15
De Voorzitter: Ik stel voor, dat er gehandeld wordt
overeenkomstig dit preadvies, met inachtneming van
de mededeling van Wethouder Tiekstra aan de Raad,
betreffende het overleg in de Commissie Grondbedrijf.
Pas daarna zullen betrokkenen worden geïnformeerd.
Gaat de Raad hiermee akkoord?
De Raad gaat hiermee akkoord.
Punt 14 (bijlage no. 346).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 367).
De heer De Vries: Er is in de Raad over de zaak
van de binnengemeentelijke decentralisatie al verschil
lende malen gediscussieerd. De laatste keer, dat dit
onderwerp aan de orde was, hebben wij gesteld, dat
dit een zaak is, waarmee eerst eens proefgedraaid
moest worden, waarvan we eerst eens moesten nagaan,
of de commissies en de raden die wij gevormd hebben
zo kunnen functioneren als wij hebben verwacht.
Wanneer vanavond een voorstel aan de orde is, dat
inhoudt, dat de Wethouders als lid van deze raden te
rug treden en dat daarvoor in de plaats komt de zin:
„de Wethouder op wiens portefeuille de werkzaamhe
den van de raad betrekking hebben, kan te allen tijde
de vergaderingen bijwonen en daarin het woord voe
ren", dan zijn wij over deze ontwikkeling teleurge
steld. Wij hebben n.l. het gevoel, dat dit een zaak is,
die wij niet verwacht hadden toen wij begonnen met
het instellen van de raden.
Wij vragen ons ook af, of de hele procedure welke
gevolgd is om de raden op gang te brengen wel heeft
beantwoord aan haar doelmatigheid. Wij dachten n.l.,
dat de leden dier raden toen ze van start gingen eerst
misschien nog een stukje informatie nodig hadden ge
had, hoe ze precies pasten in de verhoudingen tussen
College, Raad en eigen institutie. Natuurlijk hebben we
allemaal de beschikking gehad over de installatietoe
spraken. We weten, dat U, mijnheer de Voorzitter, Uw
best hebt gedaan om duidelijk te maken wat er van de
raden verwacht werd, maar we geloven, dat in de
praktijk toch wel is gebleken, dat er t.a.v. de uitvoe
ring van zaken hier en daar wel eens kortsluiting is
geweest. Wij willen daarvan drie voorbeelden noemen,
waarvan twee betrekking hebben op de Raad voor
Bejaardenaangelegenheden en een op de Raad voor
Jeugdaangelegenheden. De Raad voor Bejaardenaan
gelegenheden was nog maar net in functie of hij begon
met een lid buiten de deur te zetten. Naderhand is
het zo geweest, dat deze raad zelf een adres naar
buiten richtte, aan G.S. Naar onze mening waren
beide zaken niet op hun plaats. Deze raden
dienen intergemeentelijk te functioneren en niet
naar buiten. Ze hebben alleen een taak tussen Ge
meenteraad en College. Het gaat er om, dat de Wet
houders, voortdurend in contact met deze raden, ge
voed worden door denkbeelden vanuit het achterland en
dat van hieruit suggesties worden gedaan en gedachten
worden ingebracht over de ontwikkeling van het werk
en dat het dan uiteindelijk het College is, dat de be
leidsvoorbereiding regelt en de zaak mede aan de
hand van adviezen van de raden - hier in deze Raad
brengt. Hier moeten de beslissingen worden genomen
t.a.v. de ontwikkeling van het werk. Dat is een stuk
intergemeentelijke decentralisatie. En daarom vinden
wij wij herhalen het nogmaals dat we met dit
besluit de verkeerde weg opgaan. Wij hadden het nog
anders willen stellen. Wij geloven dat, als we achteraf
tegen de ontwikkeling aankijken, het nodig zou zijn
geweest, dat de wethouders stuk voor stuk voorzitter
zouden zijn geweest van deze raden en dan misschien
zonder een stem in het kapittel (dus zonder stem),
maar wel om leiding te geven aan de ontwikkeling
van deze raden. Wij hebben in andere gemeenten
eens geïnformeerd. Daar hebben de wethouders wel
de functie van voorzitter, zonder dat het leidt tot aller
lei fricties. Hier in Leeuwarden zien we, dat de raden
zich hebben opgesteld alsof ze voortdurend moeten
knokken met het College in plaats van samen met het
College onderweg te zijn voor het zoeken van oplos
singen. Daarom zit er bij ons een stuk ongerustheid
over deze ontwikkeling. Wij willen die ongerustheid
hier vertolken.
Een andere zaak dat is dan het derde voorbeeld
betreft de Raad voor Jeugdaangelegenheden. Na
de laatste zitting van deze raad stond met grote letters
in de krant, dat er leden zijn die zich beklagen over
het feit, dat het College deze raden maar onderweg
heeft laten gaan, zonder dat de raden omlijnd weten
waar het precies om gaat. Het zou nodig zijn, dat het
College voortdurend aanwezig en betrokken is bij het
werk van deze raden, dat het College van tijd tot tijd
zijn eigen opvattingen t.a.v. de ontwikkeling die het
zich voorstelt aan de functionele raden voorlegt en
toetst aan de opvattingen die daaromtrent in de Ge
meenteraad leven. Wij willen nogmaals zeggen, dat wij
het betreuren, dat deze zaak zoverloopt. Naar ons ge
voel staat er voor Leeuwarden bijzonder veel op het
spel. Er zijn tal van gemeenten die naar Leeuwarden
kijken om te zien hoe hier de binnengemeentelijke
decentralisatie zich voltrekt. Wij herhalen, dat wij
eigenlijk een andere weg op hadden moeten gaan.
Misschien is het zo, dat we eerst nog een jaartje ge
duld moeten hebben om te zien hoe de zaak zich ver
der ontwikkelt. Toch hebben wij er behoefte aan om
straks een motie in te dienen die qua inhoud in zo
verre afwijkt van Uw voorstel, dat erin bepaald wordt,
dat de Wethouder op wiens portefeuille de werkzaam
heden van de raad betrekking hebben, de vergaderin
gen bijwoont en daarin aan de discussies kan deel
nemen. Wij willen dus niet, dat de Wethouder de ver
gaderingen Jcan bijwonen; wij willen stellen, dat de
Wethouder dit verplicht is te doen.
T.a.v. de adviserende functie van de Directeur van
de Gemeentelijke Sociale Dienst in de Commissie voor
het Opbouwwerk gaan wij gaarne akkoord met Uw
voorstel.
De hear Klomp: Yn de praktyk hat it dus bliken
dien, dat it better is, dat de Wethalders net lid fan
dizze rieden binne. Wy binne dan ek wol foar dit
ütstel, as der gjin bettere oplossing to finen is. Mar it
moat fansels wol sa wéze, dat de Wethalders sa folie
mooglik de gearkomsten bisykje.
De Voorzitter: Ik moet U zeggen, dat het College
en stellig ik persoonlijk, maar ik geloof wel, dat ik
hier namens het hele College mag spreken aanzien
lijk minder pessimistisch is over de gang van zaken
met betrekking tot de raden dan de heer De Vries ken
nelijk is, gelet op zijn uiteenzetting.
Ik dacht, dat de gang van zaken bij de raden in
Leeuwarden - er wordt inderdaad in den lande nogal
eens over gesproken stellig niet teleurstellend is.
Wij moeten indraaien en wij zijn nog maar één jaar
bezig. Ik zou niet graag willen beweren, dat het
reeds ideaal is, maar de verschillende facetten, deel
gebieden van ons gemeentelijk beleid waarvoor deze
raden zijn ingesteld, krijgen in de raden de volle aan
dacht. De raden zijn op die terreinen volop actief en
U ziet trouwens aan de pers, dat er ook regelmatig
aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop de
raden de problemen bespreken en aanpakken.
Ik heb enkele weken geleden met nog een aantal
leden van het College een contactgesprek gehad met
de dagelijkse besturen van de raden. In incidentele
gesprekken had ik ook al eens gehoord, dat men hier
en daar wel eens wat aarzelingen had. En dat is niet
onbegrijpelijk. Het is nieuw, het is een experiment
waar wij mee bezig zijn. Ik heb in die vergadering
aan de dagelijkse besturen van de raden de vraag ge
steld, hoe zij dachten, dat de raden na één jaar func
tioneerden. Ik kan U mededelen, dat de raden zonder
uitzondering van mening waren, dat het redelijk goed
gaat. Het ene dagelijks bestuur was enthousiaster dan
het andere, maar ook dat is natuurlijk niet onlogisch.
Er was niet één dagelijks bestuur, dat in dit overleg
te kennen heeft gegeven, dat naar zijn mening de
gang van zaken in de raad niet behoorlijk liep. Er
zijn goede contacten; de problemen worden ook gron
dig besproken.
Ik heb gehoord, dat iemand in de Jeugdraad gezegd
zou hebben: We zijn een beetje het bos in gestuurd
en we moeten ons maar redden. Daar kwam het, geloof
ik, op neer. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Dat
kan één lid van een raad wel eens zeggen, maar dat
lid moet natuurlijk ook nog indraaien. Het is echt niet
zo. Alle raden zijn geconfronteerd met het verzoek
dat was ook de opzet een beleidsnota op te stellen
over het te voeren beleid in hun sector. En dat valt
niet mee. Dat wisten wij ook wel. Wij hebben ook
niet verwacht, dat die nota binnen een paar maanden
klaar zou komen. Al deze raden niet één uitgezon
derd zijn op het ogenblik druk bezig zij het op
verschillende wijze, maar de materie is ook voor alle
raden verschillend met het opstellen van een visie
t.a.v. hetgeen in onze Gemeente op hun terrein zou
moeten gebeuren. Zodra wij die gegevens hebben, zul
len wij van onze kant daar stellig alle mogelijke aan
dacht aan schenken en wij zullen daarmee dan ook
in de Gemeenteraad komen.
Ik ben het volledig met de heer De Vries eens en
daarover bestaat ook geen meningsverschil, daarover
zijn ook verschillende gesprekken met de raden ge
weest dat de uiteindelijke beslissingen, die in ge
meentelijk verband moeten worden genomen, door de
Gemeenteraad worden genomen. De functionele raden
nemen geen beslissingen van die aard. Daar bestaat
ook geen enkel misverstand over.
Dan iets over de positie van de Wethouders in dit
verband. Het is U ook bekend, mijnheer De Vries, dat
dit een heel belangrijk onderwerp van discussie is ge
weest toen wij de raden hebben ingesteld. De menin
gen daarover waren toen ook verdeeld. Wij kennen
het systeem, dat bij de grote scala van commissies,
dat wij hebben, de Wethouder steeds voorzitter is. Dat
is een systeem waar we aan gewend zijn en waar we
op ingespeeld zijn. Bij het vele overleg en ik zou
dat toch met nadruk willen zeggen dat met alle
groeperingen heeft plaats gehad, is nogal duidelijk
naar voren gekomen, dat men bijzonder graag die
raden, zij het in het totaal van het gemeentelijke be
stuurlijke bestel, zo duidelijk mogelijk een eigen plaats
wilde geven. En de raden zouden, in tegenstelling
met de vele commissies die we hebben, meer gezien
moeten worden als lichamen die zelfstandig tot een
bepaalde oordeelsvorming komen, tot een bepaalde me
ningsvorming komen. Ik ben het met U eens, mijnheer
De Vries, dat dit n.a.v. Uw opmerkingen er
een heel nauw contact moet zijn tussen Wethouders en
raden. Het is ook beslist niet de bedoeling, dat de Wet
houders zich zullen onttrekken aan de vergaderingen
van deze raden. Als dat wel het geval zou zijn, dan
zou dat alleen maar betekenen, dat er kortsluitingen
zouden komen. Met de formulering die is gebruikt in
deze formele regeling: „kan te allen tijde de verga
deringen bijwonen" wordt bedoeld: „zal te allen tijde
de vergaderingen bijwonen". Maar als je dat in de
regeling zet en een Wethouder is echt een keer ver
hinderd, dan zou hij de verordening overtreden. Ik
kan U de verzekering geven, dat daarover in het Col
lege, maar ook in de dagelijkse besturen van de raden,
geen enkel meningsverschil is. De Wethouders blijven
volledig deelnemen aan de werkzaamheden van deze
raden. U vraagt zich dan wellicht af, waarom de Wet
houders dan geen lid van deze raden blijven. De prak
tijk heeft uitgewezen, dat de Wethouder toch wel een
typische functie heeft in die raden. Het kan voorko
men dat het minder juist is, dat een Wethouder in
een raad al zijn mening moet uitspreken. Want pas
op, de Wethouder wordt daar niet gezien als persoon
dat was wel de bedoeling maar als lid van het
College, sprekend namens het College. En in heel veel
gevallen is er nog helemaal geen collegestandpunt. De
praktijk heeft dus uitgewezen, dat het een ietwat
vreemde situatie is, dat de Wethouders in die raden
meestemmen. We hebben bewust besloten, dat de Wet
houder geen voorzitter is en nu komen wij in over
leg met de raden met het voorstel de Wethouders
geen formeel lid van de raden te doen zijn; vandaar
deze wijziging in de verordening. Ik kan U de ver
zekering geven, mijnheer De Vries, dat de Wethouders
stellig aan het overleg en het werk van de raden zul
len blijven deelnemen.
De heer De Vries heeft nog gezegd, dat sommige
raden in het begin wel eens iets gedaan hebben, wat
niet helemaal klopte. Hij heeft een paar voorbeelden
daarvan genoemd, o.a. dat de Raad voor Bejaarden
aangelegenheden een lid buiten de deur heeft gezet. Die
raad heeft toen dan ook binnen twee dagen geconsta
teerd, dat dat een foute beslissing was geweest en
die beslissing is ongedaan gemaakt. De raad heeft
zonder morren de beslissing, die ten onrechte was
genomen, weer ingetrokken.
Ik dacht, dat ik hiermee wel op de verschillende
opmerkingen ben ingegaan.
Ik zou U willen vragen de in het voorstel geformu
leerde redactie te handhaven, want als in de verorde
ning' komt te staan, dat de Wethouder de vergaderin
gen moet bijwonen, dan is dat formeel een ietwat
vreemde constructie. Ik kan U wel de toezegging doen
en ook de verzekering geven, dat de Wethouders
net als tot dusverre volledig blijven deelnemen aan
de werkzaamheden van de raden.
De heer De Vries: Nog een enkele opmerking, mijn
heer de Voorzitter. Wij zijn het wel met U eens, dat
deze zaak eerst zijn tijd moet hebben om zich te ont
wikkelen. Natuurlijk willen wij de raden daartoe ook
graag de gelegenheid geven. Alleen heb ik voor
mijzelf sprekend het gevoel, dat we met deze
constructie niet komen waar we willen zijn, omdat de
taak van de functionele raden duidelijker geïntegreerd
behoort te zijn in het werk van het College van B.
en W.
Dat de Wethouders wat moeilijkheden hebben met
het lidmaatschap van een raad kunnen wij ons aan de
ene kant wel voorstellen, maar aan de andere kant is
het ook zo, dat, als de Wethouder duidelijk in zo'n
raad zegt: „Luister eens, ik kan op dit stuk van zaken
nog geen enkele uitspraak doen.", dan zal die raad, die
bestaat uit volwassen mensen die bovendien ook nog
deskundig zijn, begrip voor de situatie van het lid van
het College moeten hebben.
Als U zegt, dat de raden met huiswerk naar huis
zijn gestuurd en dat ze zelf nu maar eens op moeten
geven hoe het beleid in hun sector gevoerd zou moe
ten worden, dan is dat precies hetgene, waar onze
bezwaren zich tegen richten. De raden hadden n.l. niet
moeten beginnen met aan te geven hoe het beleid moet
zijn, dat had het College moeten doen. Het College
had moeten aangeven hoe, naar zijn inzicht, het be
leid van de Gemeente ter zake moet zijn. De raden
hadden deze zaak op eigen merites kunnen aanvullen,
amenderen enz.
U zegt, dat U met de betreffende tekst in het be
sluit helemaal niet heeft bedoeld te zeggen, dat de
bindingen tussen raden en Wethouders zouden worden
verslapt; U rekent er a priori op, dat de Wethouders
zo intensief mogelijk blijven deelnemen aan het werk
van de raden. Daarom menen wij, dat U tegen de tekst
van de motie, die ik namens mijn fractievoorzitter en
mijzelf aan U wil overhandigen, geen bezwaar zult
hebben. Wij stellen U voor het besluit aldus te wijzi
gen: „De Wethouder, op wiens portefeuille de werk
zaamheden van de raad betrekking hebben, woont de
vergaderingen bij en kan daarin aan de discussies
deelnemen." Wij geloven, dat het dan precies zo is
gesteld, als U de relatie tussen raad en Wethouder
praktisch waardeert.
De heer B. P. van der Veen: Mijn verwachtingen
ten aanzien van de raden en wat dies meer zij zijn
nooit bijzonder hoog gespannen geweest. Dat weet U
wel, daar hoef ik niet opnieuw over uit te weiden.
Ik dacht, dat wij op dit moment nog niet kunnen
beoordelen of die raden en commissies bevredigend
functioneren of niet. Daar zal eerst meer tijd over
moeten verlopen. Ik dacht, dat het wat de raden be
treft toch ook voor een deel zal afhangen van het
gevoel, dat zich bij de raden ontwikkelt omtrent de
betekenis die hun oordeel of hun opvatting, uiteinde
lijk ook voor het beleid van Uw College zal hebben.
Als de raad, naar zijn gevoel, blijkbaar geen enkele
invloed heeft, dan is dat natuurlijk frustrerend en als
hij wel invloed heeft, dan kom ik weer terug op mijn
oude bezwaar, dat inderdaad de democratie vergt, dat
hier in deze Raad de beslissingen genomen worden.
Dat was eigenlijk het enige punt, dat ik wilde aansnij
den naar aanleiding van de discussie die al plaats ge
had heeft.
Wanneer ik nu even kom op het voorstel van Uw