22
23
moeilijk zal begrijpen, als wij hier nu een nee laten
horen. Ik moet tot mijn spijt zeggen, dat ik bij het
vele contact, dat ik werkelijk in de afgelopen jaren
gepoogd heb met de andere gemeenten op te bouwen,
bij herhaling stuit op de zienswijze in grote delen
van onze provincie dat Leeuwarden een bijzonder
moeilijke partner is om tot ook maar enig samenspel
te komen. Ik zeg daar duidelijk bij: terecht of ten on
rechte, want het is niet altijd terecht die naam
hebben wij echter zeer beslist. Uit het overleg dat wij
hebben gehad, is dan ook gebleken en ook niet on
der stoelen en banken gestoken tegenover ons dat
de in mei door Uw Raad aangenomen motie bijzonder
hard was aangekomen en in verschillende van deze
gemeenten tot nogal wat teleurstelling aanleiding heeft
gegeven. Men meende n.l., dat Leeuwarden de samen
werking al had afgewezen, maar wij hebben gezegd,
dat daar geen sprake van was. Er was duidelijk een
algemene tendens in onze Raad, dat men tot concen
tratie wil komen, alleen er was enkele leden uit
gezonderd een grote stroming, die meteen veel ver
der zou willen gaan. Dat hebben wij dan ook duidelijk
in het overleg ter sprake gebracht.
Ik geloof, dat het juist is, dat ik hier duidelijk stel
-en daarmee toch wel aansluit bij wat de heer Visser
ook opgemerkt heeft dat het -nogmaals: terecht
of ten onrechte moeilijk zal worden begrepen in
Harlingen, Franeker en het Noordwesten, als Leeuwar
den nu een „nee" zal laten horen.
Er moet mij nog iets van het hart. De heer De Jong
is op een bepaalde opmerking van de heer Knol niet
ingegaan, misschien er even aan voorbijgegaan. De
heer Knol had een nogal ongezouten kritiek op de
houding van het Provinciaal Bestuur. Ik heb enige
twijfel, of dat terecht is. Wij hebben na de discussie
in de Raad ook, op grond van de opdracht, die de Raad
ons heeft gegeven, uitvoerig overleg gepleegd met G.S.
de brief is slechts de uiteindelijke bevestiging ge
weest van het gesprek en hun de vraag voorgelegd,
of wij niet konden komen tot een grotere concentratie
in provinciaal verband. En ik kan U de verzekering
geven, dat het College van G.S. hierachter staat en
ons heeft medegedeeld, dat men bijzonder graag zou
zien, dat wij in onze provincie ook op het gebied van
de gasdistributie tot veel sterkere concentratie komen.
Men vindt dat gewoon ook een noodzaak. Alleen het
Provinciaal Bestuur kan onder de huidige omstandig
heden niets op dit punt afdwingen.
En dat is dus de enige reden, waarom G.S. ook geen
kans zien op dit ogenblik bepaalde stappen te onder
nemen. (De heer Vellenga: Is er op vrijwillige basis
ook iets geprobeerd?) Er is de afgelopen jaren toch
wel een voortdurend contact geweest met het Provin
ciaal Bestuur in zake het overleg dat wij met de andere
gemeenten hebben gevoerd. Wij hebben bij voortduring
met G.S. van gedachten gewisseld omtrent het stadium
waarin het in gemeentelijk verband gevoerde overleg
om dichter bij elkaar te komen, verkeerde. G.S. zijn
dus volledig op de hoogte met de helaas nogal negatieve
houding, die in andere delen van de provincie op dit
ogenblik om de gemeentebesturen moverende re
denen, moet ik aannemen wordt aangenomen t.o.v.
het tot stand brengen van grotere concentraties. Dat
vindt ook het Provinciaal Bestuur bijzonder jammer
en als het op dit moment een machtsmiddel zou hebben
om een concentratie af te dwingen, dan daar twijfel
ik niet aan zou het dagelijks bestuur van de Pro
vincie dat stellig aangrijpen. (De heer Knol: In 7 van
de 11 provincies treedt het Provinciaal Bestuur al
regelend op, wat de gasdistributie betreft. Dat staat
ook in het rapport-Van Dam van Isselt, maar Friesland
is daar niet bij.) Misschien zijn in die 7 provincies
meer gemeenten, die soepeler zijn en meer tot praten
bereid dan in Friesland. Dat is de moeilijkheid hier. (De
heer Knol: Provinciale Staten treden daar dwingend
op.) Ik moet U zeggen, dat wij hebben het uitvoerig
besproken de Provincie op dit moment dat zal
in de toekomst wel komen, men is met een wettelijke
regeling bezig niets kan afdwingen.
De heer B. P. van der Veen: Wij hebben in eerste
instantie het zwijgen ertoe gedaan, omdat ik dacht,
dat ons standpunt bij verschillende gelegenheden vol
doende duidelijk naar voren was gebracht, de laatste
keer door mijn fractiegenoot De Jong. Het nieuwe stuk,
dat wij gekregen hebben, heeft ons niet de overtuiging
gegeven, dat de voorgestelde concentratie voor Leeu
warden een voordelige zaak is. Ik geloof, dat men de
grotere verbanden, die men op het oog heeft, in de
eerste plaats wil om de minder rendabele gebieden te
laten meedelen in de opbrengsten van de rendabeler
delen. Dat is eenvoudig het uitgangspunt dat hier
speelt. Nu is hier bijzonder veel gewicht gehecht aan
het rapport van de Commissie-Van Dam van Isselt, die
de zaak uiteraard bekeken heeft uit een algemeen na
tionaal, uit een Nederlands, oogpunt. En de Provinciale
Staten, speciaal de Gedeputeerde Staten, bekijken de
zaak uiteraard als provinciale aangelegenheid. Wij zijn
de Gemeenteraad van Leeuwarden en wij hebben niets
anders te behartigen dan de belangen van de gemeente
Leeuwarden, die niet altijd parallel behoeven te lopen
met de belangen van de Provincie of die van het land.
Wij zijn ik begrijp, dat we die beslissing aanstonds
zullen nemen van plan ons gasbedrijf over te bren
gen in een groter verband, niet meer van deze ge
meente alleen, en het samen te voegen met andere be
drijven, die eenvoudig een minder gunstig distributie
net hebben en dientengevolge duurder werken. Als het
grotere verband de nadelen van een onvoordelige distri
butie zou kunnen goed maken en er zijn pogingen
gedaan in de rapporten die we gekregen hebben, óm
ons dat wijs te maken dan zou er nog iets voor te
voelen zijn, maar ik geloof er niet in en ik ben ook
niet overtuigd door de cijfers die we gezien hebben. Ik
ben dus van mening, dat wij, als wij deze zaak bekijken
zoals we die behoren te bekijken, n.l. uitsluitend uit
het oogpunt van het belang van de gemeente Leeuwar
den U, mijnheer de Voorzitter, hebt zojuist de eed
nog voorgelezen, die wij afleggen, wanneer wij hier
komen zitten dan moeilijk de redeneringen kunnen
volgen, die hier door U, door de Wethouder, de heer
Visser en ook door mijn „buurman", de heer Singelsma,
zijn gehouden. De heer Visser heeft eigenlijk gesproken,
zoals het Provinciaal Bestuur zou spreken en die dus
graag de goede uitkomsten van het Leeuwarder bedrijf
zou willen gebruiken om waar dan ook in de provincie
aansluitingen tot stand te brengen. (De Voorzitter: Het
Leeuwarder belang en het provinciaal belang kunnen
wel parallel lopen; dat heb ik zojuist ook al gezegd.)
Die kunnen parallel lopen, maar ik ben van mening
ik meen, dat ik het wel al duidelijk heb gezegd
dat de belangen op het ogenblik duidelijk tegenstrijdig
zijn.
Het is merkwaardig, dat U wel praat over het gas-
en niet over het elektriciteitsgedeelte van het bedrijf,
want daar liggen de kaarten natuurlijk precies zo.
We maken ons dik over het gas, waarvoor vooral zo
spoedig mogelijk een groter verband moet komen,
maar deze zelfde Raad heeft zich altijd met hand en
tand verzet, als het ging over het elektriciteitsgedeeite
van ons bedrijf. Het is ook allemaal begonnen met
elektriciteitsbedrijven in verschillende formaten en in
verschillende plaatsen, tot er een provinciaal bedrijf
gekomen is, dat getracht heeft langzaam maar zeker
al die bedrijven in te slikken. Wij hebben tot het laatst
toe stand gehouden en wij hebben nu nog een distribu
tiebedrijf. We hebben altijd gezegd, dat we dat niet wil
len missen, omdat wij een gunstig net hebben en geen
zin hebben om de ongunstige netten van de provincie
mee te helpen financieren. Dat is wat we gedaan heb
ben met het elektriciteitsbedrijf. Vanwaar nu deze radi
cale ommekeer? Ik zie het niet. Ik zie niet, dat er op
dit punt enig verschil is tussen het ene en het andere
bedrijf. Ik geloof, dat wij het bij het elektriciteitsbe
drijf goed gedaan hebben en dat wij, als wij nu beslui
ten het gasbedrijf wèl in een groter verband te bren
gen, niet alleen inconsequent, maar ook fout zouden
handelen.
Aangenomen, dat de meerderheid van deze Raad
te vinden zal zijn voor het tot stand komen van een
grotere eenheid, blijft de vraag, wat wij met ons ge
halveerde, gemutileerde, bedrijf moeten doen. Zijn wij
consequent, dan moeten wij prompt naar de Provincie
stappen en zeggen: „We hebben ons altijd vergist; dat
hebben we, nu het over het gas gaat, ingezien; hier
is ons elektriciteitsbedrijf, breng dat onder waar het
al lang hoort, n.l. bij het P.E.B., het grote bedrijf,
dat heel Friesland verzorgt." Het P.E.B. zal het uit
stekend vinden; dat zal ons gaarne ontvangen. Ik
neem aan, dat de raadsleden die hier gesproken heb
ben, alsof ze in Provinciale Staten of in G.S. waren,
het' ook prachtig zullen vinden. Dat is dus het enige
wat we kunnen doen. Bovendien is het misschien ook
ook commercieel belangrijk om het zo gauw mogelijk
te doen, want het is mogelijk, dat we er nu nog een
habbekrats voor kunnen krijgen en als we het lang la
ten lopen, dan krijgen wij natuurlijk niets meer. Dat
is dat.
Ik dacht, dat het geen zin had verder op alle mo
gelijke dingen in te gaan, die al gezegd zijn: waarde
ringsoordelen, zoals „positief" en weet ik wat allemaal.
Dat zijn geen zakelijke argumenten; dat zijn emotio
nele argumenten. Eigenlijk zijn dat in wezen niet eens
zindelijke argumenten. Dat men in Harlingen, Franeker,
Barradeel enz. moeilijk zou kunnen begrijpen waarom
wij nee zouden zeggen, geloof ik niet. Ik dacht, dat
ze heel goed begrepen waarom dat zou zijn. Ik begrijp
ook heel goed, waarom zij gesteld zijn op samenwer
king in een verband, waar ons bedrijf in zit. Daar kan
voor hen, dacht ik, alleen maar een gunstiger exploi
tatie uit volgen, zoals er voor ons alleen maar een
ongunstiger exploitatie uit volgen kan.
Dit is niet bedoeld om met U in discussie te treden,
maar ik dacht, dat het voldoende stemmotivering was,
als wij ons straks tegen dit voorstel verklaren.
De heer Visser: Ik zou nog een korte opmerking
willen maken, mede n.a.v. hetgeen de heer Van der
Veen hier gesteld heeft. Dat betreft kennelijk het be
grip „gemeentebelang". Dat ziet hij misschien anders
dan ik. Daar kan verschil van mening over bestaan. Ik
ben van mening, dat, als Leeuwarden zijn bedrijf in
brengt in deze combinatie, het belang van Leeuwarden
hier wel mee gediend is, maar dan moet men verder
zien dan 18 oktober 1971. Wanneer de Raad vanavond
zal uitspreken: „Wij doen niet mee aan deze combi
natie.", dan vraag ik mij af, wat de consequenties zul
len zijn voor Leeuwarden, in het licht van de komende
Gaswet. Deze wet ik heb het zojuist al gezegd
werkt met getalsnormen en daar zou Leeuwarden bij
afwijzing van dit voorstel stellig mee worden gecon
fronteerd.
Wat de samenwerking met andere gemeenten be
treft, ik dank U, mijnheer de Voorzitter, voor Uw
uiteenzetting. Ik geloof, dat het goed is, dat U duide
lijk en objectief gesproken hebt, ook ten aanzien van
andere punten, die hiermee annex zijn.
Wij hebben geen moeilijkheden meer met dit punt.
De heer Knol: De kaarten zijn al geschud en ik
heb geen zin nu nog een lang verhaal te houden, maar
ik wilde nog wel even voorlezen wat in het rapport
staat over de provincies, n.l.: „Deze ongewenste
ontwikkeling heeft de besturen van een aantal pro
vincies aanleiding gegeven zich bij provinciale veror
dening de bevoegdheden te verschaffen om met be
trekking tot de gasvoorziening regelend op te treden."
Dat is, dacht ik, duidelijk genoeg en dat geldt dus voor
7 provincies. Daar staat Friesland niet bij.
Verder zouden we nog kunnen debatteren over het
feit, of N.V. Frigas of Energiebedrijven financieel
slechter of beter is. Dat weet ik niet. Dat is nooit te
bewijzen, want we doen of het één of het ander. Als
we daarover redetwisten, komen we er toch nooit
uit. U weet mijn standpunt. Ik ben tegen.
De heer De Jong (weth.): Ik geloof, dat ik er
verstandig aan doe er niet te veel meer van te zeggen.
Ik betreur het wel, dat de heer Van der Veen bij zijn
stemmotivering gezegd heeft: „Ik aanvaard het rap
port niet. Het maakt ons wat wijs en het overtuigt
ons niet." Wat mij betreft, mag hij ten aanzien van het
rapport tot andere conclusies komen dan B. en W., maar
hij moet niet het idee wekken, dat wij in het rapport
he Raad iets wijs zouden maken. Ik vind het jammer,
dat hij dat gesteld heeft. (De heer B. P. van der Veen:
Ik vind het meer wensdromen; laat ik het zo zeggen.)
Nu, dan ga ik ermee akkoord. (De Voorzitter: Maar
toch niet namens het College?) (Gelach) Ik bedoel:
akkoord, dat hij in plaats van het één wat anders zegt.
(De Voorzitter: Niet, dat wij het onderschrijven.) Nee,
hat in geen geval; dat heb ik in eerste instantie wel
huidelijk gemaakt, mijnheer de Voorzitter.
De heer Van der Veen begint met het Leeuwarder
belang centraal te stellen. Dat is ook het punt ge
weest, waar wij mee gestart zijn, door te zeggen: Hoe
kunnen wij als Leeuwarden in deze ontwikkeling de
juiste positie innemen Wij hebben, dacht ik, met dit
voorstel, zowel op grond van de landelijke ontwikke
ling als op grond van de rapporten die wij voor ogen
hadden en waar we ons dus mede op moesten baseren,
een zo duidelijk mogelijke positiekeus aan de Raad kun
nen voorleggen.
We hebben kennis genomen van de stemmotivering
van de heer Van der Veen, maar het lijkt mij toe, dat
het verstandig is daar niet te diep op in te gaan. (De
heer B. P. van der Veen: En het elektriciteitsgedeelte?)
Ja, daar moet ik nog even iets van zeggen. De heer
Van der Veen zei: Het zou consequent zijn het elektri
citeitsbedrijf nu maar naar de provincie te brengen."
Maar het lijkt mij toe, dat dat nu niet een Leeuwar
der belang zou zijn. Als het Leeuwarder belang zo
centraal staat bij de heer Van der Veen, dan kan
hij het niet zo stellen. En ik wil nog uitleggen, waar
om wij dit elektriciteitsdistributiebedrijf er nog heel
graag en nadrukkelijk bij willen houden. Dat is, om
dat wij door het elektriciteitsbedrijf en het gasbedrijf
te koppelen, heel veel dingen goedkoper kunnen laten
draaien. Een gedeelte van het personeel der Energie
bedrijven werkt voor beide bedrijven. Zouden we nu
het elektriciteitsbedrijf afstoten, dan zouden een aan
tal werknemers ineens geen werk meer hebben. Het
is, economisch gezien, verreweg het beste de horizon
tale samenwerking van beide bedrijven zolang moge
lijk vast te houden, temeer, omdat dit ons kan helpen
zolang wij nog niet de grens van 50.000 aansluitingen
bereikt hebben. Als wij straks 41.500 aansluitingen
hebben, maar daarnaast ook nog een elektriciteitsbe
drijf met zo'n 30.000 aansluitingen, dan geldt dat mee
om misschien net de grens te kunnen bereiken, die
in het rapport zo duidelijk aangegeven staat. Ik geloof
dus, dat het van belang is het elektriciteitsbedrijf ook
in de nieuwe conceptie nog zo lang mogelijk aan te
houden. Dat is een Leeuwarder belang en ook voor
ons, financieel gezien, voordeel.
De Voorzitter: Om elk misverstand te voorkomen:
Provinciale Staten kunnen formeel inderdaad een ver
ordening maken, op grond waarvan men iets kan re
gelen. Maar G.S. hebben op het moment geen enkele
mogelijkheid om stappen te doen. Zij zouden bij Pro
vinciale Staten met een voorstel moeten komen.
Verlangt men stemming over dit voorstel?
Verschillende raadsleden verlangen stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
26 tegen 7 stemmen, die van de dames Brandenburg-
Sjoerdsma en Visscher-Bouwer en de heren J. de Jong,
Knol, Meijerhof, Mr. B. P. van der Veen en De Vries.
De Voorzitter: Ik stel thans aan de orde de vraag,
of wij moeten proberen door de agenda heen te komen.
Het alternatief is: morgenavond weer vergaderen. Nog
even doorgaan? Is iedereen het daar mee eens?
De Raad wenst door te gaan met vergaderen.
Punt 21 (bijlage no. 347).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 365).
De heer Meijerhof: Het voor ons liggende stuk, dat,
wat de cijfers betreft, ongeveer in deze vorm in de
Financiële Commissie is geweest, brengt nog eens dui
delijk in beeld de onvoldoende uitkering in de sector
onderwijs. Het verschil tussen de doeluitkeringen voor
onderwijs en de uitgaven in deze sector wordt enerzijds
veroorzaakt doordat bepaalde punten, zoals de School
adviesdienst, nog niet in het uitkeringspakket zijn op
genomen, anderzijds doordat de normen die het Rijk
hanteert, verschillen van die van onze gemeente.
U noemt in het dekkingsplan de post onderhoud lo
kalen en het gevolgde afschrijvingssysteem. Naar aan
leiding van de verschillen in afschrijving op de onder-
wijsinvesteringen zijn reeds in de begrotingsbehande
ling in afdeling III vragen gesteld. Vanavond komt een
van de toen gestelde vragen weer naar voren, nu ech
ter van de kant van het College.