21
regering, die grove aanvallen pleegt op het levenspeil
van onze werkende bevolking, maar dit standpunt van
de hogere overheden t.a.v. het bestuurlijke onderzoek
komt m wezen volledig overeen met datgene wat wij
bij de behandeling van dit stuk hier in de Raad reeds
gesteld hebben. Van andere zijde is in de Raad toen al
gewaarscnuwd tegen overschrijding van het krediet.
Van Uw Kant, mijnheer de Voorzitter, is daarop ge
steld, dat de Raad straks niet voor de verrassing van
dubbele kosten zou komen te staan. Op dit ogenblik
eenter staan we als Raad voor het nemen van een
besluit om niet f 63.000,maar f HO.000,voor dit
onderzoek voor rekening van onze Gemeente te ne
men, welk bedrag weer op de een of andere wijze door
de inwoners moet worden opgebracht. T.o.v. het on
derzoek gewestvorming zou ik de vraag willen stellen:
Is al niet van regeringszijde een richtlijn gegeven over
het aantal inwoners, dat zo'n gewest zou moeten tel
len? Daarbij zou het er volgens mijn berekening op
neer komen, dat in Friesland een aantal van vier ge
westen reëel zou zijn. En komen al niet regelmatig
de burgemeesters van de vier grootste plaatsen: Leeu
warden, Sneek, Heerenveen en Drachten, met G.S. bij
een? Als dat inderdaad het geval is, zou ik graag van
U, mijnheer de Voorzitter, willen horen, of eventueel
bestuurlijke indeling en gewestvorming reeds een on
derwerp is van deze besprekingen.
Al met al, zal het U duidelijk zijn, dat ik er t.a.v. het
voorstel, zoals het nu voor ons ligt, in nog sterkere
mate dan in januari j.l. het geval was, bij de Raad
op wil aandringen met de financiële consequenties niet
akkoord te gaan. Mijn standpunt in dezen is niet ver
anderd. Als de Raad dit voorstel zou aannemen, zou
ik dan ook aantekening willen hebben, dat ik geacht
wens te worden te hebben tegengestemd.
Mevr. VVoudstra-Peene: Ik vind, dat we het hier
wel over een belangrijk punt hebben, niet alleen omdat
zo'n onderzoek veel geld zal kosten, maar ook omdat
we op grond van de resultaten eventueel ingrijpende
beslissingen zouden moeten nemen. Bij de stukken lag
wel een beetje informatie ter inzage, maar daar heb
ben we bijv. niet uit kunnen halen, welke de samen
stelling van het onderzoekersteam is. Zijn daar plano
logen, sociologen en mensen uit andere disciplines bij
Bij zo'n onderzoek moet je niet alleen maar met ratio
nele redeneringen komen, ook andere aspecten moeten
toch zeker wel aan bod komen en bekeken worden. Dan
nog, allerlei ontwikkelingen gaan op het ogenblik zeer
snel. Als we de resultaten van dit onderzoek hebben,
zijn ze dan al niet meteen verouderd?
Vervolgens dit. Ik heb gehoord, dat er meerdere on
derzoeken lopen in Friesland, bijv. van de I.W.G.L. Zou
daar niet veel beter een gezamenlijk project van ge
maakt kunnen worden?
Onze fractie vindt, dat we op grond van de infor
matie, die we nu hebben, onmogelijk ja kunnen zeggen
tegen dit voorstel. Als gemeenteraadsleden zouden we
veel beter toegerust moeten worden voor dergelijke
belangrijke beslissingen, bijv. in dit geval vanuit de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De hear Singelsma: 11 jannewaris 1971 haw ik myn
stim jown oan it ütstel om in ündersiik yn to stellen
nei de bistjürlike réorganisaesje. Ik bliuw by dat stan-
punt. De bitinkingen, hwat de plannen oanbilanget,
fan it Kolleezje fen G.S. en fan it Ryk haw ik hjir
lykwols mist en ik winskje dus ynsicht to hawwen yn
de gefolgen fan dizze nije bistjürlike organisaesje.
De heer Rijpma: Wij hebben als fractie de vorige
keer ik meen zelfs algemeen voor gestemd, maar
we hebben daar toch een aantal kritische opmerkingen
bij geplaatst. Een van onze bedenkingen was, dat het
onderzoek financieel nogal in de papieren ging lopen
en wij wensten aan dat kostenbedrag toch wel zekere
grenzen te stellen. En nu zijn heel veel dingen nuttig
en goed en wij zouden alles wel willen doen, maar ik
dacht, dat wij hier een geval hadden, waarvan we
moesten zeggen: Dit gaat op het ogenblik onze budget
taire, onze financiële mogelijkheden te boven. En als ik
dit zo uitspreek, dan spreek ik namens de fractie op
twee uitzonderingen na; de ene betreft de persoon, die
aan Uw zijde zit, mijnheer de Voorzitter, de andere
iemand aan deze kant van de tafel, de heer Klomp.
Het thans in uitzicht gestelde rapport zou zeer in
gewikkeld worden, maar in het rapport, dat ik bij mij
uit de kast gehaald heb, het rapport „Stad en regio",
staan ook een heleboel cijfers. En dat is niet door zo'n
bijzonder groot onderzoekteam tot stand gebracht als
kennelijk de bedoeling is t.a.v. het nog samen te stel
len rapport. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat we
toch wel een aantal gegevens moeten hebben, maar ik
dacht, dat die op een eenvoudiger wijze te verzamelen
waren dan in Uw voorstel bedoeld is. Mijn vraag tot
slot van dit betoog is: Gaat met het rapport „Stad en
regio", dat U ons indertijd ter beschikking hebt ge
steld, ook nog iets gebeuren?
De heer B. P. van der Veen: Wij hebben geen be
hoefte aan bespreking van de zaak op zichzelf, want
ons standpunt is hetzelfde als de vorige keer. Als ik
echter de stemmen zo beluister, dan is het niet hele
maal uitgesloten, dat het voorstel, dat U ons voor
legt, niet zal worden aangenomen. Wat doen we dan
met de duiten, die we van de vorige keer overhouden?
(Gelach)
De hear Klomp: Mei it ütstel fan B. en W. kin ik
wol akkoart gean. En dér haw ik twa redenen foar.
Yn it foarste plak is in nije gemeentlike yndieling fan
Fryslan in djip yngripende saek. En in eventuele ge-
westfoarming net minder. Dêr binne abslüt ündersi-
kingen foar nedich en dy kostje nou ienris jild. En yn
it twadde plak bin ik foar, om reden fan solidariteit,
Ik soe net graech wolle, dat Ljouwert oan 'e kant
stean bliuwt, as oare gemeenten wol ta dit ündersiik
bislute en dêrfoar bitelje. Dat soe wolris as in boeme
rang op üs werom komme kinne.
De Voorzitter: Het is geen gemakkelijke opgave
voor mij om dit voorstel te verdedigen tegen al de
stemmen, die ik gehoord heb. Ik dacht ook, dat de
heer Van der Veen wel eens gekkere voorspellingen in
deze Raad had gedaan. (De heer B. P. van der Veen:
Welke dan?) (Gelach) Ik kan natuurlijk zeggen: La
ten we nu meteen maar tot stemming overgaan; dan
weten we het, maar dat lijkt me ook niet helemaal
juist.
Een paar kanttekeningen lijken me toch wel nuttig.
Ik dacht, dat ik het vrij kort moet maken. In de eerste
plaats omdat ik 11 januari een nogal uitvoerig betoog
heb gehouden over onze mening i.z. het onderzoek en
ik neem aan, dat dit de leden van de Raad nog wel
bekend is en dat het weinig zinvol zou zijn, dat ik al
de toen gebruikte argumenten hier nu ga herhalen.
Ik wil volstaan met enkele woorden naar aanleiding
van een aantal opmerkingen, die zojuist uit de Raad
naar voren zijn gebracht. In de eerste plaats zou ik
ook het College willen onderlijnen de woorden
die de heer Vellenga heeft gebruikt, als ik het goed heb
begrepen, namens enkele leden van zijn fractie, die de
houding van het Provinciaal Bestuur nogal betreuren.
Wij begrijpen niet zo heel best, dat het Provinciaal
Bestuur eerst een gunstig advies geeft voor een on
derzoek betreffende de gemeenten van Kollumerland
tot en met Lemsterland het gehele zuidoosten van
de provincie en dat, als dan in het verdere overleg
de kleibouwstreek, een deel van de greidhoek en een
aantal daartussen liggende steden zich daarbij aan
sluiten, plotseling ditzelfde Provinciale Bestuur de Mi
nister mededeelt, dat men weinig heil in een dergelijk
onderzoek ziet (dat toch precies hetzelfde onderzoek
is) en hem adviseert daar maar geen geld voor uit te
geven; dat is een voor ons vrij onbegrijpelijke zaak.
Het is natuurlijk het volledige recht van de Provincie.
Als deze van het begin af aan dit afwijzende stand
punt had ingenomen, hadden wij het begrepen, maar
deze inconsequentie is voor het College van B. en W.
toch wel een bijzonder groot raadsel en ik moet U
zeggen, dat wij het ook ten zeerste betreuren, dat het
Provinciaal Bestuur deze althans voor ons -moei
lijk te begrijpen houding heeft aangenomen.
Een tweede opmerking. Het onderzoek is bezig in
een deel van de provincie. Ik heb zojuist al gezegd,
dat men er van Kollumerland tot en met Lemsterland
al mee is begonnen; het is ook 11 januari hier reeds
ter sprake geweest en Uw Raad had al een besluit
genomen, zou alleen bijzonder graag zien, dat de rest
van de provincie ook meedeed. Dat onderzoek is aan
de gang en dat gaat natuurlijk door, want die op
dracht was al verstrekt.
Een derde punt (en dan sluit ik aan bij de woorden
van de heer Klomp) vind ik persoonlijk het meest
droevige van het standpunt, dat op dit ogenblik door
een bijzonder grote meerderheid van deze Raad wordt
ingenomen en dat is, dat dit onderzoek, als Leeuwar
den niet meedoet, in wezen voor het platteland in het
noorden en het westen ineenzakt, want dat is dan
weinig zinvol. De voorzitter van de afd. Friesland van
de V.N.G. heeft mij ook gezegd: „Als Leeuwarden niet
mee zal doen, zal de praktijk zijn, dat dit onderzoek
buiten het zuidoosten van de kaart is." En dit zal
men kan daar verschillend over denken door ver
schillende gemeenten niet zo gemakkelijk worden be
grepen, vooral niet n.a.v. het standpunt, dat tot dus
verre door Uw Raad en ook door ons College is in
genomen. Ik had het persoonlijk daarom ook fijn ge
vonden, als Uw Raad hetzelfde standpunt had kunnen
innemen als Sneek, dat zelfs zat met de moeilijke si
tuatie, dat zijn omgeving voor een belangrijk deel niet
meedoet. Die gemeente heeft echter gesteld: „Wij doen
wel mee, want het zou toch te betreuren zijn, als
Sneek uitvalt en daardoor het gehele zuidwesten van
de provincie buiten dit onderzoek zou blijven". Sneek
beeft dus tegen de houding van de meeste gemeenten
in die omgeving in, zich toch bij het onderzoek aan
gesloten.
Leeuwarden verkeert in een andere situatie. Al de
ons omringende gemeenten, behalve Tietjerksteradeel,
doen wel mee. En praktisch de gehele kleibouwstreek
bad zich al uitgesproken voor het onderzoek.
Nogmaals: Leeuwarden vormt een zo integrerend
deel van het onderzoek en er moeten zoveel gegevens
daar vandaan komen, dat, als Uw Raad op dit voor
stel nee zal zeggen, dit vrij zeker zal betekenen, dat
het onderzoek in Friesland zich gaat beperken tot al
leen het oosten en zuidoosten van de provincie, tot
gemeenten, die dit onderzoek reeds met elkaar hebben
aangepakt. Ik moet aannemen, dat de zienswijze van
de voorzitter van de afd. Friesland van de V.N.G. in
dezen we hebben daar uitvoerig over gesproken
juist is.
De heer Vellenga heeft gevraagd: De gemeenten
zullen toch stellig worden gekend in de structuur
schets? Ik neem aan, dat dit stellig zal geschieden,
want de Minister heeft zich enkele keren in deze zin
uitgelaten, dat hij de Provincie zal vragen zich in
nauw overleg met de gemeenten straks uit te spreken
over de structuurschets en ik twijfel er ook niet aan,
dat wij, wat dat punt betreft, binnenkort ingeschakeld
zullen worden bij het verdere vormen van de mening,
dat ook in onze provincie zal moeten plaats hebben.
Hiermee kom ik ook weer bij het onderzoek en daar
kan men natuurlijk verschillend over denken. Maar
wat was de opzet van dit onderzoek? Dat, als wij
straks in de arena zouden moeten treden, we toch wel
zouden moeten beschikken over een zekere studie, een
zekere hoeveelheid materiaal, waarmee de gemeente
raden, maar ook wij beter dan nu zouden weten waar
over we praten. Dat is in wezen de opzet van dit on
derzoek. Dat is ook duidelijk uitgesproken in een aan
tal vergaderingen van de afd. Friesland van de V.N.G.
De opzet is duidelijk: te trachten een betere informatie
te krijgen, opdat de gemeenten straks ook beter dan
op dit ogenblik op zinvolle wijze mee kunnen discus
siëren over deze indringende problematiek, die ook
Lv.m. de structuurschets stellig op ons af komt.
Over de opmerkingen i.z. de wijze van het onder
zoek behoef ik, dacht ik, op dit moment niet verder
in te gaan; dat is natuurlijk op zich een kwestie, die
voor discussie vatbaar zou zijn. Het afdelingsbestuur
der V.N.G. heeft zich daarover ook al uitvoerig be
raden en ter oriëntering van Uw Raad wil ik zeggen,
dat het duidelijk de bedoeling was, dat er een vrij
sterke daarmee bedoel ik: goed gespreide stuur
groep zou komen uit de gehele provincie, die zich bij
zonder direct zou moeten bezighouden met dit onder
zoek en ervoor zou moeten zorgen, dat de deskundige
Medewerkers van de V.N.G. hier niet vrijelijk in deze
provincie maar enkele jaren „rond zouden pionieren",
wat al te veel zou kosten. De bedoeling was om dui
delijk ook leiding te geven aan het onderzoek. De
„brede" stuurgroep, die zou worden ingesteld, zou een
belangrijke taak in het geheel krijgen. Wij hebben ook
de Provincie gevraagd in die stuurgroep zitting te
willen nemen. De Provincie heeft dat ook tot onze
spijt afgewezen, maar heeft wel gesteld, dat ze
natuurlijk ook tegen doublures was en dat zij ermee
akkoord ging, dat gegevens die uit dit onderzoek en
uit haar eigen verdere studie naar voren zouden ko
men, uitgewisseld zouden worden, waar wij het uiter
aard mee eens zijn.
Mevr. Dijkstra blijft bij haar standpunt. Zij heeft
nog de concrete vraag gesteld: Is het aantal inwoners
per gewest al vastgesteld? Er zijn wel bepaalde aan
tallen al door vorige bewindslieden genoemd, maar ik
dacht, dat dat meer gezien moet worden in het kader
van de gemeentelijke herindeling dan m.b.t. de gewest-
vormihg. Staatssecretaris Van Veen heeft aantallen in
woners genoemd, die z.i. als algemene richtlijn zouden
moeten worden aangehouden voor het handhaven van
zelfstandige gemeenten, en Minister Geertsema heeft
te kennen gegeven, dat hij achter het standpunt van
de vorige bewindslieden stond. Er zijn dus geen exacte
aantallen inwoners genoemd voor de gewesten. T.a.v.
de gemeentelijke herindeling werden die aantallen
stringenter aangegeven.
Mevr. Dijkstra heeft ook gevraagd: Er is toch al
contact tussen de grote gemeenten? Een opmerking,
die ook de heer Vellenga heeft gemaakt. Er is op
minstens tweeërlei wijze contact, ook van onze kant,
over deze problematiek. In de allereerste plaats met
de ons omringende gemeenten. Wij hebben al een aan
tal gesprekken gevoerd.
En daarmee kom ik ook bij de opmerking, door de
heer Rijpma geplaatst: „Wat gebeurt er met het rap
port „Stad en regio"?" Dat vormt op het ogenblik on
derwerp van gesprek in het contact tussen Leeuwar
den en de omringende gemeenten. Behalve van één
gemeente ik noem op het ogenblik liever nog geen
naam; het overleg is nog gaande - hebben op dit mo
ment de Colleges van B. en W. al een unaniem stand
punt over de gedragslijn, die wij in dit stadium in
de overgangsfase, tot er meer tekening in de proble
matiek van de gewestvorming komt zouden moeten
volgen en ik neem aan er wordt aan gewerkt
dat op vrij korte termijn (niet volgende maand, maar,
naar ik dacht, het eerste kwartaal van het volgend
jaar) de Colleges van Leeuwarden en van de omrin
gende gemeenten wel eens met voorstellen bij hun
respectieve raden zouden kunnen komen. Ik vind het
jammer, dat één gemeente zich wat gereserveerd op
stelt. Verder zijn de meningen nogal positief, wat be
treft het punt „nauw met elkaar optrekken" en dat
is in dit stadium m.i. belangrijk. Daar hebben enkele
sprekers zojuist al op gewezen en dat standpunt deelt
ook het College. Dus daarover bestaat geen enkel
meningsverschil.
Er zijn zo nu en dan ook gesprekken met de grote
gemeenten en daar is ook het punt van de gewestvor
ming zij het dan wat meer oriënterend een aan
tal keren ter sprake geweest. Wij zoeken in dat ver
band niet zozeer naar een oplossing, maar daar gaat
het meer om een elkaar op de hoogte brengen van
wat de standpunten over en weer zijn m.b.t. deze ma
terie.
Mevr. Woudstra dicht ons Waterleidingbedrijf toe,
dat het hier ook mee bezig is. Ik ben voorzitter van
die „club" en ik kan U daarom dus de stellige ver
zekering geven, dat daar nog nooit één woord over
deze problematiek is gevallen. U bent altijd goed ge
ïnformeerd, maar hier bent U toch echt niet goed ge
ïnformeerd.
De heer Singelsma wil wel graag meer inlichtingen
hebben. Wij ook. Wy binne it dus wol iens op dit punt,
mynhear Singelsma.
Ik meende, dat mevr. Dijkstra ook nog heeft opge
merkt, dat wij ervoor zouden zorgen, dat de kosten
van het onderzoek niet hoger zouden worden, zonder
dat de Raad dat bewust besloten zou hebben. Dat
laatste heb ik er destijds wel bij gezegd, en daarom
komen we nu ook bij de Raad.
En ik meende, dat de heer Van der Veen vroeg,
wat er gebeuren zou met het geld dat al uitgegeven
was. Dat is gemakkelijk te beantwoorden, want er is