sociaal-Psychiatrische Dienst en de Sociaal-Geria
trische Dienst. Wel moet natuurlijk erkend worden, dat
de betreffende afdeling van Triotel is gebouwd als
een verpleeghuis voor somatisch-verpleegbehoeftigen
en dat het niet zonder meer geschikt is voor de zeer
ernstig psychisch gestoorde bejaarden, maar misschien
zou in overleg met inrichtingen als Nieuw Toutenburg,
Talma en Bertilla een soort verdeling van patiënten
kunnen plaats hebben.
De heer De Vries heeft gezegd en ik weet niet of
dit al door de heer Heetla is beantwoord; misschien is
het mij ook ontgaan dat in de wandelgangen (dit
begrip heel ruim genomen) wel wordt beweerd, dat de
gehele affaire omtrent Erasmushiem ongeveer in deze
geest wordt beoordeeld: De Gemeente laat dat wat
lopen, omdat zij voorrang wil verlenen aan de vervan
ging van de Haniasteeg. Dat is heel gemakkelijk te ont
kennen. Het gaat in het geval van Erasmushiem e.d.
om een garantie, om een deel van het provinciale ga
rantievolume dat hiervoor naar Leeuwarden moet gaan,
en bij de Haniasteeg gaat het niet om garantievolume,
maar om leningsvolume. Dus enige concurrentie tussen
vervanging Haniasteeg en niet-gemeentelijke inrichtin
gen is niet in het geding, wat niet wil zeggen, dat de
urgentie van de vervanging van het vele jaren geleden
al afgekeurde gebouw in de Haniasteeg niet zeer
groot is.
Mevr. Visser heeft gevraagd, welke noodoplossingen
er zijn. Is de Borniakliniek of het Stadsziekenhuis daar
niet voor beschikbaar? De Borniakliniek is jaren ge
leden al afgekeurd als psychiatrische kliniek en ze is
daarna verbouwd tot school plus internaat voor gezins
verzorgsters; het gebouw is volkomen ongeschikt als
inrichting voor psychiatrische patiënten. Bovendien, het
is niet eigendom van de Gemeente, maar van een chris
telijke vereniging tot opleiding van gezinsverzorgsters,
die nieuwbouw achter het oude gebouw heeft gereali
seerd. En het is de Raad ook bekend, dat dit gebouw
de functie heeft gekregen van voorlopige huisvesting
van een deel van de lerarenopleiding Ubbo Emmius.
Het Stadsziekenhuis is inderdaad bekeken als moge
lijke oplossing. Er is overleg geweest met de stichting
Het Friese Patronaat, die een gecombineerde psychia-
trische-geriatrische dienst beheert, en men is tot de
conclusie gekomen, dat dit gebouw ook volledig onge
schikt is. Er zouden tonnen en tonnen aan besteed
moeten worden en zelfs in dat geval zou nog een ge
bouw ontstaan, dat in genen dele aan de meest ele
mentaire eisen zou beantwoorden. Wel is uit het ge
sprek naar voren gekomen, dat het wellicht aanbeve
ling zou verdienen in Leeuwarden te komen tot een
soort sluis-internaat, een nood-opvang. Er zijn geval
len, waarin onmiddellijk wat gebeuren moet, maar
waarin niet onmiddellijk plaats is. Dat is op zichzelf
natuurlijk helemaal niet een abnormale situatie. Dat
zou ook gebeuren, als er precies voldoende bedden zou
den zijn. Van de zijde van genoemde dienst is gezegd,
dat voor zo'n sluis-internaat bijzonder geschikt zou zijn
het paviljoen voor besmettelijke ziekten, dat inmid
dels ontruimd is i.v.m. het gereed komen van Triotel.
Wij wachten op een brief van Het Friese Patronaat,
dat ons binnenkort de nodige concrete voorstellen m.b.t.
dit paviljoen zal doen. Maar dat betekent uiteraard
niet veel meer dan een nood-oplossing van een 20-tal
bedden. Een sluis-internaat is ook niet als definitieve
oplossing bedoeld.
Ik dacht, dat ik hiermee de vragen, die op mijn
terrein lagen, heb beantwoord.
De Voorzitter: Ik wilde nog een enkele opmerking
maken n.a.v. het opnamebeleid m.b.t. de Kei. Dit is
een probleem, waarover wij in het College talloze ke
ren bijzonder uitvoerig hebben gesproken. Dat ik er als
voorzitter van het College nu iets over zeg, heeft de
volgende reden: Er is enkele keren van buiten af ge
meend, dat er in het College meningsverschil was over
dit probleem. Ik kan U met nadruk verzekeren, dat
dit niet het geval is. Wij hebben ons na de uitvoerige
discussie, die vorig jaar in de speciale zitting van de
Raad n.a.v. het bejaardenvraagstuk heeft plaats ge
had, beraden, welk beleid wij zouden moeten voeren
m.b.t. opname in de Kei. En wij moesten zoeken en
ik dacht, dat dat ook reëel was; we hebben dat ook
breedvoerig ter discussie gehad in de genoemde ver
gadering (eind maart 1970, meen ik) naar de op
lossing van twee problemen, waarvoor niet gemakke
lijk een gecombineerde oplossing te vinden is.
Aan de ene kant bestaat de problematiek, waarover
Weth. De Jong ook bij herhaling uitvoerige uiteen
zettingen heeft gegeven, van het amovatie-renovatie-
beleid. Dit is ook een belangrijke zaak i.v.m. de pro
blematiek van de huisvesting in het algemeen. Willen
we daar ooit iets van terechtbrengen, dan zullen we
moeten zorgen, dat we vervangende ruimte hebben voor
degenen, die uit de te amoveren woningen komen.
Als we daar niet in slagen, kunnen we allerlei mooie
plannen maken over de amovatie, maar dan staat op
voorhand vast, dat die zullen mislukken. Dat is voor
ons een bepaald gegeven.
Aan de andere kant is er de problematiek van de
bejaardenzorg. Ondertussen zijn we in gesprek geko
men over plaatsing van bejaarden in de Kei. We heb
ben heel bewust daar een bepaalde categorie bejaar
den, die een indicatie hadden van de Centrale Opname
commissie, een plaats willen bieden. Dit zouden perso
nen moeten zijn met wat wij dan noemen een lichte
indicatie. Het is duidelijk, dat mensen met een zware
indicatie daarin niet kunnen en niet mogen worden
ondergebracht. Wij hopen, dat wij met opname in de
Kei van degenen, die een lichte indicatie hebben, zul
len voorkomen, dat dezen spoedig als zwaar-verzor-
gingbehoevenden zullen moeten worden aangemerkt.
Wij hebben dus gezocht naar een synthese van de
beide genoemde beleidslijnen, ik kan U zeggen, dat wij,
rekening houdende met de discussies, die enkele keren
in de Raad hebben plaats gehad, dit vraagstuk niet
zwart-wit hebben willen zien of een starre houding
daartegenover hebben aangenomen. Wij hebben, dacht
ik, ernaar gestreefd deze beide beleidslijnen op een
soepele wijze te realiseren in het opnamebeleid van
de Kei. Ik meen, dat we er ook in geslaagd zijn. In
tussen zijn alle woningen toegewezen, en wel aan per
sonen, die allen een indicatie van de Opnamecommissie
hadden; daar hebben we strikt de hand aan gehouden.
Van de 46 toewijzingen zijn 28 verstrekt aan perso
nen, die direct of indirect een te amoveren woning
achterlieten. In 18 gevallen dus ook alle met een
duidelijke indicatie van de Opnamecommissie is niet
een te amoveren woning achtergelaten. Ik dacht, dat
hierover een goed contact is geweest met de Opname-
commissie, ook met de commissie-Algra, die de huizen
toewijst. Zo is tot een goede oplossing gekomen. Ik
wil graag de fabel de wereld uit hebben, dat er in
dezen meningsverschillen in het College zouden hebben
bestaan. We hebben steeds de door mij geschetste weg
gevolgd, maar, nogmaals, toegegeven zij, dat er sprake
was van twee beleidslijnen, die niet altijd even gemak
kelijk met elkaar in overeenstemming te brengen waren.
De heer De Vries: Deze zaak speelt zich natuurlijk
binnenskamers af en onttrekt zich daarom aan de waar
neming van het publiek. Nu heeft de Wethouder ge
constateerd, dat de Centrale Opnamecommissie redelijk
functioneert en hij vindt, dat behoorlijke vorderingen
zijn gemaakt om tot een goed, een effectief beleid te
komen. Als de Wethouder dat zegt, dan heb je de
neiging dat zonder meer aan te nemen. Maar recht
overeind blijven toch staan de cijfers, die hijzelf ver
strekt heeft op het staatje, waaruit blijkt, dat er een
paar tehuizen zijn, die t.a.v. het opnamebeleid toch nog
een eigen politiek voeren. Als de Wethouder zegt, dat
het desalniettemin in alle gevallen gaat om verzor-
gingsbehoeftigen die voor opname in aanmerking zou
den komen, ook via de Centrale Opnamecommissie, dan
moeten we deze zaak in eerste aanleg maar als glad
gestreken beschouwen. We blijven er echter bij, dat,
willen we tot een goed beleid komen, alle opnamen op
gecentraliseerde wijze zullen moeten plaats hebben.
T.a.v. de opmerkingen van de Wethouder i.z. de bouw
van tehuizen hebben we het gevoel, dat Leeuwarden
t.a.v. het platteland in een ongunstige positie verkeert.
Hier wreekt zich vermoedelijk toch ook weer de situ
atie, dat onze behoefte aan verzorgingsbedden in het
centrale beleid van de provinciale politiek terzake niet
helemaal uitgebalanceerd is. Dit betekent, dat we, meer
dan tot nu toe het geval is geweest, met onze cijfers
op de Tweebaksmarkt zullen moeten verschijnen om
aan te tonen, dat Leeuwarden t.o.v. de buitengemeenten
in een positie verkeert, waarin er dringend behoefte is
aan uitbreiding van het aantal verzorgingsbedden. In
dit opzicht is de enige indicatie het aantal gevallen,
dat geregistreerd staat. Dat zijn gevallen, die op een
bepaalde manier, langs wegen van informatie door
derden of door de mensen zelf, tot het College komen.
Ik vraag me af, of het toch niet nodig zou zijn tot een
betere doorlichting te geraken van de groepen oudere
bejaarden, ten einde op die manier een duidelijker in
dicatie te vinden van wat er aan totale behoefte aan
opname bestaat.
De Wethouder heeft min of meer de boot afgehouden
door in het kader van het open bejaardenwerk te wil
len komen tot een stukje institutionalisering. Ik vind
dat op zichzelf bijzonder jammer, want èn in 't Nijlan èn
in het Bilgaard, waar het open bejaardenwerk inder
daad een eerste aanzet heeft gekregen, ontdekken de
mensen, die daarin werkzaam zijn het vrijwillige
kader nu al behoefte te hebben aan begeleiding en
coaching. En wij missen op dit moment nog ten enen
male in ons dienstverleningspakket de deskundigheid
om dit vrijwillige kader de leiding te geven, die het
nodig heeft. Misschien, dat het College zich hier nog
eens op zou willen beraden en, ook in samenspraak met
de Bejaardenraad en met de instellingen, die zich met
het open bejaardenwerk bezig houden, zou willen na
gaan, hoe de kaarten precies liggen. In het Bilgaard
doe ik zelf mee in zo'n werkgroep en ik weet, dat je
er op een gegeven moment inderdaad behoefte aan
hebt voorgelicht en begeleid te worden door deskundi
gen. Daarvandaan dus, dat ik gekomen ben met de
suggestie om onder de vigeur van de subsidieregeling
voor het buurtwerk bij het Centraal Orgaan een spe
cialist aan te stellen, die, vooruitlopende op een eigen
zelfstandig instituut op gemeentelijk niveau voor het
open bejaardenwerk, alvast deze zaak zou kunnen aan
pakken. Het is naar mijn gevoel bijzonder nodig, dat
het gebeurt. (De heer Engels: Als zoiets nu leeft
ik kan erin komen, dat de behoefte groeit naarmate de
activiteiten groeien, zoals U het schildert dan moe
ten we toch niet aan de Gemeente vragen het initiatief
te nemen, maar dan moeten we aan het Centraal Or
gaan vragen, die zaak te bekijken en met een voorstel
tot subsidiëring te komen èn bij het departement èn
bij ons. Is dat niet de beste weg? Ik ben blij, dat we,
naar ik heb begrepen, meerdere leden van het Cen
traal Orgaan in ons midden hebben.) De heer Engels
heeft tot op zekere hoogte gelijk, maar ik dacht, dat
het de Gemeente, geconfronteerd met deze problema
tiek, toch ook bijzonder zou sieren als ze dit werk zou
willen initiëren. Ik ben bereid op de plaats, die daar
voor geëigend is, deze zaak aan te snijden en dan zal
het Centraal Orgaan wel bij het College aankloppen.
De Voorzitter heeft t.a.v. de Kei een aantal opmer
kingen gemaakt over het opnamebeleid. Daarbij stelde
hij nogal nadrukkelijk, dat er in het College in het ge
heel geen meningsverschillen terzake hebben bestaan.
Ik dacht, dat het een College helemaal niet zou mis
staan, wanneer men op zakelijke gronden elkaar eens
flink aan de revers trekt. (De Voorzitter: Dat doen
we ook wel.) Ik wil wel stellen, dat ik, als U zo na
drukkelijk zegt, dat er geen meningsverschillen zijn,
toch het gevoel heb, dat er in het College genuan
ceerd over deze zaak werd gedacht. Maar als U, mijn
heer de Voorzitter, stelt, dat deze beide beleidslijnen,
waarbij de ene lijn liep naar de amovatie-woningen, en
de andere naar de sociale en medische indicaties, tot
een zinvolle synthese bent gekomen onder de noemer
2818, waarmee de zaak vol zit, dan heb ik er op dit
moment geen behoefte meer aan deze zaak weer op
te rakelen.
Ik wilde alleen nog opmerken en daar blijf ik dan
ook bij dat de begeleiding in de Kei met bijzonder
veel zorg en aandacht zal moeten plaats vinden.
Ik blijf het overigens jammer vinden, dat de Wet
houder t.a.v. het te voeren beleid naar mijn gevoel
toch te stringent blijft wijzen naar de Bejaardenraad.
Natuurlijk steekt in deze raad een instituut, dat be
langrijk adviserend en steunend werkzaam kan zijn,
maar ik vind, dat primair het College op dit moment
zal moeten aangeven, hoe het het bejaardenbeleid voor
het komende jaar denkt te voeren. En wij in deze Raad
moeten t.a.v. dit beleid het laatste woord hebben te
spreken.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik waag het op dit punt
met de heer De Vries van mening te verschillen. De
Raad voor Bejaardenaangelegenheden, waarin ik zelf
zitting heb, is natuurlijk al met het inventariseren van
bepaalde problemen, die hij in onze stad heeft gesig
naleerd, begonnen. Wij vragen ons als leden van die
raad af, op welke wijze die zouden zijn op te lossen.
Wij hebben opdrachten uitgedeeld aan commissies om
bepaalde zaken te onderzoeken. Ik betwijfel echter, of
het mogelijk zal zijn, dat die commissies, die uit vrij
willigers bestaan, die zaken ook rond krijgen. Het is
heel goed mogelijk, dat we binnenkort stuiten op pro
blemen, waaraan o.i. deskundigen te pas moeten ko
men, al zou het alleen al zijn, omdat er tijd voor be
schikbaar moet komen, die de vrijwilligers niet hebben.
Het feit, dat ik persoonlijk bij de zaak betrokken ben
en hier volgend jaar niet wil horen: „Wat heeft die
Bejaardenraad nu gedaan? U heeft zelf altijd beweerd,
dat er wat gebeuren moet en nu gebeurt er niets." geeft
wel de garantie, dat we in dat geval bij het Gemeente
bestuur komen. Het bejaardenvraagstuk lijkt me veel
moeilijker, dan men oppervlakkig zou denken. Ik ge-