20
De heer De Jong (weth.): Ik dacht, dat ik de woor
den die de heer Knol gesproken heeft, voor een belang
rijk deel kan beschouwen als een soort stemmotivering.
Hij heeft het standpunt van zijn fractie weergegeven.
Het valt een beetje uiteen: de een legt de klemtoon op
het éne onderdeel en een ander op het andere. Uit
eindelijk komt de heer Knol tot de opsomming van de
punten waarover het eigenlijk gaat. Wat de voordelen
betreft, zegt hij, dat je de algemene heroriëntering ook
wel te optimistisch kunt bekijken; de minimum grootte
van gasdistributiebedrijven is nog nooit definitief vast
gesteld en het voorstel is nog niet zo sterk gefundeerd.
Dat ben ik wel met hem eens, maar het werkt toch
wel in een bepaalde richting. We hebben nu een nota
van een commissie met betrekking tot de elektriciteits
voorziening, waar Leeuwarden heel concreet afvaller
wordt en wij hebben nu een nota van een andere com
missie, die hetzelfde stelt m.b.t. de gasvoorziening en
nu mag de een het wat zwaarder en een ander het wat
lichter waarderen, maar het zijn toch gegevens die wij
duidelijk bij onze oriëntering omtrent dit vraagstuk
hebben te betrekken. (De heer Knol: En hoe staat
het met de gecombineerde bedrijven?) Van de gecom
bineerde bedrijven wordt in deze nota gezegd, dat
combinatie altijd mogelijk is en dat is echt niet alleen
in Leeuwarden het geval; in tal van plaatsen in den
lande heeft men naast het gecombineerde bedrijf een
concentratie i.z. aardgasvoorziening.
Wat het financiële voordeel betreft, de heer Knol kan
ons niet verwijten, dat wij daar nu zo'n reclame mee
gemaakt hebben. Na datgene wat de heer Knol in de
vergadering van mei gesteld heeft, is hem van de col
legetafel duidelijk te verstaan gegeven, hoe B. en W.
zelf deze zaak zagen. Die hebben echt niet gezegd,
dat we er nu veel beter van worden. De heer Knol
wekte toen de indruk, dat we hier minder van zouden
worden. We hebben, mede op grond van de uiting van
de heer Knol de vorige keer, hier duidelijk aangetoond,
dat wij er in ieder geval financieel niet minder van
worden. Het voordeel zegt echter ook niet zo veel.
Als dat inderdaad anderhalve ton per jaar is, dan
moeten we dat argument niet te veel in het geding
brengen. Het ging er ons om en dat is steeds ons
standpunt geweest dat het College ook op grond
van datgene waarmee de Raad ons destijds op pad
gestuurd heeft, dat wij een oplossing zochten, waar
wij, als het kon, financieel niet slechter van worden.
En in het rapport staat duidelijk aangegeven, dat wij
met deze conceptie nooit kunnen zeggen, dat wij er
financieel nadeel van ondervinden, om het voorzichtig
uit te drukken. En dat standpunt hebben wij volgehou
den en dat is dus door de heer Knol niet aangevoch
ten. Hij heeft alleen gezegd, dat het voorgestelde fi
nancieel niet zo aantrekkelijk is. Waar dat dan in
bestaat, heeft hij ook niet verder aangetoond. Wij heb
ben trachten te motiveren dat is nu in de laatste
nota nog weer met stukken aangetoond; het kan in
ieder geval niet ontkend worden dat het financieel
voor ons niet nadelig is.
Belangrijker is, dat ons, nadat wij kennis genomen
hebben van de in beide nota's behandelde ontwikke
ling terzake, duidelijk blijkt, dat aangestuurd wordt
op een concentratie, zowel wat betreft elektriciteit als
aardgas, zodat wij voor onszelf wel het gevoel krijgen,
dat er rode lichtjes beginnen te branden. En nu wij,
in opdracht van de Raad, besprekingen gevoerd heb
ben met een aantal gemeenten, die uiteindelijk zijn
overgebleven, hebben wij dit zo goed mogelijk gedaan
en hebben wij inderdaad wel bepaalde verwachtingen
gewekt. De Raad wilde deze richting in meerderheid
wel uit. Welnu, het resultaat ligt voor U. Nu moet
de Raad het zelf maar weten. Zegt een deel van de
Raad: ,,Het moet toch maar niet gebeuren" en dat
is dat deel van de Raad, waartoe, dacht ik, de heer
Knol, gezien zijn stemmotivering, behoort dan zeg
ik: „Waarvan akte". Ik kan hoogstens zeggen, dat ik
het jammer vind, dat we niet eensgezind dit voorstel
accepteren. De heer Knol komt nu met een alternatief
voorstel. In de eerste plaats is dat voorstel een novum.
Dit is iets nieuws dat niet ingebouwd was in de op
dracht waarmee wij van start zijn gegaan. Volgens
het alternatieve voorstel van de heer Knol blijft het
G.E.B. bestaan, blijft beschikbaar ook voor andere ge
meenten om daaraan mee te doen, m.a.w. zouden wij
dit alternatief-plan aanvaarden, dan zouden wij de ge
meenten, waarmee wij nu sinds een jaar of drie, vier
besprekingen hebben gevoerd, moeten zeggen: „We
hebben wel gesproken over een concentratie van aard
gasvoorzieningen in de lijn, zoals aangegeven door de
Gemeenteraad, maar nu moeten wij op een andere
golflengte overstappen: Het gaat nu niet in de rich
ting van één bedrijf als voorloper van een nog grotere
voorzieningenconcentratie, die in de toekomst mis
schien nog wel eens aan dc orde komt, maar we willen
nu alleen maar praten over een stukje dienstverlening.
Dat is voor ons aantrekkelijk, want dan kunnen we
de kwestie van de onderhandelingspositie mee laten
spelen; we geven geen omzet prijs en jullie mogen
meedelen in de winst en het voordeel is, dat het per
soneel van jullie gasbedrijven de ambtelijke status be
houdt."
Wat de ambtelijke status betreft, we hebben gezegd,
dat we nooit met deze concentratie in zee zouden gaan,
wanneer we niet van te voren zouden weten, dat met
name m.b.t. de pensioenvoorzieningen de ambtelijke
status gewaarborgd is. En die waarborg hebben we
gekregen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds;
dat is dus in orde. Met het I.Z.A. is het ook in orde
en ook wat de rest van de personeelsvoorzieningen
betreft is het de bedoeling ons te binden aan het
pakket van mogelijkheden, dat de gemeenten beschik
baar hebben. Dat is een van de uitdrukkelijke voor
waarden, waaraan wij ons ook gebonden hebben in
het Georganiseerd Overleg. We hebben in dezen ge
handeld niet alleen volgens de uitdrukkelijke wens van
de Raad, maar ook van het College om terzake vol
doende waarborgen in de regeling in te bouwen, zodat
in dezen nooit van een nadeel gsproken kan worden.
Ik betwijfel of de andere gemeenten, als wij hun
het alternatieve plan van de heer Knol voorleggen,
het nog aantrekkelijk genoeg vinden om met Leeu
warden een samenwerking aan te gaan. We moeten
niet vergeten, dat er in Friesland nog zes bedrijven
naast het geval-Frigas om het zo maar even te
noemen bestaan. Die gemeenten kunnen zich ook
aansluiten bij andere, zodat men geheel buiten Leeu
warden om gaat samenwerken. Dat gevaar bestaat
wel min of meer. De heer Visser heeft er ook al op
gewezen, dat Leeuwarden nog niet de naam heeft
van „trekker" voor tal van gemeenten om ons heen.
Hier ligt nu juist een prachtkans om iets te gaan
waar maken en ik meen wel te mogen stellen, dat de
houding van het College duidelijk deze is: „Wij hebben
ons standpunt uiteengezet, het is een- en andermaal
hier besproken. Laat de Raad het nu maar zeggen."
Het alternatieve voorstel-Knol wijkt duidelijk af van
wat wij verschillende malen hier gesteld hebben, dus
ik meen, dat van onze kant te moeten afwijzen, om
dat het niet meer voordelen biedt dan ons voorstel;
de ambtelijke status van het personeel blijft ook in
onze conceptie intact, de onderhandelingspositie zit
nog veel krachtiger in ons voorstel verwerkt. De beide
voordelen, die in het alternatief-plan zouden zitten,
zijn minstens even duidelijk in het plan, zoals wij het
voorgesteld hebben, ingebouwd.
De heer Visser vindt hetgeen de Raad over de samen
werking met andere gemeenten gehoord heeft, wel
enigszins summier. We hebben over de onderhande
lingen met de andere gemeenten een nota bij de stukken
gelegd, waar ik in mei al over gesproken heb. En die
nota geeft duidelijk aan, hoe er met vier grote ge
meenten in Friesland is onderhandeld en dat daar
praktisch niets uit gekomen is. Verder wil ik dit stel
len: Na onze raadsvergadering in mei is nog weer
door onze burgemeester met de burgemeesters van de
gemeenten, die ook bij de gasdistributie betrokken zijn,
gesproken. U, mijnheer de Voorzitter, zult daar aan
stonds zelf nog iets van vertellen; dan heeft de Raad
het uit de eerste hand.
Wat de winstuitkering betreft, heeft de heer Visser
terecht gezegd, dat er nu niet meer haalbaar is en
dat we moeten oppassen, dat we hier de boot niet
missen. Ik zou dat nog willen onderstrepen. Een van
de opmerkingen in het rapport van de Commissie-Van
Dam van Isselt, die mij het meest getroffen heeft,
luidt aldus: „De commissie is van mening, dat de vor
ming van grotere bedrijven in de geest van en volgens
21
de aanwijzingen in dit rapport het best tot stand kan
komen op initiatief van de bij de bestaande bedrijven
direct betrokken bestuursinstanties. Het komt de com
missie daarom gewenst voor, dat, wanneer de strek
king van dit rapport door de Regering wordt aanvaard,
aan het rapport ruime bekendheid wordt gegeven." En
dan wordt erop gewezen, dat het initiatief, als het van
onderop genomen wordt, juist gaat in de richting, zo
als de commissie het zich voorstelt. Wij zullen on
getwijfeld gemakkelijk voor eventuele fricties komen
te staan, als dit rapport eens gerealiseerd wordt
ik heb er een positievere verwachting van dan de
heer Knol en dan hebben we in elk geval tijdig
de stap gedaan en we hebben ook, provinciaal gezien,
iets gedaan wat beter aansluit op de ontwikkeling ter
zake dan m.i. in de conceptie van de heer Knol het
geval is. We hebben in Friesland op het ogenblik een
aantal aansluitingen van ongeveer 112.500. In onze
conceptie zouden wij 41.500 concentreren. Dan blijven
er nog een zestal bedrijven over van min of meer re
gionale aard, die gezamenlijk een aantal aansluitingen
hebben van 71.000. We hebben bijna 40% van het
aantal aansluitingen in de N.V. Frigas bijeengebracht,
met - na de pogingen, die tot nog toe mislukt zijn
de mogelijkheid in het vooruitzicht, dat, nu de stap
eenkeer gezet is, en nu ongetwijfeld via de Commis
sie-Van Dam van Isselt ook de stok een beetje meer
achter de deur zal staan, uitgroei betere kansen zal
hebben. In die situatie, met deze ontwikkeling voor
ogen, nemen we een duidelijker, scherper en sterker
positie in, ook tegenover de andere gemeenten met
gasbedrijven, ten opzichte waarvan wij ons van onze
goede kant hebben laten zien en de deur hebben open
gezet. We kunnen zeggen, dat deze nu voorgestelde
samenwerking ons de mogelijkheid geeft om van het
regionale bedrijf straks een groter en hopelijk nog
eens een Fries gasdistributiebedrijf te maken. Je moet
beginnen met een positieve daad te stellen en die
komt naar mijn overtuiging veel beter uit de verf in
het voorstel van B. en W. dan in het alternatieve plan
van de heer Knol.
De heer Visser heeft nog gesproken ik was even
afgedwaald over de toezeggingen die wij gedaan
hebben. Die worden gestand gedaan. Dat hebben we
ook verklaard in de Commissie G.O.
Over de adviescommissie is in de vergadering van
mei j.l. inderdaad gesproken. Ik zou daar aan het
adres van de heer Visser en van de gehele Raad dit
van willen zeggen: Wij weten, dat de gedachte i.z. een
adviescommissie in de Raad leeft. Die leeft ook bij
B. en W. Zouden we de precieze vorm en inhoud daar
van straks met de andere gemeenten mogen bespre
ken? Wij zijn niet alleen baas en moeten uiteindelijk
tot elkaar kunnen komen. Laten we er in de nieuwe
conceptie iets van zien te maken, waarbij we rekening
houden met de wensen en verlangens, die hier gesteld
zijn en die ook in het College leven en dit eens met
de andere, hierbij betrokken, gemeenten bekijken.
Vanavond zal er, als het lukt, slechts een principe
beslissing vallen om de samenwerking aan te gaan. De
uitwerking van het besluit heeft nog een aantal maan
den nodig. We komen dus na verloop van tijd nog bij
de Raad terug met een gedetailleerd plan, en dan kan
over de punten, die nog even gepreciseerd moeten wor
den, nader worden gesproken. Dat lijkt me de beste
oplossing, waarbij ik van ganser harte de wens van
de heer Visser onderschrijf: Tracht in ieder geval een
adviesorgaan in deze conceptie in te bouwen, want
dan hebben we de democratisering en de inspraak, die
we in Leeuwarden graag en met veel succes toepassen,
ook hier een zo duidelijk mogelijke plaats gegeven.
De Voorzitter: Misschien is het goed, dat ik nog
een enkel woord zeg n.a.v. de vragen, die van Uw kant
zijn gesteld in zake het overleg met de andere ge
meenten. Ik zou in dit verband willen verwijzen naar
de laatste alinea van de eerste pagina van de raads-
brief, waar U vindt aangegeven, dat reeds een aantal
jaren een poging wordt gedaan om in samenspel met
de andere gemeenten tot een nauwere samenwerking
te komen. Ik moet U zeggen, dat dit uiteindelijk nogal
teleurstellend is geweest. Ten aanzien van het contact
met de andere gemeenten, in provinciaal verband be
keken, hebben wij nogmaals tot onze spijt niet
meer kunnen bereiken dan wat U vindt in genoemde
alinea: „In dit verband wijzen wij nog op de bespre
kingen, die sinds 1968 zijn gevoerd om tot een zekere
technische samenwerking te komen" (Dat was een ver
volg van het contact, toen samenvoeging niet mogelijk
was gebleken.) „tussen de zelfstandige gasbedrijven in
Friesland. Uit het hieromtrent uitgebrachte rapport
blijkt, dat de samenwerking beperkt blijft tot onder
linge hulpverlening, uitwisseling van gegevens en er
varingen en standaardisatie van materialen en appa
ratuur." Dat rapport heeft voor U ook ter inzage ge
legen. Tot onze spijt hebben wij er niet meer uit kun
nen halen. Na de discussie in de raadsvergadering in
mei ben ik begonnen in een overleg met de burge
meesters van Heerenveen, Smallingerland en Sneek
het probleem weer aan de orde te stellen, dus niette
genstaande het uiteindelijke minimale resultaat. Ik
heb daar gesteld, dat in onze Raad althans bij het
overgrote deel van de Raad nogal duidelijk was ge
bleken, dat men een concentratie, een samenspel in bre
der verband dan alleen Noord-Friesland bijzonder op prijs
zou stellen en dat de Raad ons als College had ge
vraagd ons nogmaals te oriënteren omtrent de vraag,
of wij niet binnen afzienbare tijd tot een grotere sa
menwerking zouden kunnen komen. Ik heb dus aan
de drie burgemeesters de vraag voorgelegd, of zij er
iets in zagen om het overleg opnieuw te openen met
inachtneming van de ligging van de kaarten in hun
gemeenten, resp. in hun samenwerkingsverbanden,
want die zijn er ook hier en daar al; ik noem bijv. het
zuidwesten van de provincie.
Alle drie hebben toen gezegd, dat de situatie op dit
ogenblik in hun gemeente, resp. in hun omgeving zo
danig was, dat het geen enkele zin had het overleg op
nieuw te openen. (De heer Vellenga: Wat waren de
argumenten Die waren genuanceerd. Bij sommigen
lag het zwaartepunt bij de financiële belangen dat
ligt natuurlijk in de ene hoek van de provincie ook
anders dan in de andere anderen zagen er op het
ogenblik gewoon geen heil in. Men zag op grond van
de gesprekken die in de betrokken omgeving waren
gevoerd, geen aanleiding om dichter bij elkaar te ko
men. En het Zuidwesten was van mening, dat men
daar al een aardige samenwerking had, die eerst nog
meer gestalte moest krijgen en dat het beter was in
een later stadium te proberen nog verdere stappen te
zetten. Ik heb dus duidelijk gezegd, dat wij van onze
kant graag, niettegenstaande de resultaten die geboekt
waren, opnieuw het overleg zouden willen openen. En
ik heb duidelijk de mening van alle drie burgemeesters
gekregen, dat het in dit stadium geen enkele zin had.
(De heer Knol: En speelde de op stapel staande Gas
wet voor die gemeenten geen enkele rol Ze wilden
gewoon de nieuwe situatie afwachten, maar ik geloof,
dat U hieruit niet mag concluderen, dat nergens iets
gebeurt. Het ligt in de ene gemeente natuurlijk an
ders dan in de andere. Er zijn regio's in Friesland,
waar men al duidelijk met samenwerking bezig is. In
het noordoosten is men bezig en in het zuidwesten,
maar in Smallingerland voelde men niet voor samen
werking. Wij hebben ook gepoogd dat is in het ver
leden hier in de Raad al medegedeeld meteen met
Noordoost-Friesland op gang te komen. Dat hadden
wij bijzonder graag gewild. Ik kan U ook de verzeke
ring geven, dat het voor ons een grote teleurstelling
was, dat wij, nadat wij aanvankelijk in breder verband
hebben gesproken met het gehele noorden van de
provincie van Noordoost de mededeling hebben ge
kregen, dat men er geen behoefte aan had in dit sta
dium door te praten om tot één gasbedrijf te komen
voor het gehele noorden en midden van de provincie.
Dit is dus het resultaat geweest van het overleg met
andere gemeenten.
Wij stonden toen voor de vraag het gebied werd
vrij klein welke onze houding moest zijn t.a.v.
Noordwest, dat heel duidelijk te kermen gaf, dat men
toch wel graag met ons in zee zou willen gaan.
Nu mag U, mijnheer Knol, het volgende niet zo op
vatten, dat ik druk op Uw standpunt zou willen uit
oefenen; U bent volkomen vrij in Uw mening, maar
het zou niet juist zijn, als ik U die informatie niet
geef. Uit het overleg, dat Weth. De Jong en ik na de
raadszitting in mei met de andere gemeenten hebben
gehad, is heel duidelijk gebleken, dat men ons heel