19 18 De heer Vellenga: Ik constateer, dat er nog een zekere spanning is tussen de opstelling van onze frac tie en het antwoord van de Wethouder t.a.v. conclusie 3. Nu heeft de heer Heidinga schilderachtig uiteen gezet, dat die panden in de St. Jacobsstraat erg slecht zijn en op zijn gezag wil ik dat accepteren. Ik vraag mij toch af of het, voordat U definitief uitvoering gaat geven aan hetgeen in punt 3 wordt genoemd, toch zin en betekenis kan hebben en dat kan op vrij korte termijn gebeuren, daar hoeven we niet een datum voor in te voegen dat U toch nog eens gaat praten met de aangewezen organen voor de middenstand, maar m.n. ook met de meest betrokken mensen en dat zijn de winkeliers in de St. Jacobsstraat en de Grote Hoogstraat. De Wethouder heeft dus wel gezegd, dat hij gepraat heeft met de mensen van de St. Jacobs straat, maar de mensen uit de Grote Hoogstraat hebben zich erover beklaagd, dat met hen onvoldoende overleg is gepleegd. Nu zijn er twee mogelijkheden. Het zou kunnen zijn, dat ze er beide gelijk over denken en zeg gen: Als het te handhaven is, moet dat ook mogelijk zijn. Maar dan moeten ze m.i. wel het perspec tief kunnen bieden, dat vanuit het particulier initia tief een duidelijk herstel en een verrijking van de functie zal optreden. De andere mogelijkheid is, dat ze zeggen: Sloop die oude troep, maar probeer toch in de toekomst en dat is dan weer een kwestie van het structuurplan voor de binnenstad opnieuw aan win kels te denken in de vrijkomende ruimte. Ik ben n.l. ook niet zo gek met een groot plein op die plaats. Ik geloof niet, dat zich dat verdraagt met mijn opvattin gen over de binnenstad, waarover de heer Singelsma terecht een aantal opmerkingen heeft gemaakt. Ik ge loof, dat dat punt door Uw College nog eens grondig zou moeten worden bekeken. Nu is het zo, dat wij er aan hechten, dat er zo weinig mogelijk wordt gebroken langs de straten en in de complexen die ik zo in eerste instantie heb genoemd. En dat is dan een van mijn wezenlijke bezwaren tegen het plan Kalma. Dat plan heeft fantasie en visie. Vanuit dat oogpunt spreekt het mij wel aan. Maar je begint hier niet op schoon papier. Hier is niet aanwezig een ruimte die woest en ledig is en waar je iets zou kunnen creëren. Hier zijn duidelijk aangegeven punten en complexen. Die wil ik, zo enigs zins mogelijk, handhaven en zo mogelijk uitbreiden daar waar gaten ontstaan met een aangepaste bebou wing die zich met dat geheel verdraagt. En dat betekent, dat, wanneer ik punt a accepteer van het plan Kal ma, ik consequent door zou moeten gaan tot z. An ders doe je geen recht aan zijn gehele conceptie en constructie. En dan kom ik in spanning met datgene, wat mijn fractie en mij sterk bezig houdt, n.l. als het kan conserveren wat te conserveren is. Soms is con servatisme een deugd, geloof ik, en in dat opzicht klinkt het dan ook uit mijn mond in deze zaal. Daarom hecht ik ook aan dat overleg en zeg: Bekijk dat nog eens grondig. Moet er toch gebroken worden om tal van redenen, ga dan toch ook eens met de betrokken men sen na of er ook weer in de toekomst herbouw zou moeten plaatsvinden omdat ik niet direct geporteerd ben voor open plaatsen op die plek. De hear Singelsma: Makket de P.v.d.A. der in üt- stel fan punt 3 wei to litten, of sizze hja, dat hja dit yn goed bitrouwen oan it Kolleezje oer litte De hear Vellenga: Ik meitsje der net in ütstel fan. Ik wachtje óf hwat de Wethalder der oer seit. De heer Xiekstra (weth.): Terecht heeft de heer Hovinga er zich lichtelijk over beklaagd, dat ik een van zijn opmerkingen niet heb behandeld. Ik bemerkte het pas toen ik mij weer in mijn zetel neer gaf, maar ik rekende toen maar op een tweede instantie. Het ant woord van mij kan voor hem mogelijkerwijs onbevre digend zijn. Het is n.l. zo, dat de verwerving van het Paleis met de voorzieningen die daarin getroffen moe ten worden tijd vergt. Wij hebben ook nog niet de eigendom die nodig is om deze zaken in die situatie te realiseren. Daarbij komt, dat het ene schoolgebouw in gebruik is bij een schoolvereniging die wel met nieuw- bouwplannen rondloopt, maar dat gaat niet zo snel. Het andere schoolgebouw huisvest nog een lagere school en het is niet te doen gebruikelijk om kinderen die het lager onderwijs volgen op straat te zetten, dus moet men eerst vervangende schoolbouw plegen. Dat betekent, dacht ik, dat we onvermijdelijk tijdelijk ge bruik zullen moeten aanvaarden van deze gebouwen. Uiteraard is het College stellig bereid dat tijdelijke gebruik zoveel mogelijk te beperken, in afwachting van de verwerving van de eigendom en ook in afwachting van het maken van de plannen en het realiseren van de plannen voor nieuwbouw ter plaatse. Verder heb ik begrepen dat de heer Van Haaren tegen onze plannen is. Ik heb daar kennis van geno men. Daar wil ik verder maar niet meer op in gaan. Ik wil wel graag en dat is dan in aansluiting' op de opmerkingen van de heer Vellenga en mevr. Woud stra zeggen, dat ik stellig bereid ben op de kortst mogelijke termijn overleg te plegen met de genoemde winkeliersverenigingen, d.w.z. zowel met de vereniging van de Grote Hoogstraat als die van de St. Jacobs straat en ook met de Commissie van Centrum Winke liers, waarbij ik er op attendeer, dat in de structuur commissie voor de binnenstad deze centrumwinkeliers ook vertegenwoordigd zijn. Maar ik ben bereid, los van het overleg in de structuurcommissie voor de binnen stad, met deze drie door mij genoemde organen overleg te plegen, m.n. over de inhoud van punt 3. De Voorzitter: Dat betekent dus, dat wij heel dui delijk met hen overleg plegen over hetgeen in de uit eindelijke fase daar zou moeten gebeuren. Daarover moeten geen misverstanden ontstaan. Dat is het Col- lege-standpunt. De heer Vellenga: In mijn gedachtengang zou U dus zowel over het amoveren nu en op korte termijn als over de definitieve bestemming met deze mensen moeten praten. Dat is een soort ingebouwde reserve die wij dus tegen punt 3 van Uw voorstel hebben. Als U het daarmee eens zou kunnen zijn, heb ik geen be zwaar er voor te stemmen, maar ik wil wel dat over beide punten overleg wordt gepleegd (èn over het amo veren nu èn over de definitieve bestemming voor het geval de genoemde verenigingen akkoord zouden gaan met de amovering). Dat kan ik op dit moment niet overzien. U hebt alle tijd dat overleg te plegen, dat lijkt me helemaal geen bezwaar. Ik weet niet hoe de rest van de Raad daarover denkt, maar ik vind, dat dat alleszins een punt is om aandacht aan te schen ken. (De Voorzitter: Nee, wij hebben een voorstel ge daan, dus het is de vraag of U een ander voorstel doet. Maar als U mij nu toezegt dat proef ik uit de woorden van de heer Tiekstra dat U best eens met de betrokken mensen wil gaan praten; die zullen U op een bepaalde manier iets duidelijk gaan maken, moge lijk over die afbraak. Dat kan U versterken in Uw mening, maar het kan ook zijn dat ze een ander stand punt innemen. Het kan dus betekenen dat zij ook zeg gen, dat er afgebroken moet worden omdat het levens gevaarlijk is die zaak daar te handhaven, maar hechten eraan om in de verder verwijderde toekomst toch weer aan nieuwe winkels op diezelfde plek te denken. Om dat overleg vraag ik. En dan dacht ik, dat U best Uw punt 3 kunt handhaven. Het is dus alleen een kwestie van termijn, waarop U het wel of niet uit voert. Moet U er op terug komen dan komt het van zelf weer in de Raad ter sprake. Ik heb er geen be hoefte aan daar een tegenvoorstel tegen in te dienen na hetgeen de heer Tiekstra heeft gezegd en bedoeld. De heer Tiekstra (weth.): Welbewust is gezegd: Overleg over punt 3. In dat opzicht geloof ik, dat er geen verschil van mening is tussen de heer Vellenga en mij en als dus met de centrumwinkeliers en met de beide winkeliersverenigingen ook in de structuurcom missie voor de binnenstad overeenstemming bestaat over de inhoud van punt 3, inclusief eventueel dat on derdeel van punt 5, dan heb ik de indruk, dat de heer Vellenga verder geen problemen meer heeft. Zijn er nog wel problemen dan is er altijd een weg te vinden daarover opnieuw overleg te plegen. De hear Singelsma: Mei ik efkes freegje oft nei dat ünderhald mei de neamde ynstansjes dizze saek werom komt yn 'e Ried De Voorzitter: Het lijkt een beetje een vervelende zaak. Wij hebben een voorstel gedaan. Ik zou daar geen misverstand over willen hebben. De Wethouder gaat opnieuw overleg plegen. Het is heel duidelijk en dat was ook al onze bedoeling, en de heer Vellenga heeft dat geconcretiseerd dat wij ook in het kader van de structuurcommissie voor de binnenstad opnieuw deze zaak zullen bespreken, maar ook daaraan vooraf gaand zal de Wethouder uitvoerig overleg plegen met de drie door hem genoemde organisaties over hetgeen uiteindelijk moet gebeuren. Maar dat betekent dus niet - dat is dacht ik het enige punt waarover menings verschil is dat wij zouden voorstellen punt 3 niet door te laten gaan. Over hetgeen uiteindelijk gebeurt doen wij geen enkele uitspraak. Maar wij stellen dus en in die geest heeft weth. Tiekstra, en wij ook, met alle groepen waarmee overleg is geweest gesproken (zeer positief opdat men weet waar men aan toe is) dat inderdaad de panden die hier zijn aangegeven zo snel mogelijk worden aangekocht. Weth. Tiekstra heeft ook gezegd, dat wij dat aankoopbeleid door moeten voeren, dan weet men waar men aan toe is. Daarvoor komen we dan met voorstellen in de Raad. Zo ligt het met dit voorstel. De Raad kan natuurlijk een andere beslissing nemen, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad. (De heer Tiekstra (weth.) Dat overleg kan, dacht ik, op zeer korte termijn plaats vinden, rekening houdende met de datum van de eerstvolgende vergade ring van de structuurcommissie voor de binnenstad.) Daar ben ik het wel mee eens. (De heer Tiekstra (weth.): Ik heb van de heer Vellenga begrepen, dat als er overeenstemming is van opvatting over de inhoud van punt 3 met de drie door mij genoemde groepen, voor de heer Vellenga het probleem van de baan is.) De heer Vellenga: Ja, maar voor het geval dat niet zo is, is het probleem niet van de baan. (De heer Tiekstra (weth.): Daarom heb ik gezegd, dat er altijd een weg te vinden is de Raad daaromtrent te infor meren.) Ja en dat interpreteert de Voorzitter iets an ders, maar ik dacht, mijnheer de Voorztter, dat, als U aanvoelt hoe de meerderheid van de Raad hier waar schijnlijk over denkt, het spoor, dat de heer Tiekstra aangeeft het meest juiste is. De Voorzitter schorst, om 0.05 uur de vergadering. De Voorzitter heropent, om 0.10 uur de vergadering. De Voorzitter: Komt er nog een voorstel uit do Raad De heer Vellenga: Nee, niet van mij. Na de toezeg gingen van de heer Tiekstra heb ik daar geen behoefte aan. De Voorzitter: Nee, U ziet de zaak niet juist. Het College heeft een standpunt ingenomen, dat is neer gelegd in deze nota. Ik vraag aan de Raad of die kan instemmen met onze voorstellen. Het is Uw goed recht met een ander voorstel te komen. Dat is helemaal Uw zaak. (De heer Vellenga: Als nu een lid van het Col lege antwoord geeft op vragen uit de Raad en mij contenteert zodat ik niet een voorstel indien, dan kan ik niet gedwongen worden een voorstel in te dienen. Dat is niet nodig.) (De heer Van Haaren: Ja natuur lijk wel. Als de Voorzitter zich nu distantieert van het antwoord van de WethouderDat zeg ik toch. Het College heeft een standpunt ingenomen en het is het goed recht van de Raad een voorstel in te dienen. (De heer Vellenga: Wat de heer Tiekstra heeft ge zegd, komt in de notulen.) Als er een duidelijke uit spraak van de hele Raad was over het punt dat U aan snijdt was het voor ons een andere kwestie. Ik heb U wel gehoord, maar er is geen duidelijke uitspraak van de Raad en daarom kost het mij moeite te zeggen, dat wij Uw suggestie overnemen. Ik wil geen moeilijkheden maken. Ik dacht, dat ik duidelijk ben als ik zeg: Hier ligt ons voorstel. Wij hebben duidelijk gezegd hoe wij denken over dat nadere overleg ons standpunt daar over is helemaal niet dubieus en het resultaat daar van komt natuurlijk weer ter sprake in de Raad. En wij vragen U een uitspraak over ons voorstel. Als de Raad het niet met ons voorstel eens is, kan er toch een ander voorstel worden ingediend. De heer Engels: Ik heb nu begrepen ja, het is 10 over 12 maar het kan nog (Gelach) dat Weth. Tiekstra een toezegging heeft gedaan die U als Col lege eigenlijk meent niet waar te kunnen maken. (De Voorzitter: Ja, dat voelt de Wethouder niet zo, maar het is zo.) Dan weten we waar we aan toe zijn. (De heer Tiekstra (weth.): Daaruit blijkt dus, dat ik de toezegging wel heb gedaan namens het College.) Ik respecteer, dat U voet bij stuk houdt, maar we hebben een Voorzitter van het College en als die het zo stelt en ik moet dat gewoon weten voor de duidelijkheid dan accepteer ik dat op dit moment als het standpunt van het College. Dan constateer ik, dat er een belang rijk verschil bestaat tussen een aantal leden van de Raad en het College. Ook in mijn fractie is er niet be paald eenstemmigheid over het feit of je werkelijk moet amoveren. Ik dacht, dat de grote meerderheid van mijn fractie zegt: Wel amoveren en dan praten met de winkeliersverenigingen over het punt of je al dan niet opnieuw zult bouwen. Ik heb begrepen, dat het stand punt van de P.v.d.A. is, dat zelfs dat amoveren van te voren dient te worden besproken. Als dat zo is, geloof ik, dat het verstandig is willen we die andere punten nog afhandelen dat er gewoon even een voorstel wordt gemaakt, waarin duidelijk wordt gesteld, dat de Raad van oordeel is, dat niet geamoveerd moet wor den, dan na overleg met de genoemde organisaties. Als dat gebeurt, kunnen we gaan stemmen en kijken wat de uitslag is. De Voorzitter: Als de Raad nu zegt het daar mee eens te zijn dan is de zaak opgelost. Mijn probleem was, dat ik het standpunt van de hele Raad niet kende. Als de Raad het in grote meerderheid met het stand punt van de heer Vellenga eens isWij zijn niet zo formalistisch, dat wij daar beslist een voorstel voor nodig hebben. Maar we hebben zopas uit de discussie niet begrepen wat het standpunt van de Raad was, wel wat het standpunt van de heer Vellenga was. De hear Singelsma: Ik haw mar efkes hwat op pa pier set. Hjir is myn ütstel: „De Ried fan de Gemeente Ljouwert, yn gearkomste byinoar op 24 maeije 1971 bislüt him üt to sprekken foar de punten 1, 2, 4 en 5 en forsiket it Kolleezje nei oanlieding fan punt 3, him neijer to forstean mei de troch de Wethalder neamde ynstansjes en dêrnei dit punt op 'e nij yn diskusje to bringen." De Voorzitter: De motie is mede-ondertekend door de heer Van Haaren. Dan gaan we nu stemmen. Bij handopsteken wordt de motie aangenomen met 23 tegen 12 stemmen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de conclusies 1, 2, 4, en 5 van het voorstel van B. en W. met de aan tekening dat mevr. Woudstra-Peene en de heer Van Haaren wensen te worden geacht tegen te hebben ge stemd en dat de heer Heidinga wenst te worden geacht tegen conclusie 1 te hebben gestemd. Punt 20 (bijlage no. 166). Mevr. Dijkstra-BethlehemHet Indoor-Concours Hippique is volgens mij voor onze provincie en in het bijzonder voor Leeuwarden een belangrijke zaak. Ge zien het overzicht, dat in de raadsbrief gegeven wordt, rijzen er bij mij echter wel enkele vragen. In de eerste plaats is deze financiële steun opgezet en dat was ook noodzakelijk om een aanloop periode financieel te overbruggen. Als we er echter van uitgaan, dat, zoals het nu lijkt, voor 1970 het volle garantiebedrag zal worden opgevraagd, is het volgens mij wel een vraagstuk, dat wij buiten het belang dat wij er bij hebben op financiële basis moeten bezien. In de raadsbrief staat, dat door de Stichting een maximaal bedrag aan subsidie van f 20.000,wordt ge vraagd en een garantie tot f 15.000,Ik kan mij niet los maken van de gedachte, dat ook in 1971 het maxi male bedrag zal worden opgevraagd. Wanneer ik het aantal geraamde bezoekers bezie voor dit evenement dan zou ik willen vaststellen, dat dit aantal ver beneden de verwachting blijft. Welis waar is het te verwachten aantal bezoekers voorzich tig geraamd, maar ik zou erop willen wijzen, dat,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 11