3
De Voorzitter: Ik heb twijfel, of dit punt wel aan
de orde is en ik zou de Raad dan ook willen voorstel
len vast te stellen, dat dit punt op dit ogenblik niet
aan de orde is.
De heer Heidinga: Mag ik er nog een vraag aan
vastknopen? (De Voorzitter: Ja, natuurlijk.) In de
brief staat, dat het gaat om een stichting in oprich
ting. Kunnen wij als Gemeente iets verkopen aan een
stichting, die niet bestaat Dat wilde ik toch wel
graag weten.
De Voorzitter: Ik zou Weth. Tiekstra willen vra
gen, of het mogelijk is, dat hij de vraag van de heer
Heidinga want die heeft direct op dit punt betrek
king beantwoordt.
De heer Tiekstra (weth.): Zolang de stichting in
oprichting is, hebben de bestuursleden zich aan de ver
koop-overeenkomst verbonden. Overigens is een stich
ting in oprichting evengoed als een N.V. in oprichting,
een voorloper van een rechtspersoon.
De berichten sub C worden voor kennisgeving aan
genomen.
Sub D.
Dit besluit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub E.
Dit rapport wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub F.
Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub G en H.
Deze brieven worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub I.
Mevr. Woudstra-Peene: Ik zou willen vragen, of
het preadvies over de aardgasvoorziening van Hempens
ons kan bereiken, voordat we het definitieve besluit
gaan nemen over de oprichting van de N.V. Frigas op
1 januari a.s. Desnoods ook zou het tegelijk met het
raadsvoorstel i.z. Frigas kunnen komen.
De Voorzitter: Het komt stellig voor die tijd
Deze brief wordt in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Sub J.
Mevr. Woudstra-Peene: Wij zouden het zeer op prijs
stellen aan deze motie wel adhesie te betuigen. Of de
Raad moet het met de strekking ervan niet eens zijn,
maar zoiets neem ik voorshands niet aan. En ik zou
zo zeggen: Dan is dubbel eens zo dik. Laat dan de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten het punt bij
de Regering aansnijden, maar laat evengoed zoveel mo
gelijk de gemeenteraden adhesie betuigen.
De Voorzitter: Ik wil in het algemeen even ver
klaren, waarom wij dit advies hebben gegeven. Wij
hebben in ons College al enkele keren vrij uitvoerig
gesproken over het probleem, dat gemeenteraden spon
taan bepaalde besluiten nemen en dan aan een kleine
900 raden in ons land om adhesie vragen. Is dit een
zinvolle zaak? Wij kunnen ons indenken, dat er op een
bepaald moment iets is, wat zo diep ingrijpt en ons
metelkaar zodanig in beweging moet brengen, dat het
een goede zaak kan zijn, dat een gemeentebestuur
van een grote of een kleine gemeente in den
lande een beroep doet op alle gemeenten om
rechstreeks aan een adres zijnerzijds omtrent dat
punt adhesie te betuigen. Nu hebben de 900 ge
meenten metelkaar in Den Haag een orgaan, dat heel
goed werkt, n.l. de V.N.G. Het is volkomen logisch,
dat gemeenteraden, die menen, dat een bepaald punt
in behandeling moet komen of de aandacht ver
dient, zich wenden tot de V.N.G. Zou deze er
geen aandacht aan willen schenken, dan is het begrij
pelijk, dat men een beroep op de gemeenten afzonder
lijk doet. Wij verklaren met onze mededeling dus niet,
dat wij dit punt onbelangrijk vinden of dat wij er af
wijzend tegenover staan, maar dat wij het ik kan
het niet duidelijker zeggen een niet-zinvolle zaak
vinden, dat men dan nog circulaires stuurt aan al die
gemeenteraden, die zo'n punt in behandeling moeten
nemen, na er alle in te hebben moeten duiken. Dat is
geen logische werkwijze. Zelf volgen wij ook de an
dere, door ons voorgestane werkwijze; U hebt zelf het
College verzocht bepaalde punten aanhangig te maken
bij de V.N.G. en dan gaat er namens Uw Raad een
brief naar de V.N.G. met het verzoek aan die punten
aandacht te schenken. En wij volgen dan ook, of de
V.N.G. dat doet. En dat kan natuurlijk elke gemeente
doen. Ik zou daarom een beroep op Uw Raad willen
doen maar enkel om de door mij uiteengezette re
den met het voorstel van B. en W. akkoord te gaan.
De heer Visser: Ik dacht, dat de V.N.G., wat deze
kwestie betreft, zich recentelijk in een memorandum
nog tot de kabinetsinformateur heeft gewend. Men heeft
dus geen behoefte aan een adhesiebetuiging van onze
kant.
De Voorzitter: De heer Visser is het dus eens met
de zienswijze van B. en W. Kan mevr. Woudstra er
zich na mijn uiteenzetting ook mee verenigen
Mevr. Woudstra-Peene: Ik vind het een zo belang
rijk onderwerp, dat ik het leuk had gevonden, dat Leeu
warden wèl adhesie had betuigd en maar eens van de
gewone gedragslijn was afgeweken. Je kan nooit weten,
of het helpen kan.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub K.
Dit verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Sub L.
De heer Vellenga: De hoofdstrekking van wat ik hier
drie weken geleden in de Raad over heb gezegd, was,
dat wij als Raad graag wilden, dat U als College de
betrokken wijkkern mededeelde, dat om bepaalde re
denen de uitnodiging, die van de wijkkern was ontvan
gen, niet door Uw College aan de Raad was doorge
stuurd. Daar ging het om. U stelde voor: „Voor ken
nisgeving aannemen." Wij wilden graag, dat de Raad
van smetten vrij was, wat dit betreft, dus, dat de wijk
kern de reden wist, waarom op haar ledenvergadering
weinig of geen raadsleden zijn geweest. Ik heb toen
gezegd: „Och, alle raadsleden hadden best zo'n uit
nodiging kunnen krijgen, want U zult er wel zo'n 40
van hebben ontvangen." Ik was op dat spoor gebracht,
omdat in de Commissie Ruimtelijke Ordening alle le
den een uitnodiging hadden gekregen. Ik heb recent
ontdekt, dat dat een fotokopie was. Dat wist ik op
het moment, dat ik die uitnodiging voor de eerste keer
zag, niet. Toen heb ik in mijn, overal bekende, onschuld
verondersteld, dat er 37 invitaties uitgegaan zouden
zijn, voor het breken 3 erbij, is 40. Het lijkt haast op
reclame voor Drum, maar zo kwam ik gewoon op die
40 terecht. Maar dat was voor mij niet het belangrijk
ste. Het belangrijkste was voor mij de vraag: Heeft
U nu als College aan de wijkkern gezegd: „Wij heb
ben verzuimd die invitatie door te zenden."
De Voorzitter: Het eerste punt is geen probleem;
daar heeft Uw Raad de vorige keer al een bepaald
standpunt over ingenomen en het is ook overeenkom
stig de zienswijze van de Raad afgehandeld.
Het tweede punt is nu even aan de orde. Er werd
hier nogal pertinent door een raadslid meegedeeld,
dat er op de Secretarie 40 exemplaren van de uitno
diging liggen; dat vind ik toch wel jammer, want het
geeft de indruk, dat deze Secretarie bijzonder onzorg
vuldig werkt. Dat is de reden, dat wij gemeend hebben
Uw Raad ermee in kennis te moeten stellen, los van
het principe dat was afgehandeld, dat er in dit geval
geen sprake van was, dat er 40 exemplaren van de
uitnodiging ergens op de Secretarie rondzweefden. En
ik geloof, dat het een goede zaak is ook in het be
lang van deze over het algemeeen werkelijk goed wer
kende Secretarie dat deze dingen wereldkundig
worden gemaakt. Dat is de enige reden, mijnheer Vel
lenga, dat we dit punt nog even hebben aangesneden.
Ik denk, dat we de zaak nu verder wel voor kennis
geving kunnen aannemen.
Sub M.
De hear Miedema: Yn it antwurd fan B. en W.
ivurdt in ütstel oan üs Ried oankundige. Wy hawwe
der gjin biswier tsjin, dat in brief dêroer oan de
B0VAK ütgiet, mar wy hawwe der wol bihoefte oan
to sizzen, dat wy üs op dit momint per se noch net
oan dit ütstel bine wolle. It soe wêze kinne, dat der
by it opstellen fan dat brief rekken mei halden wurde
kin.
Twad in opmerking oer de tiid, dy't wy noch hawwe
om to praten oer de merke. Of kin de wiziging net
earder as takomme jier yngean?
De hear De Jong (weth.): Om mei it léste to be-
gjinnen. By de forpachting foar de merke hawwe wy
yndied rekken halden mei de situaesje sa't dy nou is.
Dus dêr kin foar dit jier net op werom kommen wur
de. As der gefolch oan it ütstel fan B. en W. jown
wurde sil, dan kin dat allinnich foar it folgjende jier
jilde. En wy hiene it idé: it forsyk giet om in bitrek-
lik lyts bidrach. It is in „vermakelijkheidsbelasting",
dy't binnen in jier as seis, acht dochs fordwine moat.
Is it nou al net mooglik in stikje öfbraek fan dizze
bilêsting ta to passen foar dy saken, hweromtrint wy
op in oare manear wol wer ynkomsten barre kinne
yn de foarm fan in hegere pacht Dat is eigentlik de
èftergroun fan dizze saek, mar dêr komme wy dus
yn 'e hjerst wol wer op werom.
Besloten wordt overeenkomstig het door B. en W.
voorgestelde.
Punt 3 (bijlage no. 182).
De heer Van Haaren: U weet, dat wij bijzonder ge
ïnteresseerd zijn in het wel en wee van Landbuurt en
Achter Landbuurt. En nu is het mij bij de bestudering
van de stukken opgevallen, dat het onder 2 genoemde
perceel op het ogenblik nog bewoond is en volgens het
rapport in een vrij redelijke toestand verkeert; dat het
perceel, genoemd onder 3, leeg staat en wordt geken
schetst als een matig geheel; dat het perceel, ver
meld onder 4, wordt gekwalificeerd als een goed on
derhouden, nette woning, die nog is bewoond en waar
van de bewoner binnenkort gaat verhuizen, en dat bij
het onder 5 genoemde perceel staat: „Een vrij goed
onderhouden geheel; het is nog bewoond." Ik zou,
vooral ook op grond van het overleg, dat er met de
wijkbewoners is geweest, toch aan de Wethouder wil
len vragen, of hij niet toezegging kan verlenen, dat in
ieder geval de onder 2, 4 en 5 genoemde percelen voor
bewoning behouden blijven en of bekeken kan worden,
of het onder 3 genoemde perceel opnieuw voor bewo
ning kan worden ingericht.
De heer Tiekstra (weth.): Gegeven de aard en de
inhoud van het overleg met het buurtcomité van de
Landbuurt zal ik de vragen van de heer Van Haaren
tot mij nemen. Hij zal mij ten goede houden, dat ik
staande deze vergadering geen toezegging kan doen. Ik
geloof, dat ik hiermee op dit moment moet volstaan.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 4 t.e.m. 11 (bijlagen nos. 183, 184, 178, 179, 173,
174, 175 en 176).
Z.h.st. wordt besoten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
l'unt 12 (bijlage no. 188).
De heer Schaafsma: Ik heb als lid van de Onder
wijscommissie de ontwerp-raadbrief tegelijkertijd met
•ie definitieve raadsbrief gekregen. In een begeleidend
schrijven was vermeld, dat, als ik bezwaren had tegen
het een en ander, ik deze wel binnen een week kwijt
hon. Het lijkt me op zichzelf een prettige bezigheid als
•lat nog kan, maar het is, dacht ik, weinig zinvol, om
bat uiteindelijk de definitieve raadsbrief al „gebakken"
was. Dat is punt één en daar wilde ik toch wel graag
informatie over hebben. Het lijkt mij toe, dat het zo
moet gaan; öf je licht de Onderwijscommissie tijdig
apart in öf je doet het niet dat ligt, dacht ik, aan
het oordeel van de voorzitter en daar kom ik niet aan
maar de manier is nu volgens mij toch wel een
„halve" gang van zaken.
Wat het punt zelf betreft, ik vind een bedrag van
f 63.000,voor de 38 televisietoestellen plus toebeho
ren een nogal fikse prijs. Ik dacht, dat je daar zo on
geveer kleurentelevisie voor kon krijgen. Dat punt
zou ik wel nader gespecificeerd willen zien. Ik moet
er wel bij zeggen, dat het mij verwonderde, dat ik geen
specificatie bij de stukken heb gevonden.
De heer Snel: Het experiment schooltelevisie is
door onze fractie altijd positief benaderd. M.n. de heer
Pietersen heeft herhaaldelijk op de educatieve waarde
van dit medium gewezen. Wij zijn dan ook blij met dit
voorstel om alle scholen uit te rusten met een televisie
toestel en bijbehorende leermiddelen.
Rest nog wél de vraag, los van het K.B. no. 18, hoe
het experiment aan de diverse scholen verloopt. De
raadsbrief verwijst wel naar dit experiment, maar
houdt zich verder aan het genoemde K.B. Nu heb ik
persoonlijk altijd de indruk, dat, als men bij het on
derwijs begint met een experiment, dit meestal meer
een kwestie is van uitstel van financiële verantwoor
delijkheid dan van het experimenteren met onderwijs
kundige kwesties. Misschien kan de Wethouder mijn
twijfels t.a.v. de onderwijskundige waarde van dit ex
periment nog wegnemen.
Verder hoop ik, dat de toestellen op de scholen in
derdaad veel zullen worden gebruikt en dat het niet
een kwestie zal zijn van „het hebben van een zaak is
het einde van het vermaak".
De heer Ten Brug (weth.): De heer Snel heeft aan
gesloten bij een situatie, waar wij nu eigenlijk op voort
bouwen. Indertijd is hier aan de orde geweest de aan
schaffing op grond van art. 72 van de L.O.-wet 1920
van een televisietoestel voor een van de bijzondere
scholen in de stad. Op grond van de situatie van toen
en de jurisprudentie meenden wij als College tot de
conclusie te moeten komen, dat dit verzoek zou moe
ten worden afgewezen, omdat een televisietoestel op
dat moment nog niet kon worden aangemerkt als een
leermiddel, dat de normale eisen niet zou overschrij
den. Dat was toen ook wel de recente stand van de
jurisprudentie. Waar enkele toestellen waren aange
schaft, was dan ook sprake van bijzondere omstandig
heden en bijzondere begeleiding. Onder druk van de
Raad en het was eigenlijk niet een tegendruk t.o.v.
het College is toen inderdaad door het College uit
gezocht, hoe we met deze toestellen in Leeuwarden een
begin zouden kunnen maken. Er is samenwerking ge
komen tussen de schoolbesturen en het Gemeentebe
stuur (als Gemeentebestuur èn als schoolbestuur) en
er is besloten op een aantal scholen met het plaatsen
van een televisietoestel te experimenteren. Een com
missie, bestaande uit onderwijskundigen zowel uit het
openbaar als uit het bijzonder onderwijs, zou dit ex
periment begeleiden. Dat is inderdaad gebeurd en de
ervaringen van die commissie t.a.v. die ik meende
acht toestellen (4 op openbare en 4 op bijzondere
scholen) waren dusdanig, dat men een tijd geleden al
tot de conclusie kwam, dat dit experiment zou moeten
worden uitgebreid. Men vond het alleszins de moeite
waard. En op den duur op den duur" hield verband
met de omschrijving van art. 72 zou men moeten
komen tot een televisietoestel in alle scholen. Toen dan
inmiddels het bekende K.B. los kwam, heeft het Col
lege besloten in overleg met andere schoolbesturen
de toestellen in één keer aan te schaffen, maar de
uitgaven, die ten laste van de stelpost „bijzondere
voorzieningen" moet komen, in drie jaar af te doen.
Dat is gewoon een kwestie van speiding van de mo
gelijkheden. Zouden we alles dit jaar ten laste van die
post brengen, dan zou er te weinig overblijven voor de
voorzieningen, die we telken jare daaruit moeten be
talen. Het is dus een aanschaf, mede gegrond op de
gunstige ervaringen, die de begeleidingscommissie met
de acht scholen had. Ik hoop ook alleen maar en
er wordt landelijk ook meer en meer op ingespeeld