14 15 dat die het leven zou gaan leiden, dat ze tenslotte toch wel is gaan leiden. Door de Dienst Bouw- en Woning toezicht is in samenwerking met de Provinciale Directie Volkshuisvesting gewoon een lijst gemaakt van per celen van buitenaf bekeken waarvan mocht wor den aangenomen, dat ze te eniger tijd mogelijk U merkt al mijn voorzichtigheden wel op voor afkeu ring in aanmerking zouden kunnen komen. (De heer Veilenga: Is het te doen gebruikelijk, dat dat van buitenaf gebeurt?) Dat is niet te doen gebruikelijk; dit was een nieuw systeem, omdat men in het kader van de beoordeling van de vraag: „Hoe groot is het woning- bezit, waarvan we mogen aannemen, dat het de eerst komende 10 a 15 jaar zijn functie zal verliezen?" be hoefte had aan deze informatie. (De heer Veilenga: En wie heeft dat nieuwe systeem uitgevonden?) Ik weet niet, vanwaar het initiatief kwam; ik moet het antwoord op die vraag schuldig blijven. Ik weet op dit moment alleen, dat het zo gegaan is. Meer niet. (De heer B. P. van der Veen: De dader ligt op het kerk hof.) Nee, dat dacht ik niet. Het zal wel een ambtelijke dader zijn, maar of deze nog in functie is, weet ik niet. (Stem: Hij is hier vast niet.) Nee, ik behoef niet achterom te kijken naar de heer Quak. De dader is niet hier. (Stem: Waar dan wel?) Ik weet niet, of het een gemeente- dan wel een rijksambtenaar is. Dat is het enige wat ik daaromtrent kan zeggen. Ik zeg nog eens nadrukkelijk, dat het een zeer oppervlakkige beoordeling is geweest, van buiten af, en er is een zeer voorlopige lijst opgesteld. Die lijst moest uiteraard wel inzicht verschaffen in de vraag: „Van welke aantallen woningen moeten wij verwachten, dat ze in de eerst komende 10 of 15 jaar aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken?" De Raad moet zich n.l. wel reken schap geven van het feit, dat wij, zoals we hier zitten, over zo'n aantal jaren een aanmerkelijk kwaliteitsver lies zullen hebben geleden en dat zal stellig ook met het oude woningbestand van Leeuwarden het geval kunnen zijn. (De heer Veilenga: Het wordt bij ons natuurlijk niet altijd zo van buitenaf beoordeeld.) Meest al wel. Als het van binnen uit bekeken moet worden, dan ben je al een heel eind heen. Dan lig je op de tafel. Hier is geen stethoscoop bij te pas gekomen en ook geen bloeddrukmeter, maar misschien komt dat nog. Op grond van het overleg, dat in de Raad is ge weest bij de begrotingsbehandeling B. en W. heb ben toen een motie terzake overgenomen is die lijst opnieuw, mede rekening houdende met het effect dat die zou kunnen hebben, kritisch beoordeeld. Het al genoemde aantal woningen ruim 300 zijn er op blijven staan en er zijn ongeveeer 800 woningen ver der in de tijd verschoven. Ze zijn er nog en het mo gelijke kwaliteitsverlies van dit woningbestand be staat uiteraard ook nog, voor zover voor deze wonin gen niet individuele (want het zijn particuliere wo ningen) verbeteringsplannen zijn uitgevoerd. Voor zo ver de betreffende panden zijn gelegen binnen de in de nota genoemde gebieden en dat is niet bij voor baat onmogelijk en zeker voor zover ze gelegen zijn in de gebieden, ten aanzien waarvan een actief aankoopbeleid wordt gevoerd, zijn ze ook op de lijst blijven staan. Ik hoop, dat ik zo volledig mogelijk het betoog van de heer Veilenga heb beantwoord. Wat het betoog van de heer Rijpma betreft, ik heb, dacht ik, al iets laten blijken van de gevoelens die mij bezielen, als ik over krotwoningen praat, en ook van datgene wat ik bedoel, als ik verstandelijk over deze kwestie spreek. Ik moet de heer Rijpma toegeven, dat er bij dit proces een aantal kwalijke randverschijnse len zijn, gevolg van het tempo, waarin de baldadige jeugd kan opereren, en gevolg ook van de wijze, waar op buurtbewoners en eveneens lieden van buiten de buurt deze terreinen vaak gebruiken. Over deze verschijn selen denkt het College precies zo ernstig als de Raad erover spreekt. Maar we moeten niet proberen ons zelf wijs te maken, dat we al deze kwalijke randver schijnselen in een vloek en een zucht in de hand zul len kunnen krijgen. De heer Rijpma gaat dan over tot een afzonderlijke beoordeling van een drietal gebieden. Wat Oldegalileën en de Landbuurt betreft, bestaat tussen hem en mij een grote mate van overeenstemming. De heer Rijpma gaat nogal concreet in op de problematiek van de Parkstraten, in het bijzonder op die van het tracé van de Oostergo weg. Hij stelt: „Als niet vast staat, dat het deel van de Oostergoweg, dat wordt gevormd door de aansluiting van die weg op de Huizumerlaan, in 1973 in uitvoering komt, dan mag niet meer worden afgebroken in het gebied tussen de Huizumerlaan en de Eysingastraat. Ik ben bereid en hierover ook straks nog overleg te plegen met de Commissie Grondbedrijf op dit ogenblik met de heer Rijpma terzake te ac corderen als hij dat goed vindt omdat ik geen duidelijke uitspraak kan doen t.a.v. de vraag, wan neer de Oostergoweg tot zover kan worden aangelegd. Het is de Raad voldoende bekend, dat de aansluiting van die zuidelijke invalsweg bij het huis van bewa ring niet kan worden gemaakt dan nadat de spoor baan naar Groningen is verhoogd. Die verhoging is het zware project, dat wij, nadat wij de toewijzing van de middelen voor de Hemrik hebben gekregen, aller eerst moeten proberen klaar te krijgen, via het infra structuur-programma. Het is ook wel mogelijk het eerste deel van de Ver lengde Oostergoweg alvast te maken en dat betekent een duidelijke verbetering voor de communicatie met Triotel etc. Maar ik geloof niet, dat dit in conflict behoeft te komen met het verzoek van de heer Rijpma. (De heer Veilenga: Dat is dus een correctie op de nota, zoals die er nu ligt.) Dat is in die zin een cor rectie, dat in het gebied ten noorden van de Eysinga straat, waarvan de heer Rijpma zegt, dat de afbraak er door zal gaan, geen afbraak zal plaats vinden dan nadat vast staat, dat het betreffende deel van de Oos tergoweg wordt aangelegd. Dan geloof ik, dat ik ook de heer Rijpma, wat be treft de overgang van het actief naar het passief aan koopbeleid, reeds in mijn beantwoording van de heer Veilenga voldoende heb beantwoord. De opmerking van de heer Rijpma over het Mariahof zou ik graag willen doorschuiven naar Weth. De Jong, als deze dat goed vindt. (De heer Veilenga: Misschien was de Wethouder er nog wel op gekomen sorry dan maar had de heer Rijpma ook niet gevraagd om in de Landbuurt zo mogelijk van een passief aankoop beleid over te gaan naar een meer actief aankoop beleid Daaraan heb ik, meen ik, al een beschouwing gewijd in mijn beantwoording van het betoog van U, mijnheer Veilenga. (De heer Veilenga: Maar ik dacht niet, dat U daarin zo concreet een antwoord op de vraag van de heer Rijpma heeft gegeven, maar de heer Rijpma kan dit natuurlijk zelf wel zeggen. Sorry.) (De heer Rijpma: Ik kom hier in ieder geval nog wel even concreet op terug, maar U kan er misschien nu al wel even op ingaan. U hebt dus tegen de heer Veilenga gezegd, dat U de overgang ziet op het moment, dat Vegter en Vijn hun plannetje indienen.) Ja. (De heer Rijpma: Dan zeg ik: Akkoord, mits wij dat plannetje op heel korte termijn in handen krijgen.) Ja. (De Voorzitter: Laten we dit zo niet doen; dan krijgen we een derde instantie.) Dan hebben wii elkaar wel goed begrepen en dan heeft de heer Rijpma dus kenne lijk al een antwoord, in tweede instantie zelfs. Dat is dan een mooi inlopen op de tijd, mijnheer de Voorzitter. Na al hetgeen ik nu heb gezegd, betwijfel ik, of ik nog veel daaraan behoef toe te voegen. De heer Faber heeft nog recht op twee antwoorden. Hij heeft financiële gegevens gevraagd, maar die zijn bij de stukken ter visie gelegd. (De heer Faber: Geen gegevens over het renteverlies. Dat kan ik niet uit rekenen, want ik weet niet, wanneer dat begonnen is.) Dat is voor een jaar wel even op te geven. Dat is 6 a 7 ton per jaar. (De heer Faber: Er is al eens sprake geweest van 2 miljoen met betrekking tot een ander project, n.l. 't Aldlan.) Nee, nee, niet met betrekking tot deze post. Dat gegeven kunt U trouwens ook in de begroting van de Gemeente terugvinden; dat is heel eenvoudig. Voorts heeft de heer Faber nog even concreet ge vraagd, hoe het zit met het tracé van de verlengde Borniastraat. We hebben heel wat keren geschoven met dat tracé. De heer Faber moet zich realiseren, dat deze weg op enigerlei wijze aangesloten moet wor den op de Tijnjedijk en dat je bij zodanige tracering uiteraard zoekt naar de meest doelmatige oplossing, maar ook naar de oplossing, die uit verkeerstechnisch oogpunt de voorkeur verdient. Het aansluitingspunt ligt op het ogenblik al aardig vast en we hebben het zelfs wat goedkoper gemaakt. Ik dacht, dat een zui delijker tracering, zoals de heer Faber die ziet, alleen maar meer moeilijkheden en kosten voor de Gemeente aanhaalt en een grotere amovatie zou veroorzaken in het dorp Huizum, vooral in de omgeving van de dorps kerk. En het tracé is juist wat meer naar het noor den verschoven om de kerk en naaste omgeving on verlet te laten. De heer Van Haaren, die het niet eens is met het verwervingsbeleid etc., zou ik er wel op willen wijzen, dat in deze Raad niet de veronderstelling post moet vatten, dat uitstel van aankoop betekent, dat je min der betaalt. Wij hebben in het verleden nogal eens het verwijt gekregen, dat het aankoopbeleid van de gemeente Leeuwarden zich te traag ontwikkelde. Ik vind het een merkwaardige situatie, dat nu bij monde van de heer Van Haaren de mening naar voren komt, dat, in het bijzonder wat het passief aankoopbeleid be treft, de gemeente Leeuwarden te voortvarend zou zijn. Hij weet dat zelfs financieel te motiveren, hoe wel hij dat motief niet het sterkste acht. Ik meen, dat, als de overheid zich op een zeker ogenblik bepaalde beleidslijnen voorstelt, zij zo snel mogelijk moet pro beren met de uitvoering van dat beleid een aanvang te maken. En niets garandeert de heer Van Haaren, dat je, ook bij het opzetten van het aankoopbeleid, op ba sis van zijn veronderstelling: „als je rechtsgeldige be stemmingsplannen hebt, kun je snel handelen", (want dat betekent een compleet juridisch plan en dat is in Groningen ook niet voorhanden), niet direct de stok van de onteigening achter de deur kunt zetten. Ook dan heb je veel tijd nodig om de objecten, die je ver werven moet, inderdaad te verwerven. Wat wij doen, is de tijd naar voren halen, wat in Groningen gebeurt, is de tijd naar achteren schuiven. Het probleem blijft in wezen hetzelfde, met het risico, dat, als zich on gewenste ontwikkelingen voordoen, je die niet hele maal in de hand kunt houden, met het gevolg, dat je deswege aanmerkelijk grotere bedragen zou moeten betalen. Ik geloof, dat ik het voornaamste uit het be toog van de heer Van Haaren wel beantwoord heb. Ik kan hem overigens wel contenteren met de mede deling maar het komt t.z.t. wel aan de orde dat het toch ook in het voornemen ligt voor de gebieden, die onder het herziene basisplan voor de binnenstad val len, een voorbereidingsbesluit met voorwaarden van de Raad te vragen. Dat bemerkt de heer Van Haaren dan vanzelf wel. Ik heb niet de indruk, dat ik de heer Van der Veen behoef te beantwoorden. Ik geloof, dat de beantwoor ding van diens betoog wel in de beantwoording van de opmerkingen van de heer Van Haaren opgesloten ligt. Hiermee wil ik dan eindigen. De heer De Jong (weth.)Ik kan misschien het best beginnen met even in de historie na te gaan het ont staan van die lijst met 1185 woningen. Ik geloof, dat die kwestie niet voldoende uit de verf is gekomen: U weet, dat we hier destijds het plan van de Nationale Woningraad gehad hebben om 2279 woningen hetzij te amoveren, hetzij te renoveren. Dat eerste plan ging uit van 913 woningen amoveren en 1366 woningen renove ren. Toen dit plan klaar kwam, is een Commissie Voor oorlogs Woningbezit ingesteld, waarin ook zitting had den de toenmalige directeur van Bouw- en Woning toezicht, de heer Tolsma, en mensen van de Provinciale Directie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid. Toen is dus direct al gesteld: Als we deze 2279 woningen over een jaar of 10 deels gaan amoveren en deels gaan renoveren (voor 25 jaar), dan is het eigenlijk ook van belang de woningen onder de loep te nemen die niet eigendom zijn van de Gemeente of de woningbouwcor poraties. Vandaar, dat toen de directeur Bouw- en Woningtoezicht heeft gezegd: Ik kan wel nagaan, wel ke woningen over een jaar of 10 ervoor in aanmerking komen om bij dit geval betrokken te worden. Deze heeft dus een lijst van onvolwaardige woningen samen gesteld. Dat paste in het kader van het toenmalige beleid. Dan hadden we die woningen althans in onze greep om er iets mee te kunnen gaan doen. De kort sluiting met de Raad ontstond, toen wij het vorige jaar deze zaak ter discussie stellen, waarbij mevr. Woud stra zei: Nu heeft het College deze lijst wel in handen gespeeld van de makelaars, waar wij stellen er prijs op, dat niet alleen de makelaars op de hoogte zijn, maar dat ook de mensen, die in de huizen wonen, be richt krijgen. Ik heb daar toen wel enkele bedenkingen tegen gehad en gezegd: Weet U wel goed, dat, als we dit doen, we het risico lopen, dat we veel verontrusting teweeg brengen en we moeten in dit opzicht toch bij zonder voorzichtig zijn. Want dit zal een schokeffect hebben. (Mevr. Woudstra-Peene: Maar dan zou het alleen aan de makelaars verteld worden.) Ja, inder daad. Het bezwaar van mevr. Woudstra was dus meer gericht tegen het feit, dat de makelaars het wel wisten en de bewoners en/of eigenaars niet. Vandaar hebben wij ons afgevraagd, toen we met de motie-Woudstra- Van Haaren geconfronteerd werden: Hoe doen we hier nu mee We hebben toen in het overleg met de Com missie Vooroorlogs Woningbezit en ook met de Com missie Woningbedrijf gevraagd: Zullen wij in dit ge val dan maar niet de lijst die we aan de makelaars verstrekt hebben, intrekken en daarvoor teruggeven een lijst met woningen, waarvan wij weten, dat ze in derdaad in aanmerking komen voor afbraak binnen niet al te lange tijd, dus duidelijk woningen, die eigen lijk voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking ko men? Dan kunnen we de bewoners en/of eigenaars dus ook een duidelijk bericht sturen. Vandaar, dat er een lijst is gekomen met 285 woningen. Daarvan zijn ongeveer 175 geen eigendom van de Gemeente. Een groot gedeelte van deze 285 was dus al eigendom van de Gemeente, een deel was ook al pakhuis, dus wat er uiteindelijk overbleef waren zo'n 170 a 175 wonin gen in particuliere eigendom. Wij hebben toen de be trokkenen een brief gestuurd (want de Raad heeft ons deze opdracht gegeven) om hun te zeggen wel zo voorzichtig mogelijk wat de bedoeling daarvan is. We hebben de brief gestuurd naar de eigenaars en de bewoners van de huizen, uiteraard ook naar eige naars, tevens bewoners. Het bleek ons, dat die brieven hier en daar toch wel enig schokeffect te weeg ge bracht hebben. Dat verontrust ons niet, maar dat was toch onze bedoeling niet geweest. De bedoeling was alleen de mensen te vertellen, ingevolge de opdracht van de Raad: U staat op de lijst en dat kan bepaalde consequenties hebben. U moet daar dus rekening mee houden. We hebben er een tweede brief achteraan ge stuurd; die tendeerde meer in deze richting: Als U de eerste brief verkeerd hebt opgevat, dan willen wij toch wel even toelichten wat de bedoeling hiervan ge weest is. In die 'brief staat o.a.„De betekenis van de aan U gezonden brief is geen andere dan dat U nu reeds wordt medegedeeld, dat de mogelijkheid bestaat, dat de woning in de eerstkomende drie jaar onbewoon baar wordt verklaard. Zoals ook reeds in de eerste brief is vermeld, zal dat niet geschieden dan nadat U opnieuw van ons een brief hebt ontvangen. Indien U reeds nu van mening bent, dat op grond van door U aangebrachte verbeteringen aanleg douche, closet e.d. of om andere redenen de eventuele onbewoon baarverklaring niet gerechtvaardigd is, dan verzoeken wij U ons dit te berichten. De betreffende woning zal dan zo spoedig mogelijk worden beoordeeld en, indien daartoe aanleiding bestaat, van de betreffende lijst worden afgevoerd. Gebleken is, dat in een aantal ge vallen de mening heeft post gevat, dat het de bedoe ling van de Gemeente is door middel van onbewoon baarverklaring de woning in eigendom te verkrijgen. Wij menen daarom met nadruk te moeten stellen, dat het beleid t.a.v. de onbewoonbaarverklaring geheel los staat van het aankoopbeleid, dat de Gemeente zich voorstelt in bepaalde gebieden te voeren. Dit aankoop beleid zal zeer binnenkort in een vergadering van de Gemeenteraad worden behandeld. Bij die behandeling zullen de betreffende gebieden door de Raad worden aangewezen, zodat U dan aan de hand van de beslis sing die de Raad heeft genomen, kunt vaststellen, of Uw woning in één van de aankoopgebieden is gelegen. Mocht U na bovenstaande uiteenzetting nog iets niet geheel duidelijk zijn, dan zijn wij te allen tijde bereid U schriftelijk dan wel mondeling nader te informeren. U kunt dan informeren" enz. enz.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 9