9
ma en Mulder in tydlike forgunning to jaen foar de
tiid fan twa jier."
It ütstel is mei ündertekene troch de hear Wiersma.
De heer Tiekstra (weth.)Ik heb n.a.v de opmer
kingen van de heer Heidinga in eerste instantie erop
gewezen, dat de aard van dit soort loodsen meebrengt,
dat zij meestal door een tijdelijke vergunning worden
gedekt. De heer Heidinga, heeft een enkel voorbeeld
gevonden; dat kan kloppen. Ik wil erop wijzen, dat tot
het in werking treden van het Besluit Ruimtelijke Or
dening nog het Ketenbesluit fungeerde (het Kassen-
besluit is er toen mogelijk ook nog geweest) en dat
onder vigeur van deze regelingen dit soort tijdelijke
voorzieningen mogelijk waren, terwijl op dit moment
een tijdelijke vergunning onder het Besluit Ruimtelijke
Ordening valt en ook gebonden is aan de goedkeuring
van G.S. en van de Inspecteur Ruimtelijke Ordening.
Maar bij de aanvraag moet worden aangetoond, dat
niet alleen de voorziening, zoals zij getroffen moet
worden, van tijdelijke aard is dat is bij dit bedrijf
zelfs bij voorbaat het geval maar bovendien moet
worden aangetoond, dat het gebruik van deze voor
ziening ook van tijdelijke aard zal zijn. Ik zeg dit,
omdat niet bij voorbaat vast staat, dat hier die tijde
lijkheid inderdaad voldoende kan worden aangetoond.
Wat mijn persoonlijk aandeel in deze discussie be
treft, ik heb voortdurend gepoogd te sturen naar een
oplossing, waarbij beider belangen voldoende gered zou
den kunnen worden.
Nou kom ik dus by de hear Miedema, dy't seit: Jow
in tydlike forgunning foar twa jier foar dit doel. Ik
haw yn de hiele bihanneling fan dizze saken fan forline
jier novimber öf iderkear op 'e nij skriftlik, foar de
tillefoan en ek oan de minsken, dy't by my kamen,
sein: Oerliz nou earst, tsjinje nou in plantsje yn, al is
it mar in simpel sketske, en soargje nou, dat Jo de
saken goed regelje. Dêr is oant nou ta gjin sprüt fan
torjochte kommen. By forskillende gelegenheden haw
ik der mei de hear Mulder oer praet. En der is fan
syn kant gjin inkeld inisiatyf kommen. Myn kon-
klüzje op dit stuit is, dat, hwannear't de Ried in bi-
slüt nimt lyk as de hear Miedema suggerearret, dit
allinnich mar bitsjut, dat wy nei twa jier foar itselde
feit steane. Ik praet al seis jier mei Mulder en ik haw
minstens in heal jier mei Mulder en Fopma praet.
Dat ütstel lost nei myn bitinken it probleem net op.
En ik tocht, dat de Ried bitrutsenen net de goede wei
wiist, mar dat hja nou ris bigripe moasten, dat se mei
in ridlik ütstel komme moatte en as hja dat dogge,
dan bin ik ré om dêr ridlik oer to oardieljen.
De Voorzitter: Is er nog iemand, die behoefte heeft
het woord te voeren over het voorstel-Heidinga-mevr.
Visser
Handhaven de ondertekenaars het voorstel
De heer Heidinga en mevr. Visser-van den Bos hand
haven hun voorstel.
De Voorzitter: Dan breng ik dit voorstel, als zijnde
het verst-strekkende, in stemming.
Het voorstel wordt verworpen met 22 tegen 9 stem
men. Vóór stemmen mevr. Visser-van den Bos en de
heren Eijgelaar, Heidinga, Jansma, J. de Jong, Klomp,
De Leeuw, Visser en Wiersma.
Verlangt iemand in tweede instantie het woord over
het voorstel-Miedema-WiersmaHet luidt:
„De Ried fan de gemeente Ljouwert; byien op 14
juny; bislüt: oangeande bylage nr. 186 de hearen Fop
ma en Mulder in tydlike forgunning to jaen foar de
tiid fan twa jier."
Handhaven de heren Miedema en Wiersma hun
voorstel
De indieners geven te kennen, dat zij het handhaven.
De Voorzitter: Dan breng ik nu het voorstel-Miede-
ma-Wiersma in stemming.
Dit voorstel wordt aangenomen met 18 tegen 13
stemmen. Tegen stemmen de dames Bakker-van Dier-
men, Brandenburg-Sjoerdsma en Visscher-Bouwer en
de heren Bouma, Ten Brug (weth.), Buising, Janssen,
K. J. de Jong (weth.), Snel, Tiekstra (weth), Vellenga,
De Vries en Weide (weth.).
De Voorzitter: Het advies van de Commissie van
Advies inzake Beroepschriften ingevolge de Bouwver
ordening behoeft dus niet meer in stemming te komen.
Hiermede hebben we dit punt afgehandeld.
Punt 16 (bijlage no. 185).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het advies van
de Commissie van Advies inzake Beroepschriften inge
volge de Bouwverordening.
Punt 17 (bijlage no. 190).
De heer Van Haaren: Uiteraard gaan wij akkoord
met het aanvaarden van deze schenking. Mijn fractie
zou het echter wel op prijs stellen te worden geïnfor
meerd omtrent de aard van een aan deze tijd aange
paste bestemming in de geest van de door de schenkster
gestelde voorwaarden. We hopen dan ook t.z.t. bij de
Mededelingen hierover enige gegevens te ontvangen,
opdat de Raad betrokken blijft bij wat het College van
B. en W. bepaalt en wij als Raad zo nodig richting
kunnen geven aan bestemmingen van schenkingen.
De heer Heidinga: Het gaat niet om een groot be
drag, maar ik geloof toch, dat ik namens de gehele
Raad spreek, als ik zeg, dat we de schenking met grote
dankbaarheid aannemen. De terminologie van de aan
bieding is natuurlijk al van heel lang geleden. Die past
eigenlijk niet meer in onze tegenwoordige maatschap
pelijke verhoudingen en het zou dus kunnen zijn, dat
het College er nog wel enige moeite mee heeft
(Stim: It op to meitsjen?) Nee, maar het zodanig
te bestemmen, dat het toch nog in de geest van de
schenkster is. Ik onderschat natuurlijk in het geheel
niet de capaciteiten van het College dat moet U be
slist niet denken maar nu ik toch eenkeer aan het
woord ben, zou ik graag een suggestie willen doen.
Er is mij n.l. ter ore gekomen, dat het Roode Kruis, dat
doet aan het z.g. wellfare-werk, graag cursussen voor
wellfare-werksters zou willen instellen, maar daar geen
geld voor heeft. Zouden B. en W. willen overwegen met
dit bedrag van zo'n kleine f 3000,iets in die richting
te doen? Wij achten dat belangrijk werk en dat zouden
we daarmee kunnen stimuleren.
De heer De Jong (weth.): De heer Van Haaren wil
ik namens het College wel toezeggen, dat we t.z.t. de
Raad zullen informeren omtrent de bestemming, die
voor dit bedrag gezocht zal worden.
De heer Heidinga heeft er begrip voor, dat het ons
wel enige moeite zal kosten om een gepaste bestem
ming voor deze schenking te vinden. Dat kan best het
geval zijn en wij willen ook zijn suggestie wel gaarne
in onze overwegingen betrekken, zonder nu direct toe
te zeggen, dat we in deze geest zullen handelen. De
suggestie op zichzelf is echter in ieder geval de moeite
van nadere overweging waard.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 18 (bijlage no. 180).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 19 (bijlage no. 181).
De heer Van Haaren: Mijn fractie is het bepaald
niet eens met B. en W., dat het weinig zinvol is op de
in de brief aangegeven problematiek in te gaan, daar
deze problematiek wel degelijk voor de kermisexploi
tanten levensgroot aanwezig is. Uit de ter inzage ge
legde vakliteratuur blijkt, dat de voorzitter en de secre
taris van de BOVAK, zoals zij stellen en ik citeer
„deze brief zeker zouden hebben ondertekend, ook
als dit een karweitje van enkele uren zou zijn ge
weest." De BOVAK onderschrijft verder de inhoud van
de brief, zoals duidelijk wordt gesteld in het bewuste
ter inzage gelegde artikel, dat vermeldt en nu ci
teer ik weer „dat de meerderheid van het hoofd
bestuur in principe akkoord gaat met de inhoud van
het schrijven en dat deze circulaire zal worden ge
maakt." Het geharrewar over de ondertekening is al
leen en uitsluitend een uitvloeisel van ruzie tussen
besturen en/of voorzitters van organisaties, die op het
moment, dat de noodzakelijke fusie nadert, kramp
achtig het belang van hun verworven posities verde
digen. Met de argumentatie van de raadsbrief is mijn
fractie het dan ook volledig oneens en wij vragen wel
degelijk de aandacht van de Raad voor de inhoud van
de brief. Wij willen graag van B. en W. weten, of in
Leeuwarden de direct-belanghebbenden worden betrok
ken bij het houden, organiseren en verzorgen van een
kermis en of er voor deze belanghebbenden mogelijk
heden van inspraak zijn t.a.v. de negen in de brief
vermelde punten.
De exploitanten vragen t.a.v. een aantal voor hen en
voor het publiek belangrijke kwesties, dat er niet meer
„over hen, doch zonder hen" wordt beslist. Zij willen
als object bij de overheidsmaatregelen worden betrok
ken en er vooraf in worden gekend en mogelijkheden
krijgen hun zienswijze kenbaar te maken. Dit is in onze
tijd en in onze samenleving het goed recht van deze
mensen, die het bij de uitoefening van hun beroep blijk
baar toch al niet al te gemakkelijk hebben. Als dit in
Leeuwarden nog niet het geval is, dan vragen wij het
College van B. en W. thans met spoed te willen be
werkstelligen, dat telkens tijdig voor de aanvang van
de voorbereidingswerkzaamheden voor het komende
kermisseizoen een bespreking wordt belegd van één of
meer vertegenwoordigers van de kermisexploitanten
met de met kermisaangelegenheden belaste bestuurder
of functionarissen en de Commissie voor het Markt
wezen en het Slachthuis. Als er thans nog geen en
kele vorm van overleg met de kermisexploitanten be
staat, zouden wij, indien het antwoord van de Wet
houder op onze vraag onbevredigend blijft, een derge
lijk overleg door middel van een motie willen doen
vaststellen.
De heer De Jong (weth.): Wij zijn niet zover ge
komen als de heer Van Haaren, omdat, wanneer hier
een brief binnenkomt van twee groeperingen, die het
naderhand oneens worden en waarvan de een zich te
rugtrekt als ondertekenaar, waarmee de zaak zelf een
wrakke grondslag heeft gekregen, wij als College er
geen behoefte aan hebben aan het in de brief vervatte
verzoek gevolg te geven. Bovendien en dat hebben
we niet in de raadsbrief vermeld, omdat dit ene ar
gument ons meer dan voldoende was heeft de Com
missie voor het Marktwezen en het Slachthuis, die deze
zaak heeft besproken, zich voor 100% met de mening
van B. en W. kunnen verenigen. Het is ook geen nieu
we zaak. Er is meermalen geprobeerd hier wat meer
lijn in te krijgen, ook in het kader van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, en daar heeft zich deze
zelfde ontwikkeling voorgedaan. Als het op een be
paald moment tot zaken kan komen, dan is het zo
moeilijk deze mensen bij elkaar om de tafel te krijgen.
De een spreekt de ander tegen en men komt tot geen
oplossing. Daarom heeft ook de V.N.G. op een gegeven
moment de deur gesloten voor de mogelijkheden om
tot een unificatie te komen; men zei daar: „Wij heb
ben er geen behoefte aan". Dit is een bijzonder moei
lijk „grijpbare" groep. Bovendien, we hebben hier te
doen en dat is al weer een argument met een
jaarlijkse verpachting van kermisstandplaatsen, waar
op men kan inschrijven. Voor het verpachten moet
men aan tevoren vastgestelde voorwaarden voldoen.
Er zijn vaak gegadigden voor hetzelfde onderdeel van
de kermis. En moeten wij nu overleg plegen met deze
gegadigden? Het is een bijzonder moeilijke zaak. Men
weet van te voren zeer duidelijk, waaraan men zich
beeft te houden. De Gemeente heeft als verpachtster
duidelijk het recht op een gegeven ogenblik te zeggen:
Wij zullen niet altijd de pachter behoeven te kiezen
die het hoogst heeft ingeschreven wij moeten kiezen
wat voor de kermisexploitatie in de gemeente Leeu
warden het beste is. Wij zullen ook te dien aanzien
regelen moeten kunnen stellen en uiteindelijk de be
slissing kunen nemen, die voor Leeuwarden van be
lang is. Wil men over bepaalde punten, waarmee men
bet eventueel niet eens is, een gesprek hebben, dan
ban dat. Het is meermalen gebeurd. Daar staan wij
altijd voor open. Waarom niet? Maar die bespreking
is dan in het kader „verpachter-pachter". En in die
zin is, dacht ik, inspraak en democratisering iets heel
anders dan wat de heer Van Haaren voorgesteld heeft.
Zou men op de door hem bedoelde punten klachten
hebben, laat men dan maar komen, maar dat doet
men niet. Wij staan wel open voor vragen en opmer
kingen, die in een bepaald opzicht misschien nog wel
eens bekeken zouden kunnen worden. We hebben al
tijd gezegd: Kom rustig met ons praten, maar houd
er rekening mee, dat wij, die deze zaak verpachten,
onze voorwaarden stellen. Op deze basis zijn er ook
regelmatig zaken in de commissie van bijstand be
sproken en waarom zouden we die bij de volgende ver
pachting ook zo nodig niet weer inschakelen?
De commissie heeft ons thans geadviseerd: „Ga niet
op het verzoek van de kermisexploitanten in; de zaak
is voor ons duidelijk genoeg." En ik dacht, dat die,
na de uiteenzetting van onze kant, ook wel duidelijk
genoeg voor de Raad is.
De heer Van Haaren: Na de opmerkingen van de
heer De Jong ben ik wel graag bereid mijn motie te
laten liggen, vooral omdat hij zegt, dat de mogelijk
heden voor overleg er wel zijn. Dat is voor mij het
kardinale punt. Men kan wel zeggen, dat de brief veel
aan waarde heeft verloren door het geruzie en ge
donder van de ondertekenaars onder elkaar, maar de in
houd van deze brief betekent, dat de mensen, die hun
dagelijks brood verdienen met de kermis, gewoon een
stukje inspraak willen hebben. Dat vind ik bijzonder
redelijk en zeer terecht. En ik zou de Wethouder dan
ook willen vragen, dat hij dus toch op deze brief ant
woordt ik wil de hele kwestie van de ondertekening
verder buiten beschouwing laten dat men in Leeu
warden open staat voor overleg t.a.v. de in de brief
naar voren gebrachte punten. Ik zou het bijzonder op
prijs stellen, dat deze mensen zo'n bericht krijgen, zo
dat ze weten, dat overleg hier in ieder geval mogelijk is.
De heer De Jong (weth.): Nu wordt er uit mijn
mededeling iets gehaald wat er niet in zat. Ik heb niet
toegezegd, dat ik iets in deze richting zou willen doen.
Ik heb duidelijk gesteld: Deze mensen mogen rustig
met ons komen praten in de verhouding: pachter tegen
over verpachter. Dat wil ik vooropstellen. Deze brief
is aan zoveel honderd gemeentebesturen gezonden en
Leeuwarden heeft die brief ook ontvangen, zonder dat
wij de indruk hebben gekregen, dat wij moeilijkheden
met deze mensen hebben. Er zijn wel eens incidentele
moeilijkheden, in de zin van: „Waarom mag hij daar
wel staan en ik niet?", maar dan komt men daar wel
over praten. Uiteindelijk moeten wij, die verpachten,
nagaan, wat voor Leeuwarden het beste is. Ik voel er
dan ook niets voor te antwoorden in de richting, die
de heer Van Haaren aangeeft. Ik ben dus wel bereid,
met degenen, die klachten zouden hebben, te praten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 20, 21 en 22 (bijlagen nos. 189, 192 en 191).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
De Voorzitter: We zijn hiermede aan het einde ge
komen van onze agenda. Ik zou de Raad echter wel wil
len vragen rekening te houden met de mogelijkheid, dat
niet alleen op de 5e, maar ook op de 6e juli zal moeten
worden vergaderd. Wij moeten dan niet vastlopen, want
er komt een enorme agenda en het is enigszins dubieus, of
wij er op de 5e doorkomen. Wij zullen daar natuurlijk
metelkaar wel ons best voor doen, maar ik zou U met
klem willen vragen zoveel mogelijk de 6e juli 's avonds
vrij te houden, opdat wij nog een groot aantal punten
voor de vakantie kunnen afwerken.
Thans wil ik de plaatsvervangend voorzitter van de
Commissie van Advies inzake beroepschriften ingevol
ge de Bouwverordening nog bedanken voor zijn van
avond verleende medewerking en ik zou de fractie
voorzitters willen vragen met mij koffie te gaan drin
ken in de vertrekkamer, terwijl de andere fractieleden
koffiedrinken in het Blanke Ruim.
De Voorzitter sluit hierna, om 21.10 uur, de verga
dering.