22
23
niets uitgegeven. Dat geld zit nog volledig in onze kas;
daar kunt U heel genist op zijn. We hadden trouwens
ook toegezegd, dat wij geen geld zouden uitgeven, als
het geval niet in werking zou kunnen worden gesteld,
zoals in de Raad was besloten.
Ik mag wel zeggen, dat het College de reacties van
de Raad betreurt, maar ik maak me niet zoveel illusies,
dat ik U heb kunnen bekeren met dit verhaal. Ik
dacht echter, dat het toch wel zinvol was, dat ik zo
een aantal opmerkingen heb gemaakt.
De heer Vellenga: Ik kan het alleen maar waarde
ren, dat U, mijnheer de Voorzitter, ondanks zoveel
tegenwind uit de Raad, zich toch geroepen hebt ge
acht namens het College deze verdediging van het
voorstel te geven. Ik geloot' ook, dat U daarbij één
belangrijk punt genoemd heeft, dat stellig indruk zal
maken op ons allen, n.l. de zaak van de samenwerking
van Leeuwarden met een groot aantal gemeenten in
deze omgeving. En nu dacht ik, dat het enige punt van
verschil tussen een groot deel van deze Raad en U en
het College hoogstens dit kan zijn, of inderdaad een
rapport als waarover we nu praten, een deugdelijk
middel is in het geheel. Qua intentie staan wij dus
geheel op hetzelfde standpunt als het door U zopas
vertolkte. Daarom ben ik er blij mee, dat U zich in
staat acht om, laat ik zeggen in het eerste kwartaal
van 1972, namens Uw College en U hebt het ver
moeden, dat het ook in andere gemeenteraden zal ge
beuren door de betrokken colleges met een aantal
concrete punten bij de Raad te komen, omdat wij allen
menen, dat de samenwerking hechter zal moeten zijn.
Dat vind ik dus een positief punt in een discussie, die
overigens voor U ietwat negatief gaat uitvallen.
Ik heb in de tweede plaats duidelijk begrepen, dat
er toch al bepaalde contacten zijn gelegd om op het
moment, dat de gevolgen van die structuurschets ter
discussie komen, daar een bepaald antwoord op te
kunnen geven. En, wat dat betreft, zou U zich dus
ook zonder dit rapport kunnen redden.
Ik ben het eens met de heer Rijpma, dat wat ik wel
eens genoemd heb „het gele boekje van Den Dunnen"
er ligt en dat in zekere zin een basis kan zijn om te
proberen bepaalde structuren duidelijker te maken en
hier en daar te trachten tot een gemeenschappelijke
conceptie te komen. Dat acht ik toch wel het waarde
volle in deze discussie.
Nu hebt U, mijnheer de Voorzitter en daar eindig
ik dan mee - gesproken namens „het College" en ook
in de raadsbrief staat „wij" (dat is dus het College
van B. en W.). Dan heb ik öf niet goed geluisterd öf de
heer Rijpma niet helemaal goed begrepen, toen hij op
een bepaald moment zei, dat er twee leden van zijn
fractie op hetzelfde standpunt staan als de Burge
meester nu heeft vertolkt. Klopt dat? Hij zei verder:
„Dat zijn de man aan Uw rechterzijde en de heer
Klomp." Nu zit er nóg een lid van de fractie... (De Voor
zitter: Weth. Heetla was niet in de fractie.) Was die
niet in de fractie? (De Voorzitter: Het College is
unaniem.) Dus het College is wel unaniem? (De Voor
zitter: Zoals gewoonlijk.) Dat is uitstekend. Het is
goed om dit soort dingen even recht te zetten en ik heb
het nu helemaal begrepen.
De heer Bouma: Ik heb toch nog wel even behoefte
hier iets van te zeggen. De grenzen van de gemeenten
zijn jaren en jaren lang niet of nauwelijks gewijzigd en
dat doe je ook niet zo eenvoudig. Als de gemeenten een-
keer een bepaalde begrenzing hebben, is men geneigd,
die zo te laten. Die grenzen kan je zo maar niet ver
anderen, net zo min als landsgrenzen. En als je dan op
een gegeven moment van oordeel bent, dat aan de
gemeentegrenzen toch getornd moet worden in ver
band met eventuele vergroting van die gemeenten of
dat er gewerkt moet worden met gewesten of met wat
voor andere regelingen ook, dan doe je dat niet voor
een dag, een week en ook niet voor een jaar, maar
misschien voor de volgende eeuwen. En dan moet je
onder zo'n beslissing de sterkste waarborgen leggen,
die je maar kunt bedenken. Dan moet je heel goed
weten wat je doet. Ik vind het helemaal niet erg, dat
je nu net voor zo'n geval in zo'n situatie eens wat
extra geld uitgeeft. Ik ben van oordeel, dat je dan
niet op een rapport van de Provincie moet afgaan,
dat uit een ambtelijke commissie komt, maar dat de
gemeenten echt wel hun eigen visie mogen geven, hun
eigen onderzoek mogen instellen om heel goed te we
ten, welke beslissing ze moeten nemen. En of het nu,
zoals bij onze vorige beslissing, f 63.000,moet kosten
of, zoals bij de beslissing, die vanavond van ons wordt
gevraagd, f 47.000,— meer, je moet dat geld als gemeen
te Leeuwarden maar rustig voor de begrenzing van de
Gemeente en voor de gewestvorming en wat er alle
maal maar meer achter vandaan kan komen, besteden,
opdat je straks een gefundeerd oordeel kunt vellen.
De Voorzitter: Ik heb geen behoefte nog weer op
de zaak in te gaan. Ik onaerschrijf uiteraard in grote
lijnen de woorden van de heer Bouma. Dat is duidelijk.
Ik neem aan, dat wel stemming wordt verlangd.
Er wordt stemming verlangd.
Het voorstel van B. en W. wordt verworpen met 28
tegen 9 stemmen. Voor stemmen de heren S. Bouma,
J. ten Brug (weth.), J. Heetla (weth.), W. Hemstra,
K. J. de Jong (weth.), A. Klomp, J. B. Singelsma,
J. Tiekstra (weth.) en K. Weide (weth.).
Punt 32 (bijlage no. 433).
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Deze fractie gaat
akkoord met het intrekken van het besluit van 27 sep
tember en is bereid het nieuwe voorstel te steunen,
wanneer de Minister niet bereid is de grondkosten in
dit plan te accepteren.
Uit de ter inzage gelegde stukken blijkt, dat bezuini
gingen zijn gevonden tot een bedrag van f 1.230.000,—.
Slechts een gedeelte van dit bedrag bestaat o.i. uit
werkelijke bezuinigingen, zoals bijv. f 50.000,bespa
ring op trottoirs, f 20.000,omdat de omlegging van
de gasleiding meevalt, f 50.000,voor het in ruige
staat laten van het speelterrein, f 225.000,door 27
woningen meer te bouwen, f 300.000,door in de twee
de fase de bestrating weer in klinkers uit te voeren
en niet in asfalt en f 200.000,door de grondprijs voor
winkels, garages en andere bijzondere bebouwing op
hetzelfde niveau te brengen als die van de woningen.
Wat de f 135.000,voor de walbeschoeiïng van de
Bonkevaart betreft, zijn wij van mening, dat dit ook
eigenlijk niet in de kosten van dit plan thuishoorde.
Verder wil ik nog opmerken, dat de besparing van
2 ton op het renteverlies ons een klein gokje lijkt.
Deze nieuwe opzet leidt tot lagere huren, een positief
punt, al zal het bij het afnemen van de woningnood
in de toekomst voor de woningbouwverenigingen moei
lijker worden om flats te verhuren, nu de prijs daar
van ongunstig afsteekt bij die van eengezinswoningen.
Ook zou ik graag willen weten, wat er gebeurt, als
de Minister niet bereid is de kosten voor de warm
watervoorziening buiten beschouwing te laten bij het
vaststellen van het subsidie. Kan deze voorziening nog
worden vervangen door een andere of zijn hierover
met de N.V. Amsterdamse Verwarmingsmaatschappij
al definitieve afspraken gemaakt?
Nog een punt zijn de op stapel staande plannen Ald-
lan-oost en -west. Leidt het bezwaar van de Minister
tegen wegen van 9 m breedte, genoemd in de ter in
zage gelegde stukken, ook tot herziening van wegbreed-
ten in die plannen? Ik meen te weten, dat de ontwer
per van de plannen in eerste instantie heeft gepleit
voor wegen van 7 m, ook uit overwegingen van veilig
heid.
Mijn laatste opmerking geldt de stukken. Dit stuk
kwam erg laat bij ons in de bus en bovendien lag het
lijstje met bezuinigingen, dat toch wel noodzakelijk
was om enig inzicht in de materie te krijgen, ter in
zage. En ik zou graag willen weten, wat daar nu het
nut van was. Had het lijstje niet meteen meegezonden
kunnen worden aan iedereen?
De heer Tiekstra (weth.): Wat ik nadrukkelijk
vraag van de Raad is begrip voor de situatie, waarin
met betrekking tot de woningbouw in Lekkumerend-
oost moest worden geopereerd. De cijfers en de overige
gegevens i.z. deze woningbouwplannen zijn onder zware
druk, soms ook op basis van onvoldoende gegevens, tot
stand gekomen. Ik wil er voorts op wijzen, dat er ook
nog op dit ogenblik uitsluitend gepraat kan worden
over ramingen. Naarmate dit bestemmingsplan tot uit
voering komt, dus de realisering vordert, zullen alle os-
dragen van de geraamde kosten vervangen kunnen
worden door de werkelijke kosten. Dan pas weten we
wat het eindresultaat van de exploitatie van dit gebied
is. Dat is niets nieuws, want dat is al jaren het geval
geweest met allerlei plannen. Daarbij moeten wij ons,
dacht ik, wel realiseren, dat bij het opstellen van deze
ramingen degene, die moet calculeren, stellig de neiging
heeft, wanneer de werken in uitvoering zich over een
vrij lange periode en die kan gemakkelijk vijf jaar-
worden uitstrekken, uiteraard de risico's, die zich
in die periode kunnen voordoen, zo goed mogelijk in
te dekken. Zou dat niet gebeuren, dan zouden we on
aanvaardbare risico's voor de gemeentehuishouding lo
pen. Overigens stelt mevr. Brandenburg terecht, dat
de bedragen, waarom het hier gaat, bepaald niet in
alle opzichten besparingen zijn. Ik moet de Raad at
tenderen op het feit, dat we hier nu eenmaal hebben
te werken op een gebied, dat kersvers is opgehoogd.
Dat betekent, dat er zich in de komende jaren nog
een zettingsproces gaat voordoen, waarbij reparatie
van de daardoor ontstane schade, in het bijzonder dus
aan wegen en riolering, nu eenmaal uit de uit het be
stemmingsplan komende middelen moet worden ge
dekt. Als die niet voldoende zijn, dan zal dat beteke
nen, dat het plan een tekort gaat opleveren.
Ik heb er geen behoefte aan al te gedetailleerd op
de velschillende vragen in te gaan. Het vormt op zich
zelf geen enkel bezwaar de post van f 135.000,van
de Bonke te verschuiven naar het project van de Bonke
zelf. Men kan dat standpunt met evenveel recht ver
dedigen. Natuurlijk moeten wij de meer-opbrengst, zo
als die geraamd is voor de terreinen voor bijzondere
bebouwing, ook nog waar maken. We nemen dus bij
deze gang van zaken risico's. Dat behoeft niet te be
tekenen, dat, als er zich kostenstijgingen blijken voor
te doen, de Minister niet bereid zou zijn, ook achteraf,
zoals vaak gebeurd is, de meer-kosten alsnog in de
grondkosten op te nemen. Ook de Minister werkt, wat
dat betreft, op dit ogenblik uiteraard met ramings-
gegevens. Ik geloof wel, dat het van belang is en
daarmee kom ik dus op een vraag, die mevr. Branden
burg met klem gesteld heeft dat het hier plaats
gehad hebbende proces ons terdege wakker heeft ge
maakt voor een kritische begeleiding van de ontwik
keling van de grondkosten, m.n. in de nieuwe bestem
mingsplannen, en daar zijn wij op het ogenblik dan
ook zeer consciëntieus mee bezig. Ik ben, wat het ef
fect daarvan betreft, niet zonder hoop. Anderzijds gaat
het ook nu natuurlijk weer om een raming, terwijl
we t.a.v. de werkelijke kosten van te voren ook niet
precies weten, waar we uit komen.
Dat is wat ik summier over het probleem van de
grondkosten wilde zeggen.
Het is niet zo verwonderlijk, dat de stukken laat
zijn gekomen. Deze gegevens zijn ik zeg het uit
het hoofd, maar ik moet me al sterk vergissen, als
het niet juist is alle in de afgelopen 14 dagen eruit
geperst. Het is ook duidelijk, dat de twee Wethouders,
die hierbij betrokken zijn, de heer De Jong en ik, deze
beslissingen niet op „eigen manneboet" nemen; deze
zaak is de vorige week dinsdag pas in B. en W. ge
weest en vandaar uit zo snel mogelijk naar de raads
leden gegaan. Het leek niet zinvol en nuttig, ook niet
nodig, om de specificatie van de kosten in de stukken
op te nemen. Ik geloof ook niet, dat het qua informa
tie zoveel zou uitmaken, omdat het nu eenmaal gaat
om posten, gespreid over een aantal onderdelen, die,
dacht ik, op zichzelf nog geen gedetailleerde informa
tie geven.
Ik geloof, dat het veel belangrijker is, als straks
blijkt, dat we inderdaad in staat zijn de ontwikkeling
van de grondkosten zo goed mogelijk in de hand te
houden.
Hiermee wil ik op dit moment volstaan.
De heer De Jong (weth.)Mevr. Brandenburg heeft
voorts nog gevraagd naar de warmwatervoorziening.
Die is, wat de financiering betreft, door de Minister
buiten beschouwing gelaten, maar de woningbouwver
enigingen staan nu voor de vraag: Wat doen we nu
met betrekking tot die voorziening? Er is een verge
lijking uitgewerkt tussen de kosten bij overgaan op
het nogal sterk traditionele systeem van de badgeyser
i'n de kosten bij het handhaven van een centrale warm
watervoorziening, beide met eigen financieringsmiddelen.
In het eerste geval is het totale bedrag aan lasten
f 339,63 en in het tweede geval is dat bedrag f 318,65.
Men is dus ongeveer f 20,per jaar goedkoper uit,
als men in de huidige situatie, nu de warmwatervoor
ziening niet in de financiering van het Rijk is opge
nomen, toch op de centrale warmwatervoorziening
overgaat. Daar beraden de corporaties zich op het ogen
blik over en ik heb het idee, dat men de financierings
middelen daarvoor wel beschikbaar kan krijgen. Het
lijkt me toe, dat de centrale voorziening grote voorde
len oplevert, ook omdat op dit moment bij de Energie
bedrijven nog overwogen wordt in de toekomst ver
plicht te stellen, dat bij het plaatsen van een geyser
een afvoer wordt aangebracht en dat kost dan ook
nog eens f 150.per woning. En dat zou dus dit ver
schil nog groter maken. Ik meen, dat het daarom van
belang zou zijn toch die warmwatervoorziening aan te
brengen, maar dat komt de bewoners dus ongeveer
f 25,per maand meer te kosten aan water- en gas
verbruik; die kosten zijn nu niet in de vermelde huur
bedragen opgenomen. In de raadsbrief staat de kale
huur: f232,per maand voor de 227 woningen en
f 263,per maand voor de 239 woningen. De huren,
die in de vorige raadsbrief worden genoemd, waren
f 315,(gemiddeld voor 439 woningen) inclusief warm
watervoorziening.
Zoudt U die voorziening elimineren en ook nog reke
ning houden met het feit, dat nu 27 woningen meer
gebouwd worden, dan komt U uiteindelijk op een huur-
verlaging van gemiddeld plm. f 40,per maand, maar
de uiteindelijke kosten voor de flatbewoners worden
(mét centrale warmwatervoorziening) f 20,per jaar
lager. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Mijn vraag
was, wat er gebeurt, als de Minister niet bereid is de
kosten voor de warmwatervoorziening in de vaststel
ling van het subsidie te betrekken.) Nu, dan zijn de
kosten van de warmwatervoorziening voor de bewo
ners ingeval van badgeysers f 339,63 en ingeval van
centrale warmwatervoorziening f 318,65. Daar ben ik
dus wel van uitgegaan, maar ik heb er even een kleine
toelichting bij willen geven.
De heer Heidinga: De gehele gang van zaken met
betrekking tot het bestemmingsplan Lekkumerend is
zo zachtjes aan zeer onverkwikkelijk. Ik heb geen
behoefte daar thans uitvoerig op in te gaan; het is al
nacht. Ik geloof ook niet, dat het ergens toe leidt.
Wat de Wethouder gezegd heeft, als „onder druk",
„onvoldoende gegevens" en „het moet er allemaal nog
uit komen", is voor ieder bestemmingsplan gelijk. Dit
is niets nieuws. Je moet, als je een bestemmingsplan
maakt, altijd afwachten wat er uit komt. Je raamt het
allemaal zo redelijk mogelijk op basis van de bekende
gegevens. Maar hier zijn, geloof ik, toch té veel fouten
gemaakt en ik meen, dat het ook wel goed is, dat de
Gemeente hier eens met de neus bovenop gedrukt is.
Want niet alleen, dat wij in Leeuwarden moeilijk zitten
met onze woningbouw dat weten we allemaal wel
maar we zitten ook verschrikkelijk moeilijk met de
huren, en dat is een veel belangrijker kwestie. En ik
moet het toch in de Regering prijzen, dat zij de vinger
legt bij de huur die er uit komt. Die is voor een gewoon
mens niet meer betaalbaar. Daar hadden wij natuurlijk
meer om moeten denken; je wordt, geloof ik, gemakke
lijk bedrijfsblind op dit punt. Wij doen nu bijv. al tal
van jaren alleen maar zaken met Kats en met Knoop
en Giezen. De bouwen alle woningen. Maar wie zegt U,
dat dat de voordeligste manier van bouwen is? Nie
mand. Er kan best een heel andere combinatie zijn,
die het met een heel ander systeem voordeliger kan
doen. Maar wij letten daar domweg niet op. Wij zeggen:
„Nou, dit loopt leuk. Vooruit maar. Bouwen maar."
En wij nemen voor ieder bestemmingsplan weer Knoop
en Giezen om het vol te bouwen. Daar gaat-ie dan
weer. En nu plotseling zegt de Minister: „Hé,
stop eens even. Dit gaat zo niet." We worden dus met
de neus bovenop het feit gedrukt, dat we gewoon in
hetzelfde schuitje maar wat doorvaren en daarom vind
ik het van bijzonder belang, dat dit is gebeurd, ook in
het belang van de Gemeente, en ik kan alleen maar de
hoop uitspreken, dat wij hier met elkaar lering uit
trekken, wat ook tot voordeel en heil van onze bevol
king zal zijn.
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat ik een
misverstand moet wegnemen. Ik heb alleen maar be
doeld te zeggen en ik dacht, dat de heer Heidinga
dat heel goed begrijpt dat wij natuurlijk bij het hele
bestemmingsplan Lekkumerend-oost de afgelopen 1 Vi a