14
15
dan ingezet kan worden voor de Werkeenheid Nijlan.
Het is voor mij dan wel de vraag, of in dat geval de
80%-regeling van toepassing is.
b. Het financieren door de Gemeente van de per
soneelslasten tot een niveau gebruikelijk bij de subsi
diëring door Kijk en Gemeente. Dit betekent, dat, zo
lang het Rijk niet subsidieert, de Gemeente een last
op zich neemt van 90% van f20.000,- zijnde dezelfde
jf 18.000,als ik onder a noemde.
In beide gevallen zal de wijk Nijlan moeten garande
ren, dat zij zelf de kosten verbonden aan activiteiten
zal opbrengen. Tevens moet er met de meeste klem bij
het Ministerie op worden aangedrongen, dat er voor
1973 wel een subsidie wordt verleend. Ik meen te
weten, dat er van andere zijde bij C.R.M. aandrang
wordt uitgeoefend om ook voor het lopende jaar een
subsidie te verlenen. Ik zal graag de reactie van het
College afwachten en eventueel kom ik in tweede in
stantie met een motie.
Punt 2 van de raadsbrief heeft betrekking op het
subsidie voor de Stichting Ruiterskwartier. De begro
ting van deze Stichting is al behoorlijk besnoeid en
men kan zich zelfs afvragen, of er nog wel voldoende
mogelijkheden overblijven om het voorgenomen werk
te doen. Het bedrag van het subsidie, waarop de be
handeling van de aanvraag in de Raja was gebaseerd,
wijkt nogal wat af van het bedrag, dat nu wordt ge
noemd in de raadsbrief. Ook is men in de Raja uit
gegaan van een andere subsidieregeling. Ik vraag mij
af, of datgene wat nu aan de Raad is aangeboden, op
6 januari j.l. niet bekend was; dan had men ook in de
Raja over de juiste cijfers kunnen praten.
Mijn fractie heeft op zich geen bezwaar tegen het
verlenen van dit subsidie. Wij hebben echter wel een
vraag over de openheid van deze Stichting. De term
„open jeugdwerk" komt o.i. niet zo erg tot uitdrukking
in de bestuurssamenstelling. In dc raadsbrief staat,
dat de verhouding kerkelijke groeperingenniet-kerke-
lijk gebonden groeperingen 65 is. Als ik echter de
statuten van deze Stichting nalees, dan kom ik op een
verhouding 63, waarbij ik dan nog de vertegenwoor
diger van de Oecumenische Jeugdraad bij de niet-ker-
kelijke groeperingen reken, hetgeen op zijn minst aan
vechtbaar is.
Verder zou ik er op willen aandringen, dat deze
Stichting toetreedt tot de Stichting Coördinatie en
Dienstverlening, zodat deze Stichting voor het jeugd
werk in Leeuwarden meer inhoud gaat krijgen.
Punt 3 van de raadsbrief betreft het subsidie voor
de Stichting Hippopotamus. Ik zou willen vragen of
de zinsnede: „mits de Minister van C.R.M. bereid is
de Stichting te subsidiëren op basis van de rijksrege
ling" op de genoemde f 25.000,slaat.
Verder zou ik graag willen vernemen in welk per
spectief ik deze subsidieverlening moet zien. Ik be
speur in de raadsbrief een vrij groot aantal onzeker
heden betreffende de realisering van dit plan.
Misschien kan de Wethouder ook nog aangeven wel
ke alternatieven U m.b.t. de financiering in de raads
brief op het oog hebt.
De heer Faber: Ik dacht, dat het overleg met C.R.M.
met betrekking tot alle in de raadsbrief genoemde pun
ten afgerond was, behalve ten aanzien van het jeugd
werk in het Nijlan; daar is dat nog niet voor 100 pet.
het geval. Er zullen, meen ik, nog vragen worden ge
steld in de vaste Kamercommissie; er is nog een brief
onderweg die kennelijk die van het Ministerie heeft
gekruist en verder is er nog beroep aangetekend. Af
gezien van het resultaat van het verdere overleg, is
het een levensgrote noodzaak, dat het jeugdwerk in het
Nijlan wordt voortgezet en de zaak niet wordt terug
gedraaid. Daarvoor is de groep van 450 kinderen be
slist te belangrijk. De argumenten en getallen zijn uit
voerig in de verschillende stukken opgesomd; die hoef
ik hier niet op te noemen. Bovendien heeft de Raja posi
tief geadviseerd.
Een redelijke oplossing lijkt ons het voorstel, dat
gedaan is in de brief van het Centraal Orgaan (op blz.
2), n.l. dat bij wijze van overbrugging de personeels
lasten door de Gemeente worden gefinancierd. De heer
Snel noemde die mogelijkheid als tweede alternatief.
Eén punt wilde ik nog wel memoreren en dat is, dat
de jeugdwerkvoorzieningen in de buitenwijken duidelijk
in het nadeel zijn ten opzichte van de voorzieningen in
de binnenstad.
Wij zijn in ieder geval tegen een negatieve beschik
king ten aanzien van de Werkeenheid Nijlan. Wat de
andere voorstellen betreft, hebben wij geen bezwaren;
daarin kunnen wij wel meegaan.
De heer Van Haaren: De voor ons liggende raads
brief hebben wij met zeer gemengde gevoelens ontvan
gen. Natuurlijk zijn wij vooral blij, dat Hippopotamus
met een open centrum aan de gang kan. Over dit initia
tief, dat uit de betrokken jongeren zelf is voortgeko
men, is jarenlang overlegd en onderhandeld. Het heeft
allemaal veel te lang geduurd en de jongeren hebben
dikwijls het gevoel gehad, dat zij aan het lijntje werden
gehouden en overgeleverd waren aan de willekeur van
subsidiërende overheden. Dit soort toestanden moeten
in de toekomst vermeden worden. Dit kan als wij er
kennen, dat ook de jongeren een recht op welzijn heb
ben en wij, daarvan uitgaande, komen tot een in het
algemeen welzijnsbeleid verankerd, duidelijk, maar met
het oog op nieuwe ontwikkelingen, flexibel jeugdbeleid.
Ik zal hierop in de betreffende afdelingsvergadering of
bij de algemene beschouwingen terug komen.
Op deze plaats wil ik nog wel opmerken, dat het
Axies veel genoegen heeft gedaan te bemerken, dat
de Raad voor Jeugdaangelegenheden werkt aan een
algemene beleidsnota voor het jeugd- en jongerenwerk.
Daar zitten wij in deze gemeente werkelijk om te
springen. Zonder een duidelijk beleid kunnen wij slechts
fragmentarisch optreden en reageren en zijn wij steeds
bezig met het oplossen van acuut geworden deelproble
men. Dat zien wij nu ook weer met deze raadsbrief,
waaruit blijkt, dat de behoeften van het jeugd- en jon
gerenwerk niet tijdig zijn onderzocht en gecoördineerd.
Nu staan wij ineens voor een aantal subsidie-aanvragen,
moet er vrij veel en nogal willekeurig hier en daar
worden bezuinigd en valt het subsidie voor de Werk
eenheid Nijlan geheel overboord, omdat ons gewezen
raadslid als Minister van C.R.M. op grond van het hei
lige regeerakkoord aan het bezuinigen is geslagen.
De ellende rond d^ Werkeenheid Nijlan is een school
voorbeeld van hoe het niet moet. Als een geheel nieu
we wijk wordt opgezet, moet daar, net zo goed als
t.a.v. winkels en scholen, accommodatie worden ge
creëerd voor het jeugd- en jongerenwerk. Als zo'n wijk
dan bewoond wordt en je ziet, dat net als in het Nijlan
op de 6.500 inwoners 37 pet. beneden de 18 jaar is,
dan kunnen bijv. met steun van het Centraal Orgaan
direct plannen worden uitgewerkt voor het verder or
ganiseren van het jeugdwerk in de nieuwe wijk. In
het Nijlan is het jeugdwerk vanuit de wijkbevolking
zelf tot stand gekomen. Vrijwilligers hebben ontzet
tend veel gepresteerd, maar nu dreigen deze mensen
zich over de kop te werken, omdat het werk qua om
vang en diversiteit zo gegroeid en ontwikkeld is, dat
het niet meer op vrijwillige basis hanteerbaar is. Mijn
fractie stelt, dat in zo'n situatie de jeugdafdeling' van
de wijkraad recht heeft op een beroepskracht en dat
je niet alleen op zuiver financiële gronden nee kunt
zeggen. Wij zouden functionele- en wijkraden trouwens
willen zien ontwikkeld worden tot gedecentraliseerde
bestuursorganen met door de Gemeenteraad gedele
geerde bevoegdheden, maar dat hoort ook thuis bij
mijn algemene beschouwingen.
Wat kan er nu in de gegeven situatie worden ge
daan om het stuk jeugdwerk, waartegen de Raja, het
Centraal Orgaan, het College van B. en W. en C.R.M.
reeds in principe ja hebben gezegd, toch doorgang te
doen vinden? Het antwoord op deze vraag vinden we
in de brief van 27 januari j.l. van het Centraal Orgaan
aan de leden van de Gemeenteraad en daar gaat het
dan om de twee voorstellen die ook door de heer Snel
zijn gedaan, waarbij ik wel de door hem genoemde
volgorde zou willen omdraaien. Ik vind zijn tweede
voorstel belangrijker. Dat is het voorstel: „Het Ge
meentebestuur van Leeuwarden verklaart zich garant
voor de financiering van personeelsleden tot het ni
veau gebruikelijk bij subsidiëring door Rijk en Gemeen
te." Dat betekent dan, dat de Gemeente een last op
zich neemt van 90 van f 20.000,zoals de heer Snel
al duidelijk heeft gemaakt. Als ik zie, wat het jeugd-
en jongerenwerk ons in deze Gemeente in concreto
kost, nu de 80%-regeling van toepassing is, acht ik
een dergelijke uitgave t.a.v. dit nog te lang en te veel
verwaarloosde stuk welzijnsbeleid in onze gemeenschap
zonder meer verantwoord. Bij het Rijk dienen wij dan
onze subsidie-aanvrage geregeld met klem en aandrang
te herhalen en te vragen dit subsidie opnieuw te bezien.
Wij moeten tegenover een Regering die vooral de meest
kwetsbaren op grond van schaarste van rijksmiddelen
treft, niet ons hoofd in de schoot leggen, maar blijven
vechten. Mocht dit voorstel geen meerderheid vin
den, dan wijzen wij op het voorstel van de Stichting
Sociaal Cultureel Werk voor de Jeugd in Leeuwarden,
waarin gevraagd wordt om een ambulante kracht
de heer Snel heeft dat als eerste alternatief genoemd.
De afwijzing van het verzoek in de raadsbrief is
voor mijn fractie onaanvaardbaar. Het is ook niet ver
antwoord, daar het ontbreken van mogelijkheden van
verantwoord jeugdwerk, zoals de ervaring van Kin
derbescherming en Reclassering leert, gemakkelijk kan
leiden tot verveelde „gangs" die via baldadigheid ge
makkelijk kunnen komen tot agressieve en economi
sche criminaliteit.
Wat de opmerking van de heer Heidinga over uit
stel van behandeling van dit punt betreft, sluit ik mij
geheel aan bij de heer Snel. Wij kunnen een beslissing
niet uitstellen tot de begrotingsbehandeling, want de
Stichtingen Ruiterskwartier en Hippopotamus moeten
weten waar ze aan toe zijn; ze moeten kunnen gaan
draaien. Dat is beslist noodzakelijk.
Mijn verdere punten zijn, geloof ik, al door de heer
Snel naar voren gebracht. Ik wil mij m.n. nog aan
sluiten bij zijn verzoek om een nadere toelichting op
het stuk betreffende Hippopotamus.
De heer Heidinga: De heer Van Haaren heeft een
aantal opmerkingen gemaakt, waar ik het hartroerend
mee eens ben. Hij zegt: „Wij kunnen hier niet fragmen
tarisch te werk gaan. Dat is uit den boze." Wel, daar
ben ik het volkomen mee eens. Dat is wat ik straks
ook al opmerkte. Verder heeft hij gezegd, dat een aan
tal van zijn opmerkingen eigenlijk behoren bij zijn al
gemene beschouwingen. En daar horen ze ook thuis. Dat
heeft hij goed gezien.
Nog één opmerking aan het adres van de heer Van
Haaren, via U, mijnheer de Voorzitter: Op grond van
het „heilige" regeerakkoord zou Minister Engels, mijn
vroegere fractievoorzitter, aan het bezuinigen zijn ge
slagen. Het is natuurlijk kolder om dat zo op te mer
ken. (De heer Ten Brug (weth.): Het is niet heilig,
wou U zeggen.) (Gelach) Dat ben ik volkomen met
de Wethouder van Onderwijs eens, het is niet heilig.
Bovendien is het niet waar. Hoe zit het nu eigenlijk?
Als wij een begroting hebben met een tekort van
f 2.500.000,— en wij nemen vandaag, vooruitlopend op
de behandeling van die begroting, besluiten om 50 of
80 of 125 duizend gulden aan deze instellingen te ge
ven, nieuwe subsidies, die bij de begroting behoren te
worden behandeld, hebben wij dan ook maar enige
mogelijkheid om die bedragen uit te keren? Daar zou
ik toch wel een concreet antwoord van U op willen
hebben. Wij kunnen die instellingen wel wijs maken,
dat wij ze zullen subsidiëren en wij kunnen hier wel
tot alle mogelijke uitgaven besluiten, maar wij hebben
er rekening mee te houden, dat er instanties zijn die
boven ons staan en die toezicht op onze uitgaven hou
den. En als het niet reëel is, dat wij deze uitgaven
kunnen en mogen doen voordat de begroting behan
deld is en voordat uitgemaakt is hoe de zaken liggen,
dan plegen wij hier vanavond volksmisleiding. Dan
maken we de mensen wijs, dat we ze wat geven, ter
wijl wij niet de mogelijkheid en niet de bevoegdheid
hebben om ze het te geven en daar heeft mijn fractie
grote bezwaren tegen. Het zou best kunnen zijn, dat
wij voor dit hele subsidie-pakket voelen, maar, gezien
de positie van de Gemeente, lijkt het ons eerlijk en
verstandig ons vandaag af te vragen: Hebben wij de
mogelijkheid om dit te doen? Hebben wij die moge
lijkheid niet, dan moeten wij die mensen niets wijs
maken. Daarom zegt mijn fractie: Behandel dit punt
bij de begroting; daar hoort het thuis. Wij trekken dit
stuk er nu gewoon uit en nemen daar beslissingen
over, en, wat ik al gezegd heb: Als dat niet reëel is,
moeten we het niet doen.
Mevr. Dijkstra-BethlehemHet Ministerie van
C.R.M. was, gezien de budgettaire positie van het Rijk,
niet bereid het project Nijlan te subsidiëren. Het College
stelt voor op deze aanvraag afwijzend te beschikken.
Ik ben het met vorige sprekers eens, dat het mogelijk
moet zijn alsnog met klem een verzoek in te dienen bij
het Rijk toch dit subsidie te verlenen. Het is, dacht ik,
niet goed dit nu zo maar naast ons neer te leggen. We
moeten in de eerste plaats zien naar het belangrijke
werk, dat door zo'n werkeenheid wordt verricht en dat
vooral in het belang is van de inwoners van het Nijlan.
Andere sprekers hebben daar ook al op gewezen.
De heer B. P. van der Veen: Met veel aarzeling
vraag ik het woord. Ik heb wel de overtuiging, dat
jeugdwerk inderdaad een positieve aangelegenheid is.
Ik heb niet de overtuiging, dat het zo belangrijk is, dat
er eigenlijk alles voor zou moeten wijken. Ik heb zopas
van de heer Van Haaren gehoord, dat wij, als wij hier
niet aan mee gaan doen, ook nog bang moeten zijn, dat
de jongeren die dat jeugdwerk ontberen, zich in „gangs"
gaan verenigen om de boel te gaan terroriseren. Ik
vind dat een zeer slecht argument, moet ik zeggen, en
ik geloof er ook niet in.
Als ik in de raadsbrief lees, dat de Stichting Hippopo
tamus als doelstelling heeft de jongeren bewust te
maken en dan zet ik maken maar even tussen aan
halingstekens van zichzelf en van hun situatie in
de samenleving en hen voorts te activeren de door hen
gewenste veranderingen bij zichzelf en de samenle
ving te realiseren, dan heb ik op zichzelf tegen die
doelstelling niets. Maar ik vraag mij wel af, of dat
een activiteit is die uit de algemene middelen moet
worden gesubsidieerd. Dat zie ik nog niet direct. Ik
geloof zelfs, dat al deze dingen, hoe goed of minder
goed men die dan ook gaat beoordelen, toch allemaal
nog liggen in het vlak van de dingen die niet beslist
noodzakelijk zijn. En als ik het zo mag bekijken, dan
geloof ik, dat ik met de heer Heidinga moet zeggen:
Waar de middelen zo beperkt zijn, dat het nodig is
ergens een streep te zetten, dan vraag ik mij af, of die
streep niet bij deze dingen gezet zou moeten worden.
De heer Weide (weth.)Zo vlot ik akkoord ging met
het uitstellen van een vorig punt, zo star ben ik nu het
ten aanzien van dit punt niet te doen. Het betreft hier
een aantal objecten die een uitspraak van de Raad op
zeer korte termijn vragen. Er is een aantal zaken bij
op de details ga ik straks nog wel nader in die
al veel te lang onderweg zijn, zoals ook de heer Van
Haaren al terecht heeft opgemerkt. Daarin moet nu
eindelijk eens duidelijkheid komen.
In de afgelopen maanden hebben wij bijzonder veel
contact gehad in een heel prettige sfeer overigens
met de diverse besturen van de jeugdorganisaties en
ook met C.R.M., zowel in Leeuwarden als in Den Haag.
Bij de behandeling van al deze subsidie-aanvragen heeft
één ding de zaken extra vertraagd en dat spijt mij bij
zonder, maar het is iets waar wij als Gemeente totaal
buiten staan. Als die vertraging niet was opgetreden,
was de vraag van de heer Heidinga ook niet zo urgent
geweest, want dan hadden wij het geheel misschien nog
in 1971 kunnen afdoen. En ik doel hierbij op de wisse
ling van de Inspecties bij C.R.M. die over deze zaken
gaan. In anderhalf jaar hebben daar 2 inspecteurs en
1 inspectrice zich successievelijk met deze zaken bezig
gehouden. De één nam afscheid, de andere moest wor
den ingewerkt enz. en dat leverde een enorme ver
traging op, hetgeen wij ten zeerste betreuren. Ik heb
dat ook kenbaar gemaakt op het Ministerie. Bovendien
heeft bij de behandeling van al deze subsidie-aanvra
gen ook meegespeeld, dat talloze aanvragen bij de
Gemeente worden ingediend, dat allerlei nieuwe objec
ten op stapel worden gezet, juist op een moment, dat
de middelen aanzienlijk beperkt dreigen te worden en
er dus allemaal spanningen ontstaan. Tussen dit alles
moeten wij dus een beleid voeren. Wij vinden het bij
zonder jammer ik kom daar nog nader op terug
dat wij t.a.v. één object een definitief nee hebben
moeten laten horen, n.l. ten aanzien van de Werkeen
heid Nijlan. Aanvankelijk wees C.R.M. meer objecten
af, maar wij hebben de afwijzing tot één kunnen te
rugbrengen, hoewel Hippopotamus en Ruiterskwar
tier zich belangrijk in de opzet hebben moeten beper
ken. Ik geloof toch, dat wij, als de Raad vanavond dit