7 het duidelijk zijn, dat, wanneer je op deze manier streeft naar een bepaald doel, dit planmatig zal moe ten gebeuren. De praktijk van ons werk in de Raad leert ons, dat wij inderdaad soms te maken hebben gehad met plannen, op basis waarvan wij bepaalde voorstellen aannamen om hier en daar aan te kopen en te gaan breken. Dat waren soms afgeronde plan nen; soms waren dat plannen in voorbereiding en, wat die plannen in voorbereiding betreft, ontdek je ineens na zoveel tijd dat er een soort gewoontebeleid kan ontstaan, dat je je als Raad haast bij voorbaat verzoend hebt met de voorliggende gedachten en be leidsoverwegingen van welk college dan ook. Hoewel je je op dat moment misschien ook ineens moet reali seren: Moeten wij hiermee doorgaan ja of nee? En in die zin kan ook Uw nota een bepaalde betekenis hebben. Anders gezegd: Het zou een ideale situatie zijn, wanneer alle gebieden, waarover wij vanavond praten en ook in de toekomst zullen praten, duidelijk lagen in plannen, in saneringsplannen, in reconstruc tieplannen, in goedgekeurde bestemmingsplannen. En t.a.v. bepaalde gebieden is het ook duidelijk, dat stel lig de plannen, die het bureau Vegter-Vijn onder han den heeft, zo snel mogelijk uit de bus zouden moeten komen. U bent daar overigens zelf ook van over tuigd, want bovenaan pag. 3 schrijft U over de nood zaak van het hebben van rechtsgeldige bestemmings plannen. Dat is -daar is zopas ook al in de Nieuw jaarsrede en de reactie van collega Heidinga op ge wezen een stuk pijn, een punt, waar we telkens tegen aan lopen. Maar hetzelfde maken we ook van tijd tot tijd mee, wanneer wij weten, dat er bepaalde plannen onderweg zijn. T.a.v. die plannen kun je je dan afvragen: Geldt de gehele motivering nog? Ik denk aan Oldegalileën, aan de Willem Sprengerstraat e.o., aan Werkmanslust, maar ik kan ook denken aan de Kamp in Wirdum. Er staan nog maar een paar gele vlekjes op de tekening die U ons heeft doen toe komen. Het is een aantal van ons wel bekend, dat daar een stuk bebouwing is, waarvan je zegt: Dat moet zo gauw mogelijk verdwijnen. Maar juist hier komt, dacht ik, ook heel duidelijk naar voren, dat, als het maar even kan, sanering en reconstructie in elkaar moeten overvloeien, omdat juist ook dit ge deelte te maken heeft met het hart van het dorp, dat wij in de gedachte opzet zo graag willen bewaren. En hier raak ik dus aan een van de dingen, die ik als een gemis heb genoemd, n.l. onze verantwoording. Geldt de motivering van toen of tot nu toe ook nu nog en ook straks nog? Ik kan U op dit moment wel zeggen, dat mijn fractie in beginsel akkoord kan gaan met het actieve aankoopbeleid voor die gebieden, die U op pag. 2, onder n, noemt. En dat wij het ook min of meer vanzelfsprekend vinden, dat, wanneer aan dit lijstje gebieden een nieuw gebied wordt toegevoegd, de Raad, hoe dan ook, daarbij betrokken zal worden. Nu ligt dat erg voor de hand en op zichzelf is dat ook wel duidelijk, wanneer dat gebeurt op basis van het hier goedkeuren van een nieuw bestemmingsplan. Maar het kan minder duidelijk zijn, wanneer de grens tus sen het passief en het actief aankoopbeleid op een be paald moment en in een bepaalde vorm wordt over schreden. Ik wilde nu iets zeggen over het passieve aankoop beleid. U schrijft daarover in Uw nota op pag. 3. Daarbij viel mij op, dat U zegt: „Wij noemen van het passieve aankoopbeleid enkele voorbeelden." En die voorbeelden zijn dan: Landbuurt, Achter Landbuurt, het gebied tussen Kanaalstraat, Achter de Hoven en Zuidergrachtswal en het gebied, dat U op de vorige pagina onder f al had genoemd, m.n. Verl. Schrans en Huizumerlaan. Mijn vraag is: Zijn dit slechts voor beelden? Moet ik dat zo vertalen: Dit zijn de enige gebieden waar op dit moment sprake is van een dui delijk gericht passief aankoopbeleid of zijn er meer gebieden, waar ook sprake zou zijn van een passief aankoopbeleid en zo ja, welke zijn dat dan? En waar om zijn ook die dan niet genoemd in dit stuk? Moet ik hierbij ook aan de binnenstad denken of aan be paalde sectoren van de binnenstad, waarop ik overi gens nog weer nader terug zal komen in mijn betoog. En ik zou dat nu wel willen weten, omdat die vraag mij bezig houdt, met het oog op de mogelijkheid, dat we op een bepaald moment over de grens wippen tus sen dat passief en dat actief aankoopbeleid. Want hier dringen zich ook met name de vragen op, die ik zopas, toen ik een viertal gemiste zaken noemde, heb aangeduid als het perspectief. U noemt bij dat actief aankoopbeleid onder de punten a t.e.m. j een periode van twee jaar. De vraag is natuurlijk: Kunt U dat waar maken? Die twee jaar zal mogelijk verband houden met bij het Rijk aangevraagde of van rijks wege toegezegde subsidies, maar er zit natuurlijk ook een technisch-organisatorische kant aan. U wijst zelf al op de moeilijkheden die U soms kunt hebben genoeg slopershanden te vinden om al deze huizen en panden af te breken. In dat geheel zou het misschien interes sant zijn bij het agendapunt dat nog behandeld moet worden over het doorlichten van alles wat met ruimtelijke ordening enz. verband houdt, de vraag naar een gemeentelijk sloopbedrijf eens onder ogen te zien, maar dit even tussen haakjes. U stelt dus een termijn van twee jaar voor die ge bieden waarvoor een actief aankoopbeleid geldt, maar U noemt niet een termijn dat zou ook veel moei lijker zijn natuurlijk voor die gebieden, waar sprake is van een passief aankoopbeleid. U hanteert daar zelf de uitdrukking „op iets langere termijn". Hier spelen een aantal moeilijkheden, die ik duidelijk wil signale ren. In de eerste plaats wat ik zopas aanduidde als het psychologische aspect van deze zaak. Overal waar sprake is van een passief aankoopbeleid, drukt men gewild of niet gewild, bewust of onbewust een bepaald stigma, een stempel, op zulk een gebied, zulk een wijk, zulk een buurt. In de tweede plaats is er natuurlijk een duidelijk sociaal aspect: Blijven de men sen daar wonen, willen ze er blijven wonen, kunnen ze er blijven wonen? Dat hangt ook vaak af en dat is zo moeilijk voor ons om daar als Raad achter te kijken, zelfs wanneer je je in deze wijken en buur ten zou proberen te oriënteren van de verhouding tussen goede en slechte huizen. Wanneer je te maken hebt met een gebied of met een wijk met 10% goede en 90%: slechte huizen, dan is dat op zichzelf niet een probleem. Ook nog niet, wanneer het gaat om 30% goede en 70% slechte huizen (hoewel dan de span- ninkjes al groter kunnen worden). Maar de hele zaak gaat duidelijk worden, als het een fifty-fifty situatie zou zijn, 50% goede en 50% slechte huizen. Dan gaan de psychologische en de sociale aspecten heel duidelijk, heel nadrukkelijk een rol spelen. Maar ik dacht, dat er nog heel andere moeilijkheden zijn ook. In de eerste plaats krijgen wij te maken en moeten wij ook te maken willen krijgen met veranderde inzichten t.a.v. het intact laten van oude wijken en oude buur ten. De oude wijk krijgt langzamerhand meer aandacht dan dat de laatste 30, 20, 10 jaar het geval is geweest. En wanneer we daarvan uitgaan, betekent dat m.i. stellig ook bij een passief aankoopbeleid dat wij ernaar willen streven redelijk goede woningen te hand haven. Wij doen dat U, mijnheer de Voorzitter, hebt er in Uw Nieuwjaarsrede zopas ook al op gewezen bij alle voorstellen die met renovatie te maken heb ben; alleen heb je het uitgezochte voordeel, dat je dan te maken hebt met woningen die in handen zijn öf van de Gemeente öf van woningbouwcorporaties, dus met één organisatie, met één overzichtelijk com plex huizen. Bij de gebieden waar het vanavond over gaat, heb je te maken met een hele reeks huizen die in handen van verschillende bezitters zijn, en het is enorm moeilijk om dan het genoemde uitgangspunt te handhaven. En toch zou het geprobeerd kunnen worden. In Rotterdam doet men het in het Oude Wes ten, in Amsterdam in de Pijp en hier en daar ook in Den Haag in de Schilderswijk. Ik wijs in de tweede plaats en dat speelt hier al ietwat doorheen op de feitelijkheid van de woning nood. Tracht maar eens duidelijk te maken waarom, terwijl mensen zoeken om woonruimte, de Gemeente goede huizen afbreekt. En zou je dus eigenlijk niet de mogelijkheid moeten inbouwen om nog meer huizen bewoonbaar en verhuurbaar te maken en te houden? Die mogelijkheid is aanwezig; U noemt ook aantallen in Uw nota, maar zou je dat ook niet op grotere schaal moeten gaan doen? Ook tegen de achtergronden van wat ik zopas zei, n.l., dat de oude wijk weer meer in ere komt en we meer willen doen om oude huizen in redelijk goede staat te houden Het derde punt, dat hierbij speelt, is: Hoe betrek je de mensen bij al deze voornemens en deze plannen die nog niet helemaal plan zijn? Want dat is de pijn. Het gaat immers om hun huis en hun wijk. En het gaat dus om de bewoners als zodanig, maar je zou ook kun nen denken aan de neringdoenden, aan de middenstan ders. Het is hun brood, hun bestaan. En zij hebben het gevoel, dat ineens in hun leven door een beslissing ergens in het Stadhuis, in de raadzaal of op een an dere kamer, een stuk onzekerheid wordt geschoven, waarvan ze dan niet altijd alles begrijpen. Dat kan tot een bepaalde verbittering leiden en vandaar ook, dat ik zo met name vraag: Kun je enig perspectief bieden en zou je niet veel meer moeten doen aan wat je „begeleiding" kan noemen? Ergens kan dat een zoetelijk woord zijn, dat met bepaalde dingen van het maatschappelijk werk verband houdt, maar dat be doel ik dan niet in de allereerste plaats. Wèldus: dui delijke voorlichting, niet in die zin, dat je de mensen naar de mond gaat praten en doet alsof je ze op al hun wenken zou kunnen bedienen, ook als je weet, dat het niet zou lukken. En ook niet in die zin, dat je bij de mensen verwachtingen gaat wekken: Het valt wel wat mee en het duurt nog heel lang. Nee, dit zal een stuk nuchtere informatie aan, een brok nuchter overleg met de mensen moeten zijn, want alles wat met sanering, met afbraak, met reconstructie en dus ook met dit aankoopbeleid te maken heeft, is niet al leen een zaak van de tekentafel, de techniek, de pla nologie, de stedebouw of wat dan ook, maar er zijn heel nadrukkelijk mensen bij betrokken. Nu onderschat ik de moeilijkheden niet, die er kunnen zijn, als je op dit terrein iets zou willen doen. Welk tijdstip kies je om de mensen te informeren en in welke vorm doe je dit? Ben je wel altijd in staat om een periode te noe men, waarop de mensen zich kunnen instellen? Want als je het te vroeg doet, dan heb je weer te maken met dat stigma, dat stempel, dat etiket, waarover ik zopas sprak en ik denk gewoon even terug aan de discussie die wij o.m. in de begrotingszitting, maar ook i.z. de Bisschopstraat en omgeving, m.n. over deze za ken hebben gehad. Maar je moet, dacht ik, ook weer denken aan de risico's van speculatie in dit soort ge bieden, omdat er altijd mensen zijn, die graag geld verdienen aan de woningnood van anderen, denkend aan toekomstige plannen van de overheid. Ik wijs nog op een bepaald aspect in het overheids handelen. Ik heb zopas gesproken over het overschrij den van de grens tussen passief en actief aankoopbe leid. Ik zie nog een andere grens, n.l. op het moment, dat de Gemeente zegt: „Wij constateren bepaalde ge breken aan die en die woningen. Dat kan ertoe leiden, dat dit tot onbewoonbaarheid voert en de procedure daartoe zullen wij in gang zetten." Kan daarmee ge paard gaan een aanbod tot aankoop Dat zou zo'n punt kunnen zijn, dat hierbij ook een rol speelt. En nu roep ik graag even in herinnering de behandeling van de gemeentebegroting van het jaar 1971, vorig voorjaar. Toen hebben wij ook een bepaalde discussie gehad over al deze dingen en daarbij is ter tafel gekomen een motie van de heer Van Haaren en mevr. Woudstra dat is de volgorde van de notulen; ik zou het uiteraard an ders zeggen! en die motie luidt als volgt: „De Raad van Leeuwarden; in begrotingszitting bijeen op 30 maart 1971; besluit, dat, wanneer maatregelen t.a.v. huizen en wijken worden overwogen, bijv. bij amovatie" (dat mocht toen nog net (amovatie), mijnheer Van Haaren, een vreemd woord) „of verkeersmaateregelen, de bewoners en eigenaars van de betrokken huizen hierover inge licht worden vóór of op hetzelfde tijdstip, dat de in formatie ook aan andere belanghebbenden, m.n. de ma kelaars, verstrekt wordt." En dan voer ik U, mijnheer de Voorzitter, sprekend in: „Als daarmee bedoeld wordt", zegt U dan en ik meen, dat dit inderdaad bedoeld wordt dat de direct belanghebbenden hier over niet later zullen worden geïnformeerd dan andere belanghebbenden, o.w. de makelaars, dan hebben wij daartegen geen enkel bezwaar en dan zijn wij bereid deze motie over te nemen." „Ik hoor overal instem mende geluiden", zei U toen en U hoort het nog, zie ik wel „dan is de zaak dus hiermee af en komt het zo in het verslag vast te liggen." Nu goed, dat is dan ook gebeurd. Vandaar, dat ik met zoveel gemak daaruit kon citeren. Nu moet ik even iets opzoeken, want ik moet nog een keer citeren. (De heer B. P. van der Veen: Waar leidt dit nu naar toe?) Dat zal js horen, jongen! Toen die motie werd aangenomen, stond daarbij voorop de informatie aan direct belanghebben den. (Daar leidde het heen!) De Raad liet in vol ver trouwen aan het College van B. en W. over, op welke manier men dat zou doen. En ter-wijl ik dus ietwat in de richting van de heer Van der Veen moest mon kelen, zocht ik om een brief die ik nog nodig had, een brief, die gestuurd is aan iemand (maar ik dacht aan meer „iemanden") in de oude binnenstad en die gedateerd is 23 november 1971. En in die brief wordt aan deze mensen meegedeeld, althans aan de per soon, van wie ik dan hier een brief in handen heb: „Wij zijn van mening" en „wij" is dan het College van B. en W. dat klopt wel; het is een loco-Bur gemeester, die hem heeft getekend en een loco-Secre taris, moet ik erbij zeggen, maar dat blijft er even echt óm „dat de U in eigendom toebehorende wo ning (zo en zo) zodanige gebreken vertoont, dat zij, voor zover wij dit thans kunnen beoordelen, niet kun nen worden weggenomen door het aanbrengen van ver beteringen. Dat betekent, dat de genoemde woning in feite ongeschikt is voor bewoning en gevolg gevende aan onze wettelijke verplichting (art. 33 van de Wo ningwet), zuilen wij dan ook de voorbereidende maat regelen nemen voor de onbewoonbaarverklaring van de woning. Het besluit daartoe zal door de Gemeenteraad behoren te worden genomen." Op zichzelf is dat dui delijk. Deze en andere briefschrijvers hebben gezegd: „Er zijn gebreken geconstateerd, maar er is niemand bij ons binnen geweest." Dat moet dan zo met het blote oog van de buitenkant gebeurd zijn. Dat is mijn eerste kanttekening hierbij. U schrijft dan terecht over voorbez-eidende maatregelen enz. enz. Maar ook en daar gaat het mij nu om „Vei-der merken wij op, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de Ge meente bereid is het pand van U in eigendom over te nemen. Mocht dit het geval zijn, dan zullen wij U hierover tijdig benaderen en wel vóór de eventuele onbewoonbaarverklaz-ing." En de service van de Gemeente gaat dan zo ver, dat men daar iets aan toevoegt, waarbij mogelijkheden wor den genoemd van het verkrijgen van een aanvullend huursubsidie en bedragen voor krotafbraak, krotont ruiming, doorstroming enz. enz. Mijn concrete vraag is: Is deze brief te zien als een uitvloeisel van de motie- Van Haaren-Woudstra En als dat zo is, is dat de juiste interpretatie? (De heer B. P. van der Veen: Er is een vervolgbrief op gekomen.) Waarom dacht je dat? (De heer B. P. van der Veen: Die heb ik van daag gezien.) O. Dan ga jij die straks citeren; anders praat ik te lang. Zullen we het wat verdelen? (De heer B. P. van der Veen: Als jij het goed vindt.) Ja, goed. Daar reken ik op, hoor. (Gelach) Dan laat ik de mijne liggen (die ik overigens niet heb). Mijn tweede vraag is: Hoeveel mensen zijn op deze manier aan geschreven, want destijds lag er bij de stukken een enorme lijst en ik weet dus niet, of al deze namen af gewerkt zijn. Als de brief los zou staan van de motie- Van Haaren-Woudstra, wat is dan de basis voor het in gang zetten van deze procedure, als het gaat om een beoordeling van buiten af? Want als de basis er niet duidelijk is, zou je kunnen zeggen: Geen basis en dus geen stijl. Volgende vraag is: Hebben B. en W. wel overwogen, welk schrik-effect dit bij bepaalde mensen te weeg kan brengen, stellig bij bejaarde men sen in de binnenstad, en had dit niet anders gekund? En mijn laatste vraag is: Past dit ook onder iets wat je aankoopbeleid zou kunnen noemen? Het is niet ac tief aankoopbeleid, het is ook niet passief aankoop beleid. Is het pre-passief aankoopbeleid Ik weet het niet. Ik hoor dat graag, maar ik dacht, dat juist hier sprake is van te weinig aandacht voor dat sociale, dat psychologische, dat menselijke aspect, waarover ik sprak. Tot slot een stuk of wat conclusies, deels in vra gende vorm. 1. Wij hadden een breder opgezette nota verwacht. 2. Wij kunnen in beginsel akkooz-d gaan met die gebieden waarover U spreekt, als het om het actief aankoopbeleid gaat, en we rekenen erop, dat bij nieu we gebieden de Raad altijd meepraat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 5