16 Dit is eigenlijk een nadere toelichting geweest op de eerste brief en ik heb het idee, dat daardoor de pijn: Is dit ook een beetje te hard aangekomen? en ik kan de bezwaren van de heer Vellenga wel be grijpen voor een belangrijk deel wel is weggenomen. Hoewel, aan de andere kant, wij hebben niet om het zenden van een dergelijke brief gevraagd; de Raad heeft ons de opdracht gegeven. Ik hoop, dat wij op deze wijze de betrokken burgers zo weinig mogelijk schrik berokkend hebben en dat zij dus weten wat onze bedoeling is. Br komt nog een punt bij: Wij hebben in het ver leden meermalen het verwijt van de Raad gehoord m.b.t. de onbewoonbaarverklaring: „B. en W., kom nu niet zo plotseling met zo'n bericht van onbewoonbaar verklaring uit de lucht vallen; dat weten jullie toch ver van te voren ook wel. Is het niet van belang, dat de mensen er vroegtijdig mee op de hoogte gesteld worden? Dan kunnen ze eventuele investeringen voor komen." En dat was eigenlijk ons motief, waarom we de makelaars destijds een brief hebben gestuurd; zij wisten dan wat wij op langere termijn terzake van plan waren. En bovendien heeft de Raad ook duide lijk gesteld, dat hij zeer sterk geporteerd was voor het opruimen van krotten. De laatste verkiezingsprogram ma's van de beide grootste partijen zijn zeer positief in dit stuk van zaken. Dat wij in dezen wat tempori seren, houdt verband met onze woningbouw, die, jam mer genoeg, wat stagneert. We hebben ook in de Com missie Vooroorlogs Woningbezit gezegd: Laten we nu niet met het amoveren beginnen, voordat we vervan gende woningen hebben, maar het idee van krotoprui ming houdt sterk onze aandacht; dat zullen we niet laten schieten. We zullen ermee terugkomen, zodra het maar enigszins verantwoord is. Het gaat slechts om het opschuiven van het schema. Gebleken is, dat bij het samenstellen van de lijst daar is misschien wat misverstand over geweest de woningen alleen van buitenaf bekeken zijn. De heer Vellenga heeft hier ook op gewezen. Nu zijn deze wo ningen van structuur enz. wel voldoende bekend bij Bouw- en Woningtoezicht, maar het kan best zijn, dat ze hier en daar van binnen zodanig zijn opgeknapt, dat, ook al staan ze op deze lijst, er nog over te pra ten valt. Misschien kan daarvan de amovatie een aan tal jaren worden uitgesteld. Deze lijst geldt voor een lang tijdsbestek en daarmee voorkomen we juist wat in het verleden wel vaak gebeurde, n.l. dat we door laat verzenden van berichten van onbewoonbaarver klaring de klacht hoorden: „Vandaag krijg je bericht, dat morgen je woning onbewoonbaar verklaar d wordt en dan moet je maar zien, dat je eruit komt." Er zit dus nu nog een tikkeltje overleg in voor die gevallen, waarin de eerste brief te hard aan is gekomen en dat is dus ook in de tweede brief naar voren gebracht. Men heeft gevraagd op welke basis wij gehandeld hebben. Nu, U hebt gehoord wat onze bedoeling is. Het schrik-effect zat er dus wat in, maar we hebben dat wel weer wat teruggebracht en we hopen, dat het niet harder aankomt dan strikt nodig is. De heer Rijpma heeft nog gevraagd naar het Maria- hof. De bedoeling is, dat het pand dat nog bewoond wordt door één vrouw, wel afgebroken wordt, maar dat we met de andere woningen, die daar rondom staan, nog wachten, want die worden nog door gezin nen bewoond en daar willen we nu juist het tempori seren op toepassen. Hoewel ze wel op het amovatie- schema staan moeten we eigenlijk eerst zorgen, dat we wat meer vervangende woningen hebben. Ze komen dus qua structuur wel voor opruiming in aanmerking. De heer Van Haaren vraagt, of het beleid gewijzigd is. Ik dacht het niet. Alleen ik heb wel eens het idee en dat wil ik toch wel even stellen dat, als ik de heer Van Haaren hoor spreken, hij maar van één bepaalde kant tegen het vraagstuk aan kijkt, n.l. van de kant van de mensen, met wie hij nogal veel con tact heeft, m.n. de jongeren, die dan zo graag zo'n huisje nog zouden willen bewonen. Wij komen op ons spreekuur vaak in aanraking met degenen, die deze huizen bewonen en tegen ons zeggen: „Hoe lang moet ik nog in dit krot blijven wonen; het lekt aan alle kanten. Er is niet meer in te wonen. Geef ons toch alsjeblieft een knappe woning." Dat is dus de andere kant van de medaille. En nu zitten we voor dit pro bleem: Hoe komen we met de krotopruiming verder, terwijl er toch van die gevallen zijn, dat we mensen nog een beetje kunnen helpen, die tijdelijk in zulke woningen gehuisvest kunnen worden? Met dit laatste moet je echter buitengewoon voorzichtig zijn. Als het een krot is en het in aanmerking komt voor de krot- opruimingsbijdrage, dan moet het binnen twee jaar af gebroken zijn. Is het geen krot, dan zou je kunnen zeggen: Laat de mensen nog maar even zitten. Maar dan kopen wij het vaak niet. In het kader van het passief aankoopbeleid zou je het wel kunnen kopen, maar als de mensen er nog langer in kunnen wonen, laat hen dan maar, want we hebben er direct geen behoefte aan. Wat de behoefte aan studentenhuisvesting betreft, nu, dat lijkt vaak meer dan het in werkelijkheid is. We hebben een onderzoek terzake ingesteld en als ik dan zie wat er op af komtHet aantal werkelijke studenten is bijzonder gering. Dat is ons wel zo bar en bar tegengevallen. Hier moeten we nu ook bepaald niet de indruk wekken, dat de studenten bij tientallen staan te wachten op zo'n woning. Het is bepaald niet waar. Als we in totaal aan 10 toe komen, dan is het al heel veel. Nu de financiële gevolgen. Als de Raad deze nota aanvaardt, dan zal die een van de grondslagen van de middellange termijnplanning vormen, ook wat de fi nanciële consequenties betreft. En bij de begroting van het Grondbedrijf zullen we in de komende tijd daar nader mee geconfronteerd kunnen worden. Als de Raad duidelijk uitgesproken heeft, dat hij dit beleid wil aan vaarden, dan weten wij ook: dat en dat zijn de con sequenties, daar en daar kunnen we dus in de komende jaren ons beleid op plannen. We hebben er behoefte aan, dat we niet te veel van het ene jaar in het andere leven, maar op iets langere termijn zicht op deze zaak krijgen, in financieel opzicht en wat het beleid be treft; dat we weten wat we t.a.v. de amovatie, de re novatie, de krotopruiming gaan doen, dat we dus een duidelijk beleid voor ogen hebben, waarnaar we ons kunnen richten. De heer Vellenga: Beide Wethouders hebben hun uiterste best gedaan om zoveel mogelijk in te gaan op een aantal vragen die vanuit de Raad waren gesteld. Met name Weth. Tiekstra heeft ook gepoogd onder dit stuk die motiveringen te schuiven waar ik, maar ook anderen, om hadden gevraagd. Nu dacht ik, dat het zin kan hebben om dat op een bepaalde manier toch nog eens te doen ik kom daar in het slot van mijn tweede betoogje nog even op terug juist ook in verband met die herbezinning die op een bepaald moment toch nodig kan zijn. Dat klemt te meer, omdat de Wethouder te recht met betrekking tot de basis van het beleid van het College van B. en W. heeft gewezen op bepaalde structuurplannen die een aantal jaren geleden in deze Raad zijn aanvaard. Alleen zou het kunnen zijn, dat de uitwerking daarvan, toegespitst op de zaken waarover het vanavond gaat, nu in een ander licht komt te staan dan destijds het geval was door een aantal fac toren die door mij en door anderen naar voren zijn gebracht. Hoe werkt dat nu uit in de tijd en in de naaste toekomst Vast staat natuurlijk, dat in bepaal de wijken, los van welk aankoopbeleid dan ook, ver krotting plaats vindt en die gaat ook door. Wat dat betreft kan ik me helemaal vinden in de wijze waarop de heer Tiekstra dat naar voren heeft gebracht: Een gemeentelijke overheid stellig ook in onze visie zal zich door sociale motieven laten leiden als het om deze dingen gaat, omdat hierbij een stuk echte volks huisvesting in het geding is voor de mensen van van daag en de mensen van morgen. Ik ben blij, dat hij ook m.n. gereageerd heeft op datgene wat door mij en an deren is gezegd over de mogelijkheden van rehabilitatie van bepaalde wijken. Hij heeft als heel duidelijk voor beeld de Transvaal wijk genoemd, maar daaraan ook nog nadrukkelijk toegevoegd Oldegalileën-Willem Sprenger- straat e.o. Ik geloof, dat het goed is, dat we dat soort dingen hier op deze manier vanavond ook vaststellen. Dat geeft bij een stuk onzekerheid die kan bestaan, toch op een andere manier ook een bepaalde zekerheid bij de mensen die het betreft, en het beantwoordt ook aan nieuwe inzichten die op dit punt steeds duidelijker naar voren worden gebracht. Inderdaad signaleert hij de moeilijkheid om in dit hele aankoopbeleid dat geldt overigens niet alleen voor het aankoopbeleid systematiek te brengen. De nota is daar een bepaalde poging toe. Alleen hij zit met hetzelfde probleem waar de heer Rijpma en ik beiden over hebben gesproken, n.l. die mogelijke grensoverschrijdingen zo hier en daar. Op dit moment kan ik wel zeggen, dat ik mij in zijn algemene formulering van deze materie wel kan vin den, m.n. ook omdat nadrukkelijk gestipuleerd is, dat er dan pas z.g. grensoverschrijdingen zullen plaats vin den als de aangewezen organen van de Raad of de Raad zelf, daarin nadrukkelijk zijn gekend. Ik heb duidelijk uit zijn mond gehoord, dat er dus geen pas sief aankoopbeleid in andere gebieden plaats vindt, dan de in de nota genoemde. Hij heeft wel een voorbehoud gemaakt voor incidentele gevallen en daarbij bepaalde voorbeelden genoemd. Mochten voorstellen daaromtrent de Raad bereiken, dan dacht ik ook, dat het goed kan zijn daarvan een duidelijke motivering te geven èn om de zaak zelf èn om de consequenties van dergelijke aan kopen voor de hele omgeving die daarbij betrokken is. Hij heeft ook gewezen op de noodzaak van informatie en gezegd: „Op dit punt hebben wij allemaal, en ook ik persoonlijk, het nodige geleerd." Ik dacht, dat het goed is dat gewoon nuchter vast te stellen. Bepaalde dingen die wij vandaag duidelijk zien, zagen we vijf of tien jaar geleden niet op dezelfde manier. Het geeft ook de mogelijkheid met de betrokken mensen tot een duide lijke gedachtenwisseling te komen. Nu zegt hij op een bepaald moment: „Toch voorkom je daarmee niet be paalde vormen van speculatie." Zo onder het motto „de mens is toch zondig". Hij heeft die uitdrukking niet gebruikt, maar tegen die achtergrond zou je het toch kunnen vertalen. Los van de hele theologie, geloof ik, dat je die speculatie zou kunnen voorkomen door sneller met bijv. voorbereidingsplannen te gaan werken ten aanzien van bepaalde gebieden en als het kan alle mo gelijke regelingen te benutten om te voorkomen, dat hier op een bepaalde manier misbruik wordt gemaakt van een stuk nood, dat hier heel duidelijk aanwezig is. Hij was nogal concreet, toen hij zei: „Wij komen in 1972 met een basisplan voor de binnenstad, met com plete informatie, dat wij ter discussie zullen stellen." Ik hoop, dat het College dat waar kan maken, maar ik weet, dat deze Wethouder voorzichtig genoeg is om dit soort woorden niet uit te spreken wanneer hij ze niet waar kan maken. Maar en de heer Heidinga heeft dat zopas al gezegd als reactie op de Nieuw jaarsrede er zijn al weer tien dagen van het jaar om. Er zijn ook heel snel tien weken en tien maanden om van een bepaald jaar. Maar goed, wij willen dat in ver trouwen afwachten. Ik ben het ook met de Wethouder eens, dat het zin kan hebben te proberen de Stichting Stadsherstel in te schakelen in Leeuwarden. Ik weet uit andere gemeenten in Nederland, andere steden in Ne derland, dat deze Stichting voortreffelijk werk kan doen wat betreft voorlichting, het banen van bepaalde wegen, het aangeven van bepaalde middelen enz. enz. Maar, over die binnenstad sprekend, hebben zowel Weth. Tiekstra als Weth. De Jong bepaalde uitlatin gen gedaan die, dacht ik, nog wel wat vraagtekens oproepen zo in de kring van deze Raad en mogelijk ook wel op de tribune. Maar dat is, hoe interessant de mensen die op de tribune zitten, ook zijn, minder in teressant. Wij moeten daar op dit moment op reageren als raadsleden. Op een interruptie van mij (een vraag) heeft de Wethouder gezegd: Wij werken met een nieuw systeem. Een nieuw systeem, dat zeer oppervlakkig is." „Zeer oppervlakkig" heb ik dus uit zijn mond opge tekend. (De heer Tiekstra (weth.): Mag ik even in terrumperen?) Ja, graag. (De heer Tiekstra (weth.): Dat sloeg op de methodiek van het vaststellen van de onvolwaardigheid van woningen. En dienaangaande kon Weth. De Jong gelukkig voor hem en minder geluk kig voor mij in deze discussie vollediger antwoorden dan ik. Het ging in de beantwoording m.n. over de lijst van onvolwaardige woningen. Weth. De Jong heeft het mysterie, dat door mijn woorden was blijven hangen, volledig opgehelderd.) Dat dacht U maar. (Gelach) (De heer Tiekstra (weth.): Wat de gang van zaken be treft, bedoel ik.) (De Voorzitter: De heer Vellenga gaat verder.) Bedankt voor de interruptie; ik kon inmiddels even bijtanken. Ik heb toen ook per interruptie de vraag gesteld: Wie heeft dat nieuwe systeem uitge vonden? Daarop is niet zo'n duidelijk antwoord geko men, dacht ik. Het ging er niet om wie het systeem heeft toegepast, maar om wie het heeft uitgevonden. En dat is heel iets anders. Ik dacht, dat het een vraag is, die hier blijft hangen en waar we van het College een duidelijk antwoord op moeten hebben, nu of later. De Raad heeft er recht op dat heel concreet te weten. Nu heeft Weth. De Jong zich beijverd om aan te vullen datgene wat de heer Tiekstra in de taakverdeling tus sen beide wethouders had weggelaten in zijn betoog. Hij heeft bepaalde aantallen woningen genoemd waarom het hier zou gaan, en hij heeft een verhaaltje gehouden over die beide zendbrieven die van dit College zijn uit gegaan. De eerste brief had nogal wat schrik en wrevel verwekt en is toen ijlings gevolgd door een tweede. Daarbij heeft Weth. De Jong gezegd, dat hij meende, dat die beide brieven een uitvloeisel zouden zijn van de motie die in de Raad was ingediend door mevr. Woud stra, een motie die is overgenomen door het College van B. en W. Ik heb in eerste instantie gevraagd, of er nog een andere basis was en uit de beantwoording heb ik begrepen, dat het College de brieven en het beleid dat daarbij hoort ziet als een uitvloeisel van die motie. Ik vraag mij af, of dat een juiste interpretatie is. Ik weet niet, of het College er goed aan heeft gedaan, zonder enig nader overleg met bepaalde aangewezen raadscommissies, deze interpretatie aan die motie te geven. Ik betwijfel dat ten sterkste, maar het lijkt mij een taak voor de indieners van de motie om daar van hun kant uitvoeriger op terug te komen. Dan komt er in de beantwoording nog een tweede punt bij. De Wet houder zei ongeveer dit. Eerst was de lijst van onvol waardige woningen zo en zo lang en toen is die nog eens bekeken, er zijn bepaalde aantallen afgevoerd en er is toen een zeker aantal overgebleven. Toen die mensen zo geschrokken waren van de eerste brief, is er een tweede brief gestuurd. En nu is het merkwaardige, dat niet de Gemeente gaat aangeven of die huizen wel of niet in aanmerking zouden komen voor onbewoonbaar verklaring en alles wat daarmee annex is, maar dat het College met een soort omgekeerde bewijslast gaat werken en tegen die mensen gaat zeggen: Nu bent U geschrokken, maar U krijgt nog de kans om ons dui delijk te maken, dat Uw huis daar niet voor in aan merking komt. Ik moet U zeggen, dat ik dat een stuk onzorgvuldig overheidshandelen vind. Zo hoort dat niet te gaan, in zijn algemeenheid niet en stellig niet toe gespitst op de mensen waarom het hier gaat. Ik heb ook aangetekend uit de mond van de Wethouder, dat de mensen de gedachte zouden kunnen krijgen, dat mogelijk de Raad vanavond hier andere gebieden gaat aanwijzen voor een passief aankoopbeleid. Ik dacht niet, dat de Raad dat doet. Wij hebben m.n. gevraagd: Actief aankoopbeleid voor deze gebieden en niet meer? Nee, niet meer. Passief aankoopbeleid voor deze gebieden en niet meer? Nee, niet meer. De heer Heidinga noem de terloops een ander gebiedje. De heer Tiekstra heeft snel gezegdGoed, dat kan ervan komen, maar dat komt dan eerst in de Commissie Ruimtelijke Ordening. Met andere woordenwij wijzen vanavond geen andere gebieden aan en die mensen kopen dus niets voor een dergelijke mededeling wel of niet op papier staande. En dan nog een derde punt soms wil een Wethouder teveel bewijzen; ik ken dat vak een klein beetje n.l. Weth. De Jong heeft verwezen naar twee verkiezingsprogramma's van wat hij noemde twee grote partijen, twee grote fracties in deze Raad. Maar ik geloof, dat hij dan toch een klein beetje teveel be wijzen wil, want wanneer in die programma's nadruk kelijk staat, dat krotopruiming voortgang moet vin den met alle beschikbare middelen die daarvoor zijn, mag je daaruit niet afleiden, dat dat een basis kan zijn voor die twee brieven die uitgegaan zijn naar de men sen. Ik geloof, dat we dan over zeer verschillende dingen aan het spreken zijn en ik meen, dat het ook volkomen fout is het op die manier te gaan doen. Verder heeft in ieder geval Weth. De Jong aan het eind van zijn betoog gezegd: Als de Raad vanavond deze nota goed keurt, dan enz. enz. Naar mijn mijze van zien is deze nota er vanavond niet om door de Raad te worden aanvaard of te worden goedgekeurd. Naar mijn wijze van zien is dit een discussiestuk, dat door Uw College in de Raad is gebracht, opdat de Raad zich eens kan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 10