14
15
Wat U op grond van art. 168 Gemeentewet in Uw ver
ordening heeft willen regelen, is m.i. trouwens in strijd
met het Wetboek van Strafvordering, art. 1, dat als
volgt luidt: „Strafvordering heeft alleen plaats op de
wijze, bij de wet voorzien." Strafvordering of rechts
pleging omvat de gehele procedure in strafzaken, dus
ook de opsporing. Een regeling van die opsporing bij
een plaatselijke verordening is in strijd met de wet.
U kunt hier niet onder uit met art. 12 van de Wet
gevaarlijke stoffen, daar dit artikel de opsporing con
form art. 1 Strafvordering regelt. Art. 12 luidt name
lijk als volgt: „In een woning treden zij tegen de wil
van de bewoner niet binnen, dan in tegenwoordigheid
van de Commissaris of van de Burgemeester der Ge
meente, dan wel voorzien van een algemene of bij
zondere schriftelijke last van Onze Minister, door wie
ze zijn aangewezen en Onze Minister van Justitie te
samen." U kunt met een gemeentelijke verordening
m.i. dus nimmer de binnentredingsbevoegdheid van op
sporingsambtenaren tegen de wil van bewoners, ge
bruikers of rechthebbenden regelen. Ik geef U dan ook
in overweging deze zaak aan te houden en nader te
laten bestuderen door een juridische deskundige. Ik
denk, dat dan lid 2 en lid 3 van art. 7 vanzelf wel op
grond van de door mij aangevoerde bezwaren zullen
vervallen. Mocht U op grond van allerlei juridische
spitsvondigheden er toch in slagen deze bepaling te
kunnen handhaven, dan wil ik via een motie de Raad
verzoeken lid 2 en lid 3 van art. 7 te schrappen. De in
dit artikel vastgelegde binnentredingsbevoegdheid acht
ik volstrekt onaanvaardbaar.
De hear Jansma: Yn üs fraksje kamen ek wol
hwat biswieren nei foaren tsjin de punten 2 en 3 fan
art. 7. Nou jowt punt 3 fan dit artikel lykwols wol in
bipaelde biheining oan. Dêryn stiet n.l., dat it allinnich
jildt „voor het opsporen van overtredingen van voor
schriften van deze verordening, die strekken tot hand
having van de openbare rust of veiligheid of tot be
scherming van het leven of de gezondheid van perso
nen, onderscheidenlijk voor de verwezenlijking van der
gelijke voorschriften." Wy hawwe üs efkes it folgjende
öffrege: As yn it 2e lid fan art. 7 skreaun wurdt fan
„het verstrekken van de last" hwa forstrekt dan dizze
„last" Is dat yn dit gefal de Ried fan de gemeente
Ljouwert men soe it üt de tekst wol léze moatte,
tocht ik, mar it soe ek wêze kinne, dat hjirre doeld
wurdt op in skriftlike „last" üt namme fan de Ofsier fan
Justysje of eventueel de Kommissaris fan Polysje, dy't
yn in bipaelde situaesje sa'n „last" jaen kin. Net allin
nich dit art. 7 fan de foarlizzende foroardering bifettet
dizze bipaling, mar ü.o. yn de Polysjeforoardering fan
de gemeente Ljouwert stiet praktysk itselde. Dochs
hawwe wy as fraksje üs wol efkes öffrege, hoe't wy
hjir presiis mei oan moatte en dêrom dizze fraech.
De Voorzitter: Uit hetgeen de sprekers hebben ge
zegd, blijkt, dat tegen de zakelijke inhoud van deze
verordening geen bezwaren bestaan, maar alleen tegen
de leden 2 en 3 van art. 7. De heer Van Haaren twij
felt zelfs, of wij dit mogen bepalen. Ik kan U wel ge
ruststellen, dat we, als we het niet zouden mogen
doen, het ook niet gedaan hadden. Het is een bepaling,
die U niet alleen in deze verordening, maar in al dit
soort plaatselijke verordeningen opgenomen ziet. U
zult dezelfde tekst ook vinden in gemeentelijke veror
deningen, die de Raad zelf heeft vastgesteld. Als U de
A.P.V. raadpleegt, zult U deze tekst daar ook in vin
den. Dit is geregeld bij een afzonderlijke wet, een wet
van 1853 (Gelach) Er zijn meer oude wetten, die
nog steeds gelden. die bepaalt, dat de gemeentelijke
overheid deze bepaling in haar verordeningen kan op
nemen.
Het is dus een algemene bepaling, opgenomen in
verschillende van dit soort verordeningen om als
het moet daadwerkelijk tegen overtredingen te kun
nen optreden. Ze staat dus in diverse van onze ge
meentelijke verordeningen, ook in de A.P.V. (De heer
Rijpma: Is dat waar, mijnheer de Voorzitter?) Ja, dat
zal absoluut in de A.P.V. staan. (De heer Rijpma: Ik
dacht, dat het daarin met andere woorden en beperken
de bepalingen omkleed was. Als het er zo in gestaan
had, als in deze verordening het geval is, hadden wij
daar zeker in de Commissie voor de A.P.V. langdurig
bij stilgestaan.) Ik kan het mij niet indenken, dat deze
bepaling niet in de A.P.V. staat, want in het verleden
stond ze er ook in. Ik neem zelfs aan, dat de tekst er
woordelijk uit overgenomen is, nietwaar, mijnheer Win
kelman? Ja, de bepalingen zijn woordelijk overgeno
men. Het is dus een formule, die U in al dergelijke
verordeningen vindt en ik zou U in gemoede willen
vragen, welk bezwaar ertegen is. Weet U, of er op dit
ogenblik in dit opzicht rare dingen gebeuren; als er
werkelijk problemen zijn alleen dan zullen we
toch de mogelijkheid moeten hebben om tegen wets
overtreders op te treden. Maar ik geloof, dat we deze
discussie niet behoeven uit te spinnen. De heer Van
Haaren heeft tegen het College gezegd: „U mag dat
niet doen." En ik antwoord U: „We mogen het wel
doen op grond van de Wet 1853, die staat naast het
Wetboek van Strafvordering." Duidelijk is aangegeven,
dat gemeenten bevoegd zijn deze bepaling in hun ver
ordeningen op te nemen.
De heer Van Haaren: Ik wilde er toch even op in
gaan. Die wet van 1853 ken ik niet en ik geloof wel,
dat formeel juist is wat U zegt. Maar ik heb dus ook
gezegd, dat, als men daar onderuit kan komen, ik dit
artikel en het kan me niet schelen, dat het blijkbaar
ook in andere verordeningen, onder andere de A.P.V.,
staat dat inhoudt, dat politiemensen voor het op
sporen van overtredingen kunnen binnendringen in wo
ningen van onze burgers, volkomen onjuist vind. Ik
vind het in ieder geval ook in strijd met de geest van
art. 1 Wetboek van Strafvordering. Ik ben geen jurist,
dus ik kan er verder weinig zinnigs van zeggen. Maar
ik vind het gewoon onjuist, dat deze mogelijkheid über
haupt bestaat in een rechtsstaat, als waarin wij leven.
En dan zegt U wel: Het zal zo'n vaart niet lopen, maar
het begint met een vuurwerkverordening en straks kan
je op die manier misschien gaan kijken, of iemand hasj
in huis heeft. (De Voorzitter: We hebben het alleen
over deze verordening.) Goed, ja, maar ik vind het
gewoon onjuist, dat deze mogelijkheid wordt geschapen.
Ik wil dus komen met de motie, waarover ik het zo
juist had. Die luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; op maandag 27
september 1971 in vergadering bijeen; besluit: dat in
de Vuurwerkverordening van de gemeente Leeuwarden
van art. 7 lid 2 en lid 3 worden geschrapt."
De heer B. P. van der Veen: Ik geloof, dat het de
moeite niet loont om hier lang over te praten. Ik denk,
dat deze bevoegdheid noodzakelijk is om effectief te
kunnen werken. En uiteindelijk is het een formaliteit,
want de last, die de heer Van Haaren dan voor ieder
afzonderlijk geval wil hebben, is inderdaad ook een
formaliteit, want die last wordt gegeven door een wille
keurige chef van de man die het opsporingsonderzoek
doet, die eigenlijk precies hetzelfde vak heeft. Het is
alleen wat meer werk, maar het komt op hetzelfde
neer. Ik dacht, dat de leden 2 en 3 van art. 7 een
praktische oplossing betekenen. Het is ook niet in strijd
met de wet. Ik zie eigenlijk niet, dat het werk effec
tief gedaan kan worden, als die bevoegdheid, die toch
al zo schaars gebruikt wordt, er niet in zou staan.
De heer Vellenga: Mijnheer de Voorzitter, U hebt
bij Uw weerlegging van de bezwaren van de heer Van
Haaren o.m. verwezen naar de A.P.V. en daarmee ver
wante of daarop stoelende andere verordeningen. En
daarbij ook gewezen op een wet van 1853, die uiteraard
in de loop van de tijd wel aangepast is en die ook ge
regeld aan de praktijk werd getoetst. Toch geloof ik,
dat de opmerkingen van de heer Van Haaren hier en
daar zo in de Raad enige twijfel hebben gewekt. En ik
dacht niet, dat het zinnig zou zijn op dit moment zon
der meer voorbij te gaan aan de bezwaren die hij
noemt. Aan de andere kant heeft een aantal raadsleden
misschien te weinig fundament om zonder meer voor
of tegen zijn motie, waarin hij een bepaalde uitspraak
vraagt, te stemmen. En uit dien hoofde zou ik U willen
vragen, of het niet mogelijk is, dat we deze verorde
ning drie weken aanhouden, dat we eens wat lectuur
daarbij krijgen over de wijze waarop deze kwestie in
andere verordeningen geregeld is, waar deze verorde
ning precies op stoelt, zodat we als Raad ook een dui
delijker en completer beeld hebben van alles wat hier
mee annex is. Het kan best zijn, dat men in het ver
leden niet zo zwaar aan die dingen tilde, maar mis
schien zijn wij op dit moment door al de ontwikkelingen
in de maatschappij wat meer en wat scherper op dit
soort dingen gaan letten. En ik dacht, dat het genoeg
doening zou geven aan tal van raadsleden, wanneer we
dat tableau eens volledig voor ons hadden. Ik zou in
dezelfde zin als we dat bij de Bonifatiustoren hebben
gedaan, willen bepleiten die motie eens op haar zake
lijke en juridische merites te bekijken en ik herhaal
het over drie weken eens terug te komen met het
beeld van dc totaliteit waarom ik heb gevraagd.
De hear Jansma: Ik haw dêroan gjin bihoefte nei
de ütinoarsetting dy't Jo, mynhear de Foarsitter, jown
hawwe. Ik bin persoanlik wol tofreden, in oantal leden
fan myn fraksje net. Ik wol ek noch efkes op de konse-
kwinsje wize, dat, hwannear't dizze tekst net oanfur-
digber wêze soe, in hiele protte oare dingen yn üs lan
foroare wurde moatte soene. Ik wol net sizze, dat dat
nearne nedich is, mar ik (en in oantal leden fan üs
fraksje) hawwe dêr gjin behoefte oan om dizze artikels
to foroarjen.
De heer Rijpma: Ik zou het voorstel van de heer
Vellenga wel namens een aantal leden van onze fractie
willen ondersteunen.
De heer Van Haaren: Ik zou ook het voorstel-Vel-
lenga wel willen ondersteunen; dan blijft mijn motie
dus liggen en wordt nog niet in stemming gebracht.
De Voorzitter: Ik heb er geen enkel bezwaar tegen
U in de volgende raadszitting een opsomming te geven
van verordeningen, waarin een artikel staat als het
hier bedoelde, maar ik moet U wel zeggen, dat het
praktisch in iedere gemeentelijke strafverordening
voorkomt. Het is een bepaling om een strafverordening
effectief te maken. Men kan er bezwaar tegen hebben,
maar dan moeten we het ook niet hier, niet incidenteel,
willen veranderen, maar in alle strafverordeningen van
de gemeenten enz. Het is geen Leeuwarder probleem.
Op grond van het wetje van 1853 wordt gewoon de
onderhavige bepaling in praktisch alle gemeentelijke
strafverordeningen opgenomen. Maar als wij U aan
stonds die opsomming geven, verandert er in wezen
niets. Maar als U die graag wilt hebben, dan zullen
wij U die de volgende keer wel geven.
Punt 24 (bijlage no. 340).
De hear Buising: Yn earste ynstansje kin ik oer it
foarlizzende agindapunt koart wêze. Myn fraksje is
mei Jins Kolleezje fan miening, dat men by Tryater
yndied wol biwiisd hat, dat der rounom forlet is fan
Frysk toaniel. De omstannichheden by Tryater, hwer't
it by it wier meitsjen fan harsels under to wurkjen
hie, wiene foaral yn jildlik opsicht üngunstich. It
Kolleezje hat gelyk, fine wy, as it stelt, dat, nou't
Tryater in biropsselskip wurde wol, it dan ek in reéle
kans hawwe moat om harsels alhiel üntjaen to kinnen.
Myn fraksje is dus foarstanner fan it forlienen fan
f18.000,subsydzje oan Tryater.
De heer Schaafsma: In tegenstelling tot de vorige
spreker ben ik wel benieuwd naar de toelichting die
het College kan geven bij de passage, waarin het zegt,
dat Tryater het afgelopen jaar in een behoefte heeft
voorzien. Hoe komen ze dan in financiële moeilijkhe
den? De volle zalen hebben dan toch zeker iets opge
leverd! Ik kan me best voorstellen, dat een bloeiende
zaak toch in financiële moeilijkheden komt, maar dan
liggen de redenen ergens anders. Ik dacht, dat we ook
wel beter wisten. Vooral het laatste jaar, dacht ik,
waren de successen schaars. En van dit bloedarm gezel
schapje moet nu zo nodig weer eens een beroepsgezel
schap worden gemaakt. Maar ja, als je over Friese
cultuur praat en over Fries beroepstoneel, dan liggen
de kaarten gunstig en gevoelig. Dan is een tekort op
een begroting van f 150.000,een bagatel, want stel
je voor, dat je als overheid eens tegen het Fries zou
zijn! In dit dol geworden subsidiebeleid ziet een gezel
schap, dat in feite is mislukt, kans f 100.000,van de
overheid los te peuteren. Ze plaatsen f 50.000,bruto
inkomen op een begroting, waarvan niemand weet,
waar het vandaan moet komen. En stort dan over twee
jaar dit droombeeld ineen, dan is ook hier weer van
toepassing: „Wie dan leeft, daarvoor wordt dan wel
weer gezorgd." Men moet zich terdege realiseren, dat
door zoveel geld te pompen in een gezelschap van een
stel amateurs, de plaatselijke amateurgezelschappen het
gelag betalen. Uit die gezelschappen, als bijv. T.O.G.,
worden uiteindelijk de bijrol en de bijbezetting van
Tryater gehaald, m.n. de werkgroep, die men voor
stelt in de toelichting bij de raadsbrief. Ik wil toch wel
wijzen op het feit, dat m.n. een T.O.G. vaak met meer
succes voorziet in een behoefte en dat zonder derge
lijke waanzinnige tegemoetkomingen.
Als tweede wens zag ik gaarne een nadere toelich
ting bij de passage die handelt over het door U inge
wonnen advies bij onze Culturele Raad. Volgens deze
raad biedt de begroting geen kans een gezelschap
verantwoord van de grond te krijgen. Maar waarom
adviseert men dan toch er f 9.000,tegenaan te gooi
en? Misschien ook bang om zich te branden aan de
Friese cultuur Het advies van de Culturele Raad,
dat in deze raadsbrief staat, betekent in feite: „Het
kan niets worden, maar geef toch maar f 9.000.
De Culturele Raad voorziet daarmee het College en de
Raad wèl van advies.
Ik zal ten gerieve van het College de eerste vraag
nog herhalen: In welke andere behoefte voorziet vol
gens U Tryater door dit subsidie dan alleen in eigen
financiële behoefte?
De heer De Leeuw: Ik wil beginnen met op te mer
ken, dat niemand in onze fractie bezwaar heeft tegen
Fries toneel, ook niet tegen Tryater. Maar er spelen,
dacht ik, twee vragen. De Culturele Raad, waaraan
B. en W. advies hebben gevraagd, heeft de aanvraag
van het extra subsidie beoordeeld in een, voor zover hij
dat vond, zakelijke sfeer. Ook in onze fractie heeft een
discussie over dit punt een belangrijk gedeelte van
het overleg in beslag genomen. In de eerste plaats is
aan de orde gekomen de vraag: Kun je er nu aan de
hand van de ingediende begroting voldoende vertrouwen
in hebben, dat dit gezelschap voldoet aan eisen, die
aan een beroepsgezelschap moeten worden gesteld Te
gen het gewone subsidie van f 9.000,— bestaat in onze
fractie in haar geheel geen bezwaar.
Een tweede punt zou ik eigenlijk willen ophangen
aan de laatste alinea van de raadsbrief, waarin B. en
W. schrijven: „Aangezien Tryater zijn bestaansrecht als
beroepsgezelschap zal moeten bewijzen" enz. Als ik de
begroting in dat licht bekijk, dan geeft die het gezel
schap onvoldoende mogelijkheden aan de eisen, waar
aan een beroepsgezelschap nu eenmaal moet kunnen be
antwoorden, te voldoen. Er wordt gesproken over de
zakelijke leiding, over de artistieke leiding en over de
problemen, wat de grootte en de aanvulling van de
groep betreft.
Een ander element, waarover overigens in de
beste gezindheid in onze fractie is gediscussieerd,
is de vraag: Is voor dit taalgebied, dat in feite men
kan dat jammer vinden toch; een beperkt taalgebied
is, het gevraagde vestigingssubsidie van f 9.000,- voor
een beroepsgezelschap als Tryater, met alle eisen, die
daaraan moeten worden gesteld en alle toestanden, die
daarbij behoren, een geheel zinvolle en vanzelfspreken
de zaak? Ik kan de redenering: „Indien wij al komen
tot de uitspraak, dat Tryater, gezien zijn taalgebied,
zijn verzorgingsgebied, toch een beroepsgezelschap zal
moeten zijn en dientengevolge aan alle eisen, daaraan
te stellen, zal moeten voldoen, dan zou het met een
andere opzet moeten komen.", wel volgen. De Cultu
rele Raad heeft ook ik dacht: terecht duidelijk
gezegd: „Als je begint met stukjes, kom je er niet.
Overigens kan men dat wel overwegen, maar dan moet
men toch eerst komen met een aantal heel concrete
en inzichtelijke voorstellen, die duidelijk maken, dat
er het zeer goede vertrouwen in een groei naar een
redelijk functionerend beroepstoneelgezelschap kan be
staan." Dat is het punt.
Een aantal leden van onze fractie is van oordeel, dat
uit de begroting het bestaan van gronden voor een be
roepsgezelschap in dit taalgebied eigenlijk onvoldoende
blijkt. Zij zijn dan ook geneigd tegen het extra sub
sidie van f9.000,te stemmen.
Een aantal andere leden van onze fractie en zij
vormen het merendeel is van oordeel, dat, zoals ook
van andere zijde al is gezegd aan Tryater de kansen