6
7
noemt „inspraak". Zij was hiermee een van de eer
sten in Nederland. Het plan is niet uitsluitend ont
staan op de bureaus en de lessenaars van ambtenaren,
het is ontstaan en uiteindelijk vastgesteld door de
Gemeenteraad in een open discussie met het publiek,
de burgerij. En met grote hardnekkigheid houd ik, om
der wille van de continuïteit van het beleid, op dit mo
ment nog vast aan dat uitgangspunt, zolang de Ge
meenteraad van Leeuwarden niet heeft uitgesproken,
dat dit uitgangspunt onjuist is.
Verder zeg ik met grote nadruk, dat er in 1968 door
de Gemeenteraad zonder hoofdelijke stemming aan
vaard is een rapport van het Ingenieursbureau voor
Verkeerskunde met als titel „Hoofdwegenstructuur
voor de gemeente Leeuwarden".
Zowel in het eerste als in het tweede door mij ge
noemde stuk is voorzien in een tangentieel systeem,
anders gezegd: De door de Raad in 1968 gekozen ver-
keersmethodiek is gebaseerd op het tangentieel
systeem. Een tangentieel systeem, dat bestaat uit een
verkeersrechthoek rondom de binnenstad. Ik hoef,
dacht ik, niet nader toe te lichten welke functie deze
verkeersrechthoek zal hebben. De heer Heidinga heeft
dat al bijzonder duidelijk gezegd. Die verkeersrecht
hoek is hard nodig om het hart van Leeu
warden de ruimte te geven om te blijven klop
pen. Ik wil daarmee zeggen, dat de binnenstad aan-
rijdbaar zal moeten blijven voor een groot deel van
het publiek. De functie die de activiteit van de bin
nenstad moet dragen is de winkelfunctie en die winkel
functie wordt voor een groot deel bedreigd door dat
gene wat nu precies de verstoppingen zijn, n.l. door
dat de bereikbaarheid voor de consument onvoldoende
is, resp. niet meer aanwezig is. Dat betekent, dat we
moeten zorgen, dat die bereikbaarheid er wel is, wil
de binnenstad inderdaad niet door verval van krach
ten verder gaan sterven.
Het is een merkwaardige situatie, dat het meer ge
beurt, dat we in deze Raad tot dit soort discussies ko
men op het moment, dat concrete uitvoeringsplannen
aan de orde zijn. En daarom wil ik zeggen, dat het
naar mijn mening onverstandig is op zo een ogenblik
te trachten deze plannen nog een beentje te lichten.
Wat onze stad nodig heeft is een duidelijk en een con
tinu beleid dat zich richt op de maximale rehabilitatie
kansen van onze binnenstad en daarvoor is dat tan
gentieel systeem een essentieel gegeven. Als we niet
willen, dat langs de weg van deze voorzieningen de
binnenstad bereikbaar zal zijn, dan schrijven we de
binnenstad in wezen af. En daartegen zal men mij
altijd in het verzet vinden.
Ik vind het, net als mevr. Brandenburg, een droe
vige zaak, dat niet in het eerste halfjaar van 1969
het structuurplan voor de gehele gemeente is gepro
duceerd. Ik kan alleen maar herhalen wat ik al eerder
heb gezegd n.l., dat ik nog altijd de hoop koester,
dat in 1971 het structuurplan voor de gehele gemeente
inderdaad kan worden gepubliceerd. Dan zal de Ge
meenteraad van Leeuwarden opnieuw tot de ontdek
king komen, dat voor de totale wegenstructuur, ver-
keersstructuur van Leeuwarden, het tangentieel systeem
nog steeds de basis is.
Mevr. Brandenburg heeft geattendeerd op een punt
waaromtrent ook nog hetzelfde voorbehoud in de stuk
ken voorkomt, n.l. het vraagstuk m.b.t. de aansluiting
van het Hoeksterend op het Luchtenrek. Er is één
ding, dat de Raad zich terdege moet realiseren en dat
is, dat aan de noordzijde van de Dammelaan een wijk
ligt met 15.000 inwoners. Deze wijk moet aansluiting
krijgen op de binnenstad. Er is een voortdurend ver
keer van deze wijk naar de binnenstad toe. Wanneer
dit verkeer alleen verwerkt moet worden door het
kruispunt Wollegaast dan zou er terecht steeds
meer kritiek komen. Deze Wethouder woont zelf in
het Bilgaard; hij kan de situatie enigermate beoorde
len. Er zijn ook sluipwegen, waarvan deze Wethouder
door zijn lokale kennis gebruik maakt, maar die niet
ieder kent. Maar ook deze sluipwegen zullen, naarmate
de belasting van het kruispunt Wollegaast zwaarder
wordt, meer worden gebruikt. Dat betekent eenvoudig,
dat wij voor de goede relatie van 't Bilgaard met de bin
nenstad een nieuwe route hard nodig hebben. Over
dit punt wil ik tenslotte nog opmerken dit er even
tussendoor; mevr. Brandenburg doelde op de bijdrage
aan de discussie in 1968 van de heer Heidinga dat
de heer Heidinga heel goed weet en dat kan hij mij
direct toestemmen dat in de raadsbrief m.b.t. het
rapport „Hoofdwegenstructuur voor de gemeente Leeu
warden" door het College (daar was U ook al bij, mijn
heer de Voorzitter) nadrukkelijk een voorbehoud werd
gemaakt t.a.v. de vraag of de oplossing voor de aan
sluiting Hoeksterend-Luchtenrek wel juist was op de
tekening. Het College heeft er toenmaals heel nadruk
kelijk bij vermeld, dat dat wel zo moest zijn op dat
moment en dat het College op dat ogenblik ook geen
andere oplossing zag. Het zal wel zo moeten zoals het
er staat, heeft het College toen gezegd, maar in de
Raad is t.a.v. die oplossing duidelijk een voorbehoud
gemaakt. Dat voorbehoud wordt door dit plan-ont
werp niet geschonden.
Tenslotte wilde ik nog zeggen dit wordt mijn slot
opmerking dat de Raad zich zal moeten realiseren,
dat in het overleg met de rijksoverheid voor de pro
grammering van de subsidies (voor deze verkeersvoor-
zieningen de bekende regeling van Verkeer en Water
staat) bereikt is, dat er een subsidie beschikbaar is
voor de aanleg van de noordtangent, voor het Hoekster
end en dat er een principiële toezegging is voor het
Vrijheidsplein. In dit grote plenaire overleg met rijks-
grootheden, provinciale grootheden etc. is over de be
tekenis van deze verkeersvoorzieningen geen enkel ver
schil van mening, het belang daarvan wordt in dit
overleg nadrukkelijk onderschreven. Bovendien bestaat
er een volledige overeenstemming over de uitvoering
van dit project.
Het spijt mij, dat in het beraad van de Commissie
voor Openbare Werken, zoals dat toenmaals is gehou
den, deze zaken niet op deze wijze aan de orde zijn
geweest. Dan was het misschien nog wel mogelijk ge
weest om te doen wat mevr. Brandenburg nu wil; ik
zie daar op dit moment bepaald geen aanleiding toe.
De heer Kijpma: Ik zou aan de verdediging die de
Wethouder gevoerd heeft nog een facet willen toevoe
gen. Ik ben meestal een van de eersten die zich erover
beklaagt, als een commissie die geraadpleegd had moe
ten worden, niet geraadpleegd is.
Ik dacht, dat het in dit geval niet noodzakelijk was
het voorstel in de Commissie voor de Ruimtelijke Or
dening te bespreken. In de discussies in die commissie
waarbij ook de heren Van Haaren en Hovinga aan
wezig waren zijn verschillende plannen betreffende
de gehele gemeente aan de orde geweest. Ik denk bijv.
aan het plan tot demping van het Vliet, ik denk ook
aan het door de Commissie voor de Ruimtelijke Orde
ning aan B. en W. uitgebrachte advies om het bestem
mingsplan Oldegalileën, met de restrictie Werkmans-
lust, in procedure te brengen. Bij die discussies waren
ook de heren De Jong en Singelsma aanwezig, want ik
herinner mij, dat wij het nog hebben gehad over café
Blauwhuis en dat wij ons erover hebben beklaagd, dat
het zo vaak moet treffen, dat typische puntjes in de
stad slachtoffer worden van verkeersvoorzieningen.
Maar wij hebben toen beslist, dat het ter wille van
het kloppend hart van Leeuwarden noodzakelijk zou
zijn het verkeersvierkant aan te leggen.
Ik zie geen enkele reden de discussie uit te stellen.
Er zijn al een aantal beslissingen gerealiseerd. Een
groep raadsleden heeft destijds een excursie gemaakt
naar Oldenburg en die raadsleden hebben gezien welke
mogelijkheden er zijn wanneer er rondom een levende
binnenstad een goede wegenstructuur is. Misschien
moet ik het anders zeggen. In Oldenburg is een leven
de binnenstad omdat men begonnen is een goed wegen
net rondom de oude binnenstad te leggen, waardoor
verkeersaanvoer mogelijk is. In Leeuwarden ligt het
wat moeilijker omdat de binnenstad groter is, maar
in principe is de oplossing die men in Oldenburg heeft
gevonden, ook voor Leeuwarden geschikt.
Het is jammer, dat veel raadsleden alle discussies
over deze kwestie niet hebben meegemaakt.
Ik heb nu alleen willen betogen, dat het niet nood
zakelijk is de Commissie voor Ruimtelijke Ordening in
te schakelen, want in deze commissie hebben de dis
cussies nadrukkelijk plaats gehad, en de door mij eer
der genoemde heren ook de voorganger van de heer
Faber waren daarbij duidelijk betrokken.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik geloof niet, dat
de Wethouder en ik verschillend denken over de functie
van de binnenstad en ik heb in eerste instantie ook
helemaal niet het tangentiële systeem aangevallen. Ik
ben er ook van overtuigd, dat er een wegenvierkant om
de binnenstad moet worden aangelegd. Ik heb mijn
twijfel alleen naar voren gebracht, omdat ik voel aan
komen, dat wij van de ene beslissing in de andere rol
len en die beslissingen hangen samen met zaken be
treffende de binnenstad. En als de Wethouder dan zegt,
dat er toch dit jaar meer gegevens vrijkomen over de
oplossingen in de binnenstad, dan zou ik graag willen
en dat is de enige reden waarom ik gevraagd heb
om uitstel dat wij die dingen in hun samenhang
kunnen bezien.
De heer J. de Jong: Ik vind het wel aardig, dat de
Wethouder zo bijgevallen wordt door de C.C.P. (De
heer Kijpma: Als hij daar recht op heeft, dan krijgt
hij steun.) Natuurlijk, hij zal die steun ook buitenge
woon waarderen. (Stem: Maar hij heeft die niet no
dig.) Dat denk ik niet, nee. (Gelach)
Het verwijt, dat ons hier gemaakt wordt, n.l. dat wij
ons zaken die in de Commissie voor de Ruimtelijke Or
dening besproken zijn niet herinneren, is hier, dacht
ik, niet ter zake. Er is aan de orde, dat kapitale wer
ken worden doorgevoerd terecht, op grond van oor
spronkelijke beslissingen in de Raad maar ik dacht,
dat het aan de andere kant zo was, dat nu er aan
alle kanten aan wordt getrokken die binnenstad meer
leefbaar te maken een herstructurering op haar plaats
zou zijn. (De heer Tiekstra (weth.)Dat is ook de
bedoeling van dit voorstel, mijnheer De Jong!) Ja, dat
is allemaal tot Uw dienst, maar hier horen veel meer
zaken bij.
U kunt stellen, dat wij het verkeer vanaf de buiten
wijken zodanig moeten weten te leiden, dat de mensen
in de binnenstad kunnen komen. Maar daar zal dan
ook bijhoren en ik dacht, dat dat hier zeer nauw
bij betrokken was dat wij moeten weten waar wij
dan met het verkeer heen moeten. Denkt U dat verkeer
ergens in de gracht te rijden, denkt U dat ergens op
elkaar te stapelen, wat wilt U met dat verkeer doen?
Ik meen, dat U hierbij moet betrekken en ik dacht,
dat dat ook hetgeen was, dat mevr. Brandenburg be
doeld heeft de zaken die hierop aansluiten. Wij be
steden veel gelden aan zaken die in de Raad beslist
zijn, maar wij zijn veel te laat met de dingen die daar
op aansluiten; daar maak ik mij ongerust over. Ik ben
er zo bang voor, dat, als de zaken straks uit
gevoerd zijn, we niet meer weten waar we de
delen, die dan nog noodzakelijk zijn, moeten on
derbrengen. Daarom moet ik hier ook stellen,
dat dit mij in deze mate te snel gaat. Ik zou
deze zaken graag wat logischer, wat zakelijker aan
elkaar verbonden zien. Wanneer wij vanaf de buiten
wijken de binnenstad moeten bereiken, dan valt het
mij op als men dan over de ruimtelijke ordening
begint dat er plannen worden ontwikkeld, wijken
worden gebouwd van waar op dit moment de mensen
die in die wijken wonen de stad nagenoeg niet kunnen
bereiken.
Men praat nu over een weg met een uitloop naar
het Luchtenrek. Daarbij moeten wij over de Dokkumer
Ee; die Dokkumer Ee is een vaarwater en ik stel mij
voor, dat het nog tientallen jaren zal duren voor die
uitloop gerealiseerd is. Waar praten wij dan eigenlijk
over? ik dacht, dat het logischer zou zijn, als wij erover
spraken(De heer Tiekstra (weth.): U weet toch
wel, mijnheer De Jong, dat de aansluiting met het
Luchtenrek al in deze Raad is geweest, zij het anders
getraceerd dan hier is voorzien?) Ja, dat weet ik,
maar U weet met mij, dat dit niet direct de geluk
kigste oplossing is. Er wordt alleen maar gedacht aan
een mogelijkheid het blik in de stad te krijgen. Hoe de be
woners van de wijk waar de Wethouder zelf woont op
een normale wijze in de stad moeten komen, daarvoor
hebt U op het ogenblik geen realiseerbare oplossing.
Ik maak daar bezwaar tegen, en daarom heb ik mevr.
Brandenburg gesteund. Ik heb geen bezwaar tegen een
Wegenvierkant rond de binnenstad, maar wel tegen
het feit, dat U de bijbehorende dingen vergeet. Ik vind,
dat wij op het ogenblik te ver gaan. Wij moeten eerst
wat meer informatie hebben. Er dienen eerst meer
zaken aangekoppeld te worden, voordat wij deze beslis
sing t.a.v. de uitvoering nemen.
De heer Van Haaren: Ik kan alleen maar opnieuw
mijn vreugde uitspreken over de woorden van mevr.
Brandenburg en de heer De Jong. Ik sluit mij volledig
bij hun woorden aan. Dat maakt een tweede instantie
voor mij op een paar punten overbodig.
Vandaag stond dit punt op de agenda en daarom
konden we er nu over spreken. In 1965 en 1968 waren
wij er niet en wij grijpen bijzonder graag deze moge
lijkheid aan om daar nu ook meer in het algemeen
over te spreken, ook juist omdat wij met mevr. Bran
denburg en met de heer De Jong vinden, dat er hier
teveel samenhangen zijn die uit het oog zijn verloren,
omdat het teveel een eenzijdige, verkeerstechnische op
lossing is geweest.
De heer De Jong heeft al even iets gezegd over de
Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. Nog afge
zien van alles is het heel goed mogelijk om in die
commissie bepaalde dingen te bespreken en dan ach
teraf in de Raad een ander standpunt te formuleren;
dat mag, dat kan en dat moet soms.
De Wethouder heeft herinnerd aan de enorme in
spraak die er destijds geweest is. Dat was voor die
tijd inderdaad het geval. Dat neemt niet weg, dat mijn
fractie het niet eens is met het uitgangspunt, dat toen
tot stand is gekomen. De heer Heidinga heeft gezegd,
dat er allerlei suggesties zijn geweest van vooraan
staande mensen uit de burgerij. Die hebben de zaak al
jaren bekeken. Om die vooraanstaande mensen gaat
het nu juist. Wij hebben gevraagd ik heb dat in
eerste instantie al gezegd om een multi-disciplinair
onderzoek van deskundigen uit allerlei andere discipli
nes dan alleen maar verkeerstechnici. We hebben m.n.
gevraagd om een inspraak vanuit de gedragsweten
schappen t.a.v. dit soort zaken.
De heren Heidinga, Tiekstra en ik zijn het volledig
eens met elkaar als we zeggen, dat het hart van Leeu
warden moet blijven kloppen; alleen onze uitgangs
punten zijn anders. Als ik dat vierkant zie en de
heer De Jong heeft dat eigenlijk ook al gezegd -
dan zie ik dat toch als een knellende ring die het hart
van Leeuwarden wel degelijk kan afsluiten en geen
ruimte geeft, bepaald niet. We zien het echt als een
gevaar, dat je een barrière gaat leggen tussen de
binnenstad en de buitenwijken in de vorm van dit vier
kant.
Ik hoop, dat er van de zijde van mevr. Brandenburg
een, voorstel komt; ik zou het bijzonder op prijs stellen
als wij deze zaak nog eens uitvoerig en in veel breder
verband en in breder samenhang in deze Raad zouden
kunnen bespreken.
De hear Singelsma: Hja sille my letter nea forwite
kinne, dat ik in wier foarstanner west haw fan it
saneamde tangintensysteem. In tangint is in „raak
lijn" oan in sirkel, it is mar de fraech hwer't dy sirkel
lein wurdt.
Ik bin troch it stikje retoryk fan de Wethalder net
fan miening foroare. It wie wol in stikje fjürwurk,
mar dat makket op my net sa'n greate yndruk.
It leit foar de han, dat de fraksje oan myn lofter-
kant, yn wêzen rjochts, de C.C.P., in ienkear nommen
riedsbislüt ütfiere wol. Dat heart by harren signatuer
en dat is miskien ek wol nedich foar de kontinuïteit
fan in stêdsbistjür. Mar ik krij dochs sa stadichoan de
yndruk, dat wy en dat bin ik mei mefr. Branden
burg iens hjir dwaende binne mei in soarte fan
koarkjebreiderij, in stikje broddeljen eins, hwerfan wy
op'en dür net sjen kinne hwat it risseltaet wêze sii.
Wy breidzje der hyltiten in stikje oan fêst sünder dat
wy sicht hawwe op it greate gehiel, dat aenst foarm
en stal krije moat yn it jier 1980 of om dy roai. Dat
is de reden, dat ik mei huver dizze hiele détailfasearring
bisjoch.
De heer Heidinga: Ik zou toch nog graag een paar
opmerkingen willen maken. Ik ben mij er zeer wel van
bewust, dat ik het net zo goed aan het College zou
kunnen overlaten, maar U dient toch ook de mening
van onze fractie te weten.
Ik dacht, dat er één markant punt door al de ge
achte raadsleden die zich tegen dit plan of voor uit-