12 13 toren. Het is alleen maar om aan te tonen: „Het is niet alleen deze Raad, die er zo over denkt, het zijn bijna 2000 mensen die in de afgelopen twee dagen heb ben begrepen, dat het een levenszaak en een erezaak en een kwestie van wil is van de gehele gemeenschap om dit monument te redden." Als U het goed vindt, zou ik dan deze zaken nu aan U willen overhandigen. Dit zijn de bijna 2000 verhaaltjes, waaruit U haast een bestseller kunt samenstellen, doch die alleen maar be doeld zijn om, mocht U gaan onderhandelen straks, öf er anderen mee te overtuigen öf U zelf nog eens weer te overtuigen en U de gelegenheid te geven om te zeggen: „17c ben het niet alleen, het is niet alleen de Raad van Leeuwarden, het is het volk van Nederland." Hier zijn ook de fotokopie'tjes van de bijzonder fraaie tekeningen van saillante punten van het totale com plex Bonifatius. Ik hoop, dat ik ze eens van U terug krijg. De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij nuttig voor af met nadruk vast te stellen, dat de waardering, laat ik het zo zeggen: de waardering uit cultuur-historisch oogpunt, van het College m.b.t. het Bonifatiuscomplex niet onderdoet voor de waardering van degenen, die aan het woord zijn geweest. Dat moet men zich terdege realiseren. Toch hecht ik eraan en ik geloof, dat het College niet anders kan een soort ontnuchterend be toog te houden m.b.t. het probleem, dat vanavond aan de orde is en ik ben het met de heer De Leeuw eens, als hij zegt, dat vanavond wel eens een historische be slissing zou kunnen worden genomen. Ik moet U wel zeggen, dat wij niet aan het begin van de rit zitten, wat betreft het behoud van het St. Bonifatiuscomplex, maar dat ik het gevoel heb, dat we zeer duidelijk aan het eind van de rit zijn aangekomen. En als ik dat doe, dan heb ik voldoende aan het citaat uit de Leeuwarder Courant van 30 januari 1969, waarin staat, dat de paro chianen akkoord gaan met de sloop van de St. Bonifi- tiuskerk en waarvan de pastoor zegt, dat hij andere geluiden had verwacht. Een zevental sprekers waren aan het woord geweest, die voorstander waren van slo pen en na een nadrukkelijk verzoek van de pastoor tot eventuele tegenstanders zich te melden, bleek, dat er geen tegenstanders in de vergadering aanwezig wa ren, hoewel bij het begin van het bericht staat, dat de opkomst in Hotel De Bleek voor de parochie-avond van de St. Bonifatiusparochie overweldigend groot was. Dat is het beginpunt geweest. Ik stel dit nadrukke lijk vast. Wij leven nu 2\/2 jaar later en in die 2l/2 jaar is er verschillende malen, trouwens ook vóór de ge noemde parochie-avond, overleg geweest met het Ge meentebestuur over wat m.b.t. het St. Bonifatiuscom plex moest worden gedaan, resp. kon worden gedaan. Ik wil daarbij met klem vaststellen, dat en ik geloof, dat de heer P. van der Veen dit ook heeft gestipuleerd de verantwoordelijkheid voor behoud of sloop van dit complex op dit moment zeer nadrukkelijk ligt bij de eigenaar, dat er geen enkele publiekrechtelijk grond is, waarop de Gemeenteraad terzake van dit complex enige bevoegdheid zou kunnen doen gelden. Zelfs al zou er via een bestemmingsplanregeling, gebaseerd op handhaving van het complex, een poging in die richting worden gedaan, dan was nog niet tevoren verzekerd, dat die poging resultaat zou hebben. Immers, daarbij behoren altijd nog overgangsbepalingen. Ik wil vervol gens zeggen, dat het onjuist is in de discussie uit te gaan uitsluitend van de kerk en toren. Het gaat niet uitsluitend om het complex van de St. Bonifatiuskerk en -toren. Bij de discussie is ook bij voortduring in het geding het complex van het St. Jozef Pension. Ik citeer dan maar weer, nu een 74-jarige parochiaan, die zei: „As geboren en getogen Lüwadder sü ik frage wille, of we niet te lang wachte mutte om op'e wachtlijst to kommen. Myn broer must wachte tot ie 90 was, voor dat ie in het St. Jozef Pension kwam; hij is daar een maand weest en toen is ie sturven." Ook dit citaat mag emotioneel klinken, maar beide elementen zitten in dit vraagstuk keihard aan elkaar vast. Als de heer Rijpma in zijn opstelling spreekt over 5000 m2 grond, dan moet hij zich terdege realiseren, dat daar het St. Jozef Pen sion bij komt. Ik zou willen zeggenDe beslissing is nu aan de Raad, in deze zin, dat de Raad moet vaststellen welk beleid hij wil voeren m.b.t. een poging om het complex te behouden. Meer kan de Raad op dit moment niet doen. Het kerkbestuur en het bestuur van het St. Jozef Pension staan in hun volste recht, als zij inge volge de Bouwverordening een kennisgeving sturen aan B. en W., dat de toren en de kerk worden gesloopt. Dan zullen B. en W. niet meer kunnen doen dan aan dat slopen voorwaarden te stellen ter bescherming van lijf en goed van derden. Dus welk besluit de Raad van avond ook neemt m.b.t. het te voeren beleid, dit laat onverlet de rechten, die de eigenaren op dit complex hebben. Ik zou vervolgens nog op één punt willen wijzen, n.l, dat de discussie toch wel uniek is en dat kan dan een treffende zaak zijn in het beraad van een gemeente raad. Wij weten allemaal, dat op dit ogenblik de voorbe- bereidende werkzaamheden voor de restauratie van de Grote Kerk aan de gang zijn, dat ook de Gemeente daarbij uit hoofde van subsidiëring ten nauwste betrok ken is, maar dat gebeurt niet op basis van overname door de Gemeente van de Grote Kerk, neen, de Ned. Hervormde Gemeente van Leeuwarden blijft eigena resse van het totale complex en draagt deswege ook voor de toekomst de financiële lasten van het gerestau reerde gebouw, behoudt ook beheer en exploitatie van dat gebouw. Ik dacht dat dat ook een zuivere gang van zaken was. Uiteraard staat het de Raad vrij te probe ren een beleid in een andere richting te voeren, maar daarbij zal de Raad zich terdege hebben te realiseren, dat de prijs, waartegen het object eventueel zal wor den verworven, niet subsidiabel is. En ik dacht, dat de Raad zich er in dat bestek ook terdege van bewust moet zijn, welke financiële consequenties het in eigen dom proberen te verwerven van een object, dat op dit moment niet subsidiabel is, heeft. Het staat niet op de Monumentenlijst En ongetwijfeld is juist wat de heer Rijpma zegt, dat met behulp van het Rijk en mogelijk ook van de Provincie, aan restauratie valt te denken. Ik weet niet, hoe het is gegaan in de gemeente Donia- werstal, waarin St. Nicolaasga ligt, waar een kerk ge restaureerd is als een specimen van de architectuur van Ir. Cuypers. Ik kan mij voorstellen, dat er in het rijksbeleid een poging bestaat bepaalde specimena van deze architectuur te behouden. Ik kan me ook voorstel len, dat dat niet geldt voor alle projecten van Ir. Cuy pers. Dat zal moeten blijken. In de huidige situatie en dan herinner ik alleen maar aan een klein artikeltje vanavond in de Leeuwarder Courant m.b.t. het subsi- diëringsbeleid voor wat betreft de monumentenzorg i.z. duidelijke restauratie-objecten, die dus op de Monu mentenlijst staan zullen op dit moment vanwege het Rijk weinig mogelijkheden in uitzicht kunnen worden gesteld. Dat is dan ook de reden geweest, waarom het College zich behoedzaam heeft opgesteld t.a.v. deze zaak, zich overigens nadrukkelijk bewust zijnde van het verlies voor Leeuwarden, wanneer de Bonifatius kerk en -toren er niet meer zullen zijn. De heer Van Haaren heeft voorkeur voor de motie- Rijpma. Dat is ook duidelijk, want hij heeft die mede ondertekend. Ik geloof, dat ik nadrukkelijk moet zeg gen, dat de motie-Rijpma c.s. geen zekerheid geeft dat heeft de heer Rijpma trouwens zelf ook gezegd dat dit complex kan worden behouden. Ik dacht, dat de heer Van der Veen(De heer B. P. van der Veen: Welke?) De heer P. van der Veen. Tegen hem spreek ik Fries en liever „Luwad- ders" tegen de heer B. p. van der Veen. Ik tocht, dat de moty, dy't de hear P. van der Veen yntsjinne hat, ütgiet fan de foründerstelling dat de hiele gong fan saken oangeande dit kompleks nei goed 21/2 jier der mooglik ta liede kin, dat men der mear foar oer hat, dat de toer en de tsjerke bistean bliuwe. Wolnou, neat let hokker ynstansje dan ek op dit stuit om to pro- bearjen dy aksje to fieren. Dér is men folslein frij yn en dat hinget net óf fan in bislüt fan de Ried. As der 2000 hantekeningen binne, dan moatte der ek wol 20 man wêze, dy't ré binne in stifting yn it lbben to roppen. En dan doar ik wol to sizzen: Soe dat sa wêze, soe it yndied allegearre sa üt 'e ferve komme lyk as de hear P. van der Veen foarstelt, dan soe it ek wol wêze kinne, dat de gemeente Ljouwert ré is har by- drage to leverjen. Dat is hiel hwat oars as de moasje- Rijpma fan de Ried freget. Hiermee zou ik op dit ogenblik willen volstaan, omdat ik het eens ben met degenen, die hebben gezegd, dat de behandeling van deze aangelegenheid het best met soberheid gebaat is. De Voorzitter: Ik zou thans willen vragen, of het een zinvolle zaak is een tweede instantie te beginnen. We hebben hier n.l. een motie, die, als ik het wel heb, door 15 leden is ondertekend. Ik dacht, dat het van belang kan zijn, ook om uiteindelijk duidelijk vast te leggen, welke mogelijkheden er zijn dat, zoals in deze motie staat, wordt nagegaan, of men bereid is en zo ja, tegen welk bedrag, het complex aan de Gemeente over te dragen. Want dan kunnen we met elkaar de consequenties onder ogen zien. Ik zou de suggestie willen doen ik heb hierover met de Wethouders geen overleg kunnen plegen de discussie nu te beëindigen en dat wij de in de motie bedoelde informatie vragen. Dan weten U en wij dui delijk, waar we aan toe zijn. En in de volgende Raad ik dacht, dat wij dit wel snel voorelkaar konden krijgen kunnen we de discussie mét de wetenschap van de betreffende mededeling voortzetten. Dan weten we concreter, waarover we spreken. Dan vatten we dus de discussie gewoon weer op. Kan de Raad daar mee instemmen? De heer Tiekstra (weth.): Een ander punt maar ik hecht er toch wel aan erop te attenderen is, dat we, als dit zou moeten gebeuren ik heb er geen be zwaar tegen toch wel even meer tijd moeten hebben dan drie weken. Wij zijn allemaal maar mensen en zwaar bezet en er moeten allerhande instanties wor den geraadpleegd. Ik betwijfel, of wij dat in drie we ken klaar krijgen, mede rekening houdende met de noodzaak, dacht ik, om een volledige rapportering tijdig bij de Raad te kunnen bezorgen. Die drie weken zijn dan praktisch maar 14 dagen. De Voorzitter: Ik zou ook kunnen stellen: „zo spoe dig mogelijk". Dat ik „over drie weken" heb gezegd, komt doordat betrokkenen met klem hebben gevraagd dit probleem zo spoedig mogelijk te doen behandelen, want men had eigenlijk en Weth. Tiekstra heeft dat duidelijk laten blijken niet eens op deze discussie behoeven te wachten. Maar wij hebben van onze kant tegen de besturen van de organisaties die bij deze pro blematiek zijn betrokken, gezegd, dat wij destijds in de Raad als College de toezegging hadden gedaan, dat stellig niet afgebroken zou kunnen worden, alvorens de Raad daar een discussie over had gevoerd. En daar had men alle begrip voor, maar men heeft ons wel ge vraagd uiterlijk vandaag dit punt aan de orde te stel len. Wij kunnen echter morgen contact opnemen en „zo spoedig mogelijk'" met deze zaak bij de Raad te rugkomen, in het vertrouwen, dat de Raad er nog eens over kan spreken voordat de toren is afgebroken; ik neem echter aan, dat dat ook niet binnen drie weken zal gebeuren. Maar nogmaals, wij hebben dat niet te beslissen. Daar heeft Weth. Tiekstra gelijk in. Kan de Raad ermee instemmen, dat we deze procedure volgen Of wil men een tweede instantie? De heer B. P. van der Veen: Ik wil graag Uw sug gestie volgen, dus nu niet meer discussiëren en dat volgende keer eventueel doen, wanneer we meer weten. Maar ik meen, dat het toch goed is, dat er enige dui delijkheid komt en dat gebeurt niet, als we de moties in portefeuille houden en de volgende keer erover be slissen. Ik dacht, dat U toch ook wel uit de bespre kingen van vanavond begrepen moet hebben, dat de Gemeenteraad bereid is tot het uiterste te gaan om de zaak te behouden en dat dus op het ogenblik de beslissing, dat de zaak behouden kan worden ja of nee, eigenlijk uitsluitend ligt bij het kerkbestuur. Als we dat duidelijk stellen, dan kunnen we misschien de vol gende keer(De Voorzitter: Nu zijn we eigenlijk bezig met een tweede instantie en dan heeft iedereen natuurlijk het recht om te spreken.) De Voorzitter: Mag ik vragen, of men over deze motie, die, als ik het goed heb, door 15 raadsleden is ondertekend, is ingediend, stemming verlangt. Er zou den raadsleden tegen kunnen zijn. Dc heer Vellenga: Kan het ook zo, dat het College op dit moment de moties overneemt? Do Voorzitter: Uit mijn woorden blijkt, dat wij bereid zijn het kerkbestuur te vragen, of het dit com plex wil overdragen en, zo ja, tegen welke prijs, en met dat gegeven erbij met deze zaak terugkomen in de Raad. Uiteindelijk moet de Raad toch beslissen. Dat heeft Weth. Tiekstra ook duidelijk gezegd. Maar wij kunnen U op dit moment dat gegeven niet verstrekken. De heer Vellenga: Ik vraag het daarom, omdat er dus twee moties liggen. Beide hebben een bepaalde strekking. Het doel is gelijk, de weg erheen is ver schillend. Laat ik het zo even onderscheiden. (De heer B. P. van der Veen: Nauwelijks.) Daarom zeg ik: „onderscheiden". Ik bedoel „niet volslagen verschil lend". In de motie van de heer Rijpma wordt het accent heel duidelijk op dit moment alleen op de ge meentelijke overheid gelegd, maar wij hebben het ty pisch gezien als een zaak van volk en overheden beide en zoeken dus naar een mogelijkheid om èn het volk (de burgerij) èn de overheden erin te betrekken. Nu heb ik dus wel oor naar het voorstel van de Voorzitter, wat dan moet betekenen, dat beide moties op dit mo ment worden overgenomen door het College en een vol gende keer terugkomen met een preadvies van B. en W. öf dat U zegt: Er is een duidelijk gevoelen in de Raad 15 raadsleden hebben de motie-Rijpma onder tekend 15 raadsleden ondersteunen de motie van de heer Van der Veen en mevr. Brandenburg, dus dat houdt elkaar in evenwicht. Het gaat er dus om, wat we nu precies doen. Neemt het College beide moties over of één van beide of gaat het gewoon af op het ge voel: „Het leeft zo in de Raad."? De Voorzitter: Ik heb het als volgt opgevat: De moties en stellig ook de motie, die door de heer P. van der Veen en mevr. Brandenburg is ingediend zijn gewoon even in portefeuille, want we vragen nög een gegeven en zetten de discussie dan straks voort mèt dat gegeven erbij. Dan zal ons daar ook duidelijker uit blijken, waar we financieel eventueel mee geconfron teerd worden. Laten we eens aannemen, dat er een mogelijkheid is. Dan zullen we met elkaar nog terdege onder ogen moeten zien, welke weg gevolgd moet wor den om een en ander te realiseren. En dan zou het kunnen zijn, dat dan bijv. het is geen uitspraak en ook geen standpunt van mij het vormen van een stichting e.d. absoluut de voorkeur verdient boven het zonder meer overnemen van het complex. Maar dat zal betrokkenen hun zorg zijn, het gaat in eerste instantie om de vraag: Zijn zij bereid het complex te verkopen en, zo ja, voor welk bedrag? En als we dat weten, kunnen we de discussie voortzetten. Beide mo ties blijven dus nu liggen, maar kunnen dan verder volledig in discussie komen. De heer Vellenga: Ik zie de moties als een soort opdracht om een goede kijk te hebben op de uitwer king ervan. Ziet U het als Uw opdracht meer concrete gegevens te kunnen verstrekken? De Voorzitter: Om het door mij genoemde gegeven erbij te krijgen. En dan vervolgen we de discussie. De heer Vellenga: Dan heb ik geen bezwaar. De Voorzitter: Is iedereen het eens met wat ik ge steld heb De Raad is het daarmee eens. De Voorzitter: Dan sluiten we hiermee op dit mo ment de discussie over dit belangrijke punt. Punten 21 en 22 (bijlagen nos. 331 en 345). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 339). De heer Van Haaren: Met de strekking van dit voorstel kan mijn fractie zich wel verenigen, doch tegen art. 7, lid 2 en lid 3, hebben wij zeer ernstige be zwaren. We achten het in strijd met het in de Grond wet gegeven recht op privacy, dat opsporingsambtena ren voor het constateren van overtredingen zonder meer in de woningen kunnen binnendringen. Zoiets kan en mag in een rechtsstaat niet worden toegestaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 7