13 12 Punt 33 (bijlage no. 235). De hear P. van der Veen: Ik sjoch yn it riedsbrief stean, dat der in toiletwein brükt wurde sil yn pleats fan de toiletten dy't der earst yn dat gebou wiene. Nou is myn fraech: Moatte dy bern nou altiten nei büten ta, of kinne hja binnentroch? Is der wol tocht oan forwaerming yn 'e winter, sadat wy strak net foar ae konsekwinsje komme to stean, dat de boel bifriist? De heer Ten Brug (weth.): Het gaat hier om een tijdelijke huisvesting van verschillende scholen. Het ontbreken van een toilet in het gebouw is niet zo'n groot bezwaar. De kinderen zullen inderdaad naar bui ten moeten, maar de afstand is niet zo groot. De kin deren gaan ook in de pauzes naar buiten, zelfs in de winter. Kinderen willen er ook wel eens even uit. Dat is dus geen probleem. De meest goedkope oplossing omdat het om een tijdelijke huisvesting gaat is een toiletwagen. De betreffende directeuren hebben daar geen enkel be zwaar tegen. Er zal voor worden gezorgd, dat bevrie zing wordt voorkomen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 34 (bijlage no. 202). De heer Vellenga: Er is vorig jaar een rapport in zake een nieuwe bestuurlijke indeling in de provincie Friesland verschenen. Een breed samengestelde pro vinciale commissie heeft dat rapport onder auspiciën van het provinciaal bestuur het licht doen zien. Dat rapport was gedateerd 15 augustus 1970, van oudsher bij de Katholieken Maria Hemelvaart. Ik heb overigens wel begrepen, dat daar, waar dit rapport in de ver schillende gemeenteraden is besproken, niet hemelhoog is gejuicht. Er zijn nogal wat harde noten over ge kraakt. U hebt zich ook geroepen gevoeld ook n.a.v. de datum die in de begeleidende brief stond van avond in deze vergadering een uitspraak uit te lokken van deze Raad over dit rapport. Ik moet U eerlijk zeggen dat ik, deze raadsbrief le zende, tot twee conclusies kan komen. De eerste is deze. Dit lijkt een nogal magere reactie, verpakt in een aantal volzinnen. Wanneer ik erg kritisch ingesteld zou zijn maar op zomaar een zomeravond ben je dat niet direct zou ik dat misschien een teken van armoede in beleid en visie kunnen noemen. Temeer waar pas op ons bureau is neergedaald dat kostelijke rapport „Stad en regio", een geel rapport waaraan de heer Den Dunnen zijn naam heeft verbonden. We hadden het rode boekje van Mao, we hebben nu voortaan als we over deze dingen praten het gele boekje van Den Dunnen, en het lijkt mij een goed richtsnoer toe om ons in deze materie verder te verdiepen. En ik had me kunnen voorstellen aannemende dat U meer tijd gehad zult hebben dan wij als raadsleden om dit rap port door te nemen dat U daar misschien bepaalde conclusies uit had kunnen trekken en aan ons had kun nen voorleggen. Dat hebt U niet gedaan. En dat brengt mij dan tot een tweede mogelijkheid die ook wel in mijn lijn ligt, nl. dat U gedacht heeft: Wij moesten eigenlijk maar tot een zo nuchter mogelijke reactie ko men op dit rapport van 15 augustus 1970. Temeer waar U dit alles wilt zien tegen de achtergrond van de ge westvorming. En daarvan uitgaande vindt U eigenlijk, dat het fout is om nu direct al te gaan praten over het corrigeren en het wijzigen van bepaalde grenzen. Wie dit rapport van de Provincie doorneemt komt zo een drietal gebieden tegen waarbij Leeuwarden betrokken is. Dat zijn Wartena, Trynwalden (eventueel plus Tie- tjerk en Rijperkerk) en het Groene Stergebied. Maar dat constaterend doet U een hele duidelijke uitspraak, nl. deze: „Wij, als College, achten een uitspraak over de grenzen prematuur." M.a.w., Uw College heeft geen behoefte om over de grenzen die in dit rapport ge noemd worden een uitspraak te doen. En dus praten we niet over die grenzen, waarbij ook Wartena, het Groene Stergebied en Trynwalden enz. betrokken zijn. En wanneer het bij die conclusie gebleven zou zijn, zou mijn fractie daar graag akkoord mee gegaan zijn. Maar vlak nadat U geconstateerd hebt, dat U een uitspraak over de grenzen prematuur acht, gaat U verder; ik zou haast zeggen, edoch U gaat verder en zegt: Ja, dat Groene Stergebied. Wij willen niet over grenzen praten maar wij vinden hier een grenscorrectie eigenlijk wel nodig. Dat betekent, als je dat hele stuk leest, dat hier sprake is van een zekere inconsequentie. Haast niet te verwachten van dit College, dus mogelijk vergis ik mij, maar ik speel even met die gedachte. U zegt eerst: niet over de grenzen praten en even later zegt U: wel over de grenzen praten. Tenzij U eigenlijk bedoelt: Los van dat rapport van provinciale zijde, zouden wij toch als Gemeentebestuur en ook als Gemeenteraad eens over dat Groene Stergebied moeten praten, en wij ach ten ook wel bepaalde motieven aanwezig die horen wij dan meteen wel om daar eens over te gaan pra ten. En dan zeg ik: Akkoord. Alleen, wat U nu doet is eerst zeggen: Niet over de grenzen praten en dan als gemeente Leeuwarden eigenlijk een eenzijdige verkla ring afleggen: Wij vinden, dat het Groene Stergebied bij Leeuwarden moet. Dat acht ik fout. Ik had liever gezien, dat U zich beperkt had tot de wenselijkheid uit te spreken, dat het Groene Stergebied bij Leeuwar den zou komen. Daar zouden we dan over kunnen gaan praten met Tietjerksteradeel. Temeer omdat wij in de afgelopen jaren een voortreffelijke samenwerking gehad hebben tussen Uw College en dat van Tietjerk steradeel, tussen onze Raad en die van Tietjerkstera deel. Een uitstekend samenspel, dat haast in den lande zijn weerga niet vindt en waaraan de namen van de heren Oppedijk van Veen en Tiekstra heel nadrukkelijk zijn verbonden. En nu tegen de achtergrond van die voortreffelijke samenwerking en mede gezien het feit, dat aan het eind van deze week Bergum een nieuwe heer, een nieuwe Ridder, een nieuwe Burgemeester zal gaan begroeten, vind ik het niet juist om deze een zijdige verklaring zo af te leggen. Ik vind, dat men, waar een goed klimaat aanwezig is tussen twee ge meenten, over een zo delicate zaak als een grenscorrec tie in datzelfde goede klimaat moet gaan praten en ik vraag mij af, of door de uitspraak die U nu van de Raad verlangt eigenlijk dat goede klimaat niet wat bedorven wordt. Ik vind dus, dat deze raadsbrief wat dat be treft op twee gedachten hinkt en ik had U de suggestie willen doen om met een andere redactie wat dit be treft te komen. Ik ben toch van die gedachte afgestapt en ik zou liever een motie in willen dienen, Een motie waarin het gevoelen van de Raad over deze zaak, naar de mening van mijn fractie, zo duidelijk mogelijk is geformuleerd. U hebt dan een paar mogelijkheden als Voorzitter en als College. U kunt in de geest van die motie de redactie van de raadsbrief wijzigen, U zou de hele motie kunnen overnemen, U zou ook gewoon kunnen zeggen: Laat de Raad daar maar over beslis sen. De motie, die behalve door mij ook door de heer Janssen is ondertekend, luidt als volgt: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 5 juli 1971, spreekt uit, dat hij zich, wat de gemeentelijke herindeling van de provincie Friesland betreft, kan verenigen met de algemene opvattingen van het College, neergelegd in de raadsbrief d.d. 23 juni 1971, bijlage no. 202. Deze opvattingen kunnen aan het College van Ge deputeerde Staten van Friesland worden medegedeeld. Ten aanzien van het recreatiegebied de Groene Ster, wel of niet in samenhang met het provinciale rapport van 15 augustus 1970 bekeken, wenst de Raad op dit moment geen uitspraak, als door het College van Bur gemeester en Wethouders bedoeld, te doen. Mochten er motieven zijn, om hier een grenscorrectie na te streven, dan kan het College zich gemachtigd achten daarover besprekingen met de gemeente Tie tjerksteradeel te gaan voeren. Te zijner tijd kan dan de Raad over deze zaak des gewenst een definitieve uitspraak doen." Ik heb de eer U deze motie ter hand te stellen via de heer Brouwer. De Voorzitter: Deze motie kan dus nu mede onder deel van onze discussie uitmaken. De heer Rijpma: Ik zou hierover graag een paar opmerkingen maken. Bij een agenda die nogal wat punten omvat, is het nauwelijks mogelijk zonder een grotere informatie dan in dit stuk staat tot een afge rond fractiestandpunt te komen. Persoonlijk ben ik de mening toegedaan, dat het laatste gedeelte van de raadsbrief, aat betrekking heeft op het recreatieplan de Groene Ster, veel voorzichtiger geformuleerd had moeten worden. Wanneer U gezegd had: „zijn wij van mening, dat het misschien wenselijk is om eens onze gedachten te formuleren over het gebied de Groene ster, óf bij Leeuwarden óf bij Tietjerksteradeel", dan zou ik daar eerder mee akkoord kunnen gaan dan met de nu gebezigde formulering. Aan de andere kant vraag ik mij af, of wij, gezien liet rapport dat U ons enige uren geleden hebt doen toekomen en gezien het feit dat er waarschijnlijk nog een ander rapport in de maak is (wij hebben, dacht ik, een vrij aanzienlijk bedrag gefourneerd voor een bijzon der gefundeerd rapport, maar dat rapport is er nog niet) er niet beter aan doen ons standpunt maar niet te geven, maar te formuleren dat wij het rapport van de provincie ontvangen hebben en dat wij, gezien de hele problematiek die er aan vast zit, liever hierop nader ingaan wanneer wij meer gegevens hebben, o.a. informatie via het rapport waarvoor wij zelf geld four neren. Ik kan in eerste instantie niet zeggen hoe ik denk over de motie van de heer Vellenga. Daar moet ik mijn gedachten nog eens over laten gaan. De motie is bijna even lang als de raadsbrief. Ik zou dus liever zien, dat wij dit hele punt voorlopig van de agenda af voeren en dat wij tegen de achtergrond van het rapport dat we hebben en het rapport dat we nog zullen ont vangen, in samenhang met de gemeentebesturen rond om ons, deze problematiek eens bespreken. Dat doe ik liever dan nu zo maar een mening geven. De heer Wiersma: Het gras is mij al min of meer voor de voeten weggemaaid door de heer Rijpma. Ik heb er weinig behoefte aan nog veel te zeggen. Dit punt is uiteraard in de fractievergadering uitge breid aan de orde geweest. Naderhand hebben we voor zover daarvoor tijd aanwezig was het rapport (door de heer Vellenga aangeduid als het rapport Den Dunnen) door kunnen nemen. Ik geloof, dat wij ons op deze zaak niet blind moe ten staren, maar dat deze, zoals U het stelt, onder werp van gesprek zal kunnen zijn bij de gemeentelijke herindeling c.q. de gewestvorming. De hear Singelsma: Ik bin it mei it Kolleezje iens, dat de gewestfoarming en de gemeentlike heryndieling twa dingen binne dy't yninoar gripe. Salang de ge westfoarming noch hielendal net fêst stiet, leau ik, dat it gjin sin hat folie oer de gemeentlike heryndie ling to praten. Ik bin it yn ien opsicht net mei de hear Vellenga iens. Hy seit: In brede kommisje hat dat rapport fan de provinsje gearstald. Ik fyn it in nochal hwat ien- sidich gearstalde kommisje. Mar ik bin it wol mei him iens, dat it sin hat, dat wy hjir net healslachtich to wurk geane. Oan de iene kant wurdt der sein: Net oan dy grinzen peuterje en oan de oare kant wurdt der doehs wol de ütspraek fan 'e Ried frege om dochs mar in grinswiziging mei Tietjerksteradeel ta stan to bringen. Ik leau, dat it better is dat bin ik mei de hear Rijpma iens dit punt fan de aginda óf to fieren. De tiid is noch net ryp om der nou al in ütspraek oer to dwaen. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij voorop moeten stellen, dat wij het punt moeilijk van de agenda kunnen afvoeren. Het provinciale bestuur heeft alle gemeente raden in Friesland gevraagd voor 1 juli commentaar te geven op het provinciale rapport van 15 augustus 1970. Daar moeten wij dus ook van onze kant een standpunt over weergeven. Nu dacht ik, dat dat op zich niet zo moeilijk is. Ook in de motie van de heer Vel lenga wordt ons standpunt over het algemene probleem helemaal niet bestreden. Hij is het zelfs eens met het geen hierover in de raadsbrief staat. Wat de algemene problematiek betreft wachten wij de nadere studie die plaats zal hebben af; een nadere studie die wij kort geleden breedvoerig in deze Raad hebben behandeld. Wij hebben toen besloten daaraan mee te doen. Onder tussen is een opdracht van de afd. Friesland van de V.N.G. verstrekt aan de V.N.G. Het onderzoek is al begonnen en wij hopen dat wij binnen niet al te lange tijd een nader inzicht zullen verkrijgen. Het rapport, aat al is opgesteld betreffende Leeuwarden en de di rect omringende gemeenten en dat wij inderdaad nog pas aan U hebben toegezonden (wij dachten, dat het juist was, dat U i.v.m. de discussie vanavond over die informatie al beschikte; vandaar het toezenden op de valreep) zal straks mede een bijdrage gaan vormen in de studie die in breder verband zal gaan plaatsvinden. Van de gegevens die daarin verzameld zijn dat heb ik begrepen ook van de mensen van de bestuurskundige afdeling van de V.N.G. zal men dankbaar gebruik maken. Ondertussen zullen wij mag ik dat nog even opmerken, op grond van de laatste opmerkingen in de begeleidende brief van de V.N.G. bij dit rapport zoals afgesproken, overleg plegen met de omringende gemeenten die met ons dat voorlopige onderzoek tot stand hebben gebracht in hoeverre wij de suggesties die in die brief staan zullen opvolgen en natuurlijk komen wij dan daarmee in de Raad. Ik zou daar dus vanavond niet over willen spreken, maar wij komen daarmee binnen afzienbare tijd in de Raad terug nadat wij overleg hebben gepleegd met de betreffende ge meenten. Nu de zaak zelf. In zijn algemeenheid blijken er dus weinig bezwaren te zijn. Ik geloof ook, dat we moei lijk kunnen zeggen, dat we het punt maar afvoeren. Ik zou met klem willen vragen om, zoals in de raads brief staat en ook is herhaald in de motie van de heren Vellenga en Janssen, het stuk, wat de algemene proble matiek betreft, wel te onderschrijven en het provin ciaal bestuur daarvan in kennis te stellen. Dus te berichten: „De Gemeenteraad van Leeuwarden spreekt zich pas uit over die problematiek nadat hij kan be schikken over nader materiaal, dat men op dit moment nog bezig is te verzamelen." Dat heeft m.n. betrekking op de vraag hoe de nadere verwevenheden moeten wor den tussen de verschillende gemeenten. Wij zullen enkelen van U hebben daar ook op gewezen de problematiek van de gewestvorming en de gemeente lijke herindeling niet los van elkaar kunnen zien, on geacht de vraag of we meer voorstander zijn van ge meentelijke herindeling dan wel het zwaartepunt zou den willen leggen op gewestvorming, dan wel zoals in sommige gemeenten gebeurd is zeggen dat er helemaal niets dient te gebeuren. Een ding staat vast: die twee problemen kunnen we niet los van elkaar zien. Daarover is, dacht ik, een grote mate van overeen stemming in deze Raad. Dat is dus het probleem niet. Dan blijft alleen over de kwestie die door de heer Vellenga is genoemd, waarbij hij sprak van inconse quentie van het College. Hij verwachtte dat niet van B. en W. en daar ben ik blij om. Wij zijn van mening, dat we niet inconsequent zijn. Wij menen dat de kwestie van de Groene Ster eigenlijk los staat van de algemene problematiek. Dit is niet een nieuw punt; het is bij herhaling in discussie geweest, ook in gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente Tietjerksteradeel. In het Groene Stergebied liggen geen dorpen en er zijn praktisch geen bewoners; het gebied is al voor een zeer groot deel eigendom van de gemeente Leeuwarden en voorzover het nog geen eigendom van onze ge meente is, zal dat binnen afzienbare tijd wel het geval zijn. In dat gebied worden allerlei zaken geëxploiteerd onder vigeur en verantwoordelijkheid van de gemeente Leeuwarden. Dat is heel duidelijk. Eigenlijk is het een wat vreemde zaak. Het gaat niet om het annexeren van dorpen, zelfs niet om een klein aantal inwoners. Het is ietwat vreemd, dat een gebied, dat zo wezenlijk hoort tot het doen en laten van de gemeente Leeuwar den en waar wij met elkander de verantwoordelijkheid voor dragen, tot het grondgebied van de gemeente Tie tjerksteradeel behoort. Die gemeente krijgt de opper vlaktevergoedingen terwijl wij kapitalen in dat gebied steken. Voor de geringste toestemming die we moeten hebben voor het beheer van dat gebied moeten we te biecht bij de Raad van de gemeente Tietjerksteradeel (begrijpt U mij goed, ik bedoel dit niet verkeerd). Dat is vrij onlogisch en dat het College deze mening is toe gedaan is geen verrassing voor de gemeente Tietjerk steradeel. Ik vind het persoonlijk jammer, dat net op het mo ment, dat burgemeester Oppedijk van Veen weggaat wij hiermee in de openbaarheid moesten komen. Dat wekt de schijn alsof we het wel aandurven, nu deze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 7