2 3 De Voorzitter: Op dit moment is alleen de vraag" aan de orde, of het verzoek door de Raad zal worden ingewilligd. De heer Vellenga: U stelt, dacht ik, prijs op een meningsvorming door de Raad en naar aanleiding van Uw vraag, of het verzoek al dan niet ingewilligd moet worden, zou ik graag iets zeggen. De Voorzitter: Ik zou U daar het woord niet over willen verlenen, want dat strookt niet met het Regle ment van Orde. De Raad moet eerst vaststellen, of de interpellatie al dan niet wordt toegestaan. Mag ik vragen, of de Raad ermee kan instemmen de inter pellatie toe te staan of verlangt hij stemming over de vraag, of de interpellatie al dan niet wordt toegestaan? De heer Vellenga: Ik wilde toch iets zeggen over de orde, omdat ik geloof, dat het zeer normaal is, ook als wij met de termijnen anders gehandeld zouden hebben dan nu gebeurt, dat eerst het verzoek aan de Raad wordt voorgelegd en dat de Raad daarop een beslissing neemt. Daarbij kan meespelen, of de verschillende frac ties of verschillende raadsleden behoefte kunnen heb ben hun mening te geven op dat verzoek. En pas daar na kan de stemming plaats hebben. Dat is de normale gang van zaken, hoewel die nu wel iets is ingekort door het feit, dat het verzoek op korte termijn is in gediend. De Voorzitter: Ik herhaal nogmaals, dat ik eerst aan de orde stel, of het verzoek om de interpellatie te mogen houden, door de Raad wordt toegestaan. Zo schrijft het Reglement van Orde het ook voor. Als het verzoek niet wordt ingewilligd, kan het punt helemaal niet in discussie komen. Als de Raad het verzoek wel inwilligt, dan volgt de discussie straks vanzelf. (De heer Van Haaren: Er is toch eerst op de vraag de interpellatie al dan niet toe te staan, enige toelichting van diverse zijden wenselijk.) Laten we daar nu niet een probleem van maken. De Raad moet alleen vaststel len, of het verzoek om interpellatie al of niet wordt ingewilligd. Heeft niemand er bezwaar tegen, dat de interpellatie wordt toegestaan? De heer Vellenga: Die vraagstelling is niet juist, mijn heer de Voorzitter. In iedere soortgelijke vergadering als deze, in Raden, in Staten, ook in het Parlement, is het te doen gebruikelijk, dat, als er een interpellatie- aanvrage ligt, dan het gevoelen van de Raad (Staten of Parlement) wordt gepeild, of die wel of niet moet worden toegestaan. Dat mag iemand in twintig of in drie woorden doen, maar ik verlang, dat erover ge sproken wordt. De Voorzitter: Volgens het Reglement van Orde moet de Raad verlof verlenen voor het verzoek om interpellatie. En m.i. kan daar geen discussie over ko men. De Raad moet eerst uitmaken, of hij verlof tot interpellatie toestaat, want als de Raad nee zegt, dan komt er geen discussie over. (De heer Van Haaren: Maar de Raad moet kunnen toelichten, waarom hij ja of nee zegt.) Dan zou het geen zin hebben, dat de Raad verlof tot interpellatie moet verlenen, want als de Raad nee zegt, kan er geen discussie plaats hebben. Wordt eerst al het woord gevoerd, dan zoudt U alle moge lijke problemen meteen al kunnen aansnijden, proble men, die betrekking hebben op de materie als zodanig. Eerst moet de Raad uitmaken zo is het in het ver leden ook geweest -öf er geïnterpelleerd wordt. Zo ja, dan gaan de betrokken raadsleden interpelleren. Dan krijgt de Raad de informatie van het College en daarna kan de Raad in één instantie over het probleem zeggen wat hij wil. Zo staat het uitvoerig omschreven in het Reglement van Orde van de Raad. De heer Vellenga: En naar aanleiding van het punt, of de Raad gaat uitmaken, of hij het verlof tot inter pellatie wel of niet verleent, verlang ik namens mijn fractie het woord en ik dacht, dat er geen macht ter wereld dat kan beletten, ook niet Uw interpretatie van het betreffende artikel van het Reglement van Orde. Nu behoeven we daar geen messen over te trekken; ik vind het een normale bezigheid, dat elke vergade ring met een vertegenwoordigend karakter, die be spreekt, of ze wel of niet een interpellatie-aanvraag wil toestaan, daarbij een aantal motiveringen pro en contra kan geven en ook een aantal vraagpunten aan de orde kan stellen. Het slot daarvan is, dat de inter pellatie wel of niet wordt toegestaan. Wordt ze toe gestaan, dan gaat men natuurlijk inhoudelijk over het onderwerp spreken. Maar men moet goed onderschei den: het gaat eerst over het al of niet verlof verlenen en daarna over de inhoud van datgene wat de inter- pellanten aan de orde willen stellen. De Voorzitter: Er staat in het Reglement van Orde een artikel, dat zegt: Als er verschil van mening over de interpretatie is, moet de Raad beslissen. En ik wil echt niet zo eigenwijs zijn, dat ik het uitmaak. Dan moet de Raad het maar doen. Ik lees het zo, dat de Raad eerst verlof moet geven en daarna kan discus siëren. Het is het goed recht van de heer Vellenga te zeggen: Ik wil dat ja of nee eerst kunnen toelichten. Nu, laat de Raad dan zelf uitmaken of dit moet wor den toegelicht ja of nee. Ik ben van mening van niet, maar als de Raad bij meerderheid meent van wel, wil ik niet zeggen, dat het niet moet gebeuren. (De heer B.. P. van der Veen: Ik dacht, dat dit niet zo inge wikkeld behoefde te worden gemaakt. Uw voorstel aan de Raad, mijnheer de Voorzitter, was om akkoord te gaan met het verzoek van degenen, die de interpellatie willen houden, en ik dacht, dat dat een voorstel was, dat de Raad graag zou aannemen, maar ik heb toch wel een beetje de indruk, dat, als de heer Vellenga de behoefte heeft om iets toe te lichten, waar blijk baar niemand toelichting voor behoeft, het dan neer komt op tweemaal de behandeling van dezelfde ma terie. Hoewel de heer Vellenga formeel zo goed mo gelijk omschrijft wat hij zelf wil, is dat feitelijk voor mij iets anders. Als de Raad gevraagd wordt om ak koord te gaan met die interpellatie en er is geen twijfel aan, dat de Raad daar akkoord mee zal gaan dan kunnen we rustig de interpellatie afwachten, zon der dat we hier volkomen overbodig tijd van de Raad in beslag nemen. Dat zal de heer Vellenga toch ook niet willen. Als het zo duidelijk is, dat wij allemaal met hem mee kunnen voelen, behoeft hij ons dat niet nog een keer op het hart te binden.) Het wordt tijd, dat we hierover stoppen. Ik heb duidelijk gezegd, wat mijn interpretatie is van het betreffende artikel. Ik vraag dus de Raad: Interpellatie toestaan ja of nee? Als de Raad zegt: Ja, dan bepalen we, wanneer het punt aan de orde komt, dus öf direct öf aan het eind van de vergadering; daarna, dus zodra we het punt aan de orde stellen, interpelleren degenen, die om de interpellatie hebben verzocht. Die stellen dus aan de orde wat zij willen weten van het College, wat hun me ning is, het College antwoord daarop en daarna kan de Raad in één instantie daarop reageren. Zo staat het in het Reglement van Orde en dit stel ik voor. De heer Vellenga en dat is zijn goed recht zegt: Voordat ik dat ja of nee zeg, vraag ik het woord om dat ja of nee nog toe te lichten. Ik vraag de Raad hierover uitspraak te doen en verder geen discussie hierover. (De heer Van Haaren: interrumpeert.) Nee, mijnheer Van Haaren, U hebt niet het woord op het ogenblik. Ik verlang thans dus dat is voor ons allen een goede zaak een uitspraak van de Raad over de vraag, welke van de twee interpretaties hij wil volgen. Dit kan wel bij handopsteken. Wie volgt mijn interpretatie? 15 leden steken de hand op. Wie wil de interpretatie van de heer Vellenga volgen? 18 leden steken de hand op. Ik geef dus de heer Vellenga het woord. De heer Vellenga: Het beslissen over deze inter pellatie-aanvrage kan niet los gezien worden van de voorgeschiedenis. Ik doel nu speciaal op het mon deling verzoek van de leden van de Commissie Ruimte lijke Ordening, op één na, geformuleerd in een verga dering van 14 februari 1972. Inhoud van het redelijk verzoek: College, houd het afgeven van de AGO-bouw- vergunning even aan en laat in die tussentijd de Raad de bouwplannen zien en luister eens naar wat de Raad over die plannen zegt. Formeel hoeft dat niet, maar waar het hier gaat om één van de kwetsbare punten van de binnenstad, zal een verstandig College begrijpen, dat de Raad daar interesse voor heeft en mogelijk uiting wil geven aan opvattingen en gevoelens. Maar het College zei botweg: Nee. Het geeft de bouwver gunning af en het gaat niet, uit zichzelf, de Raad in formeren. Als troostprijs voor de klas wordt weer op de mogelijkheid van interpellatie gewezen en dan kan welk een goedheid! het Reglement van Orde soe pel worden toegepast. Welnu, wij betreuren deze hou ding van het College. Uit onszelf zouden wij dan ook nooit deze interpellatie aangevraagd hebben. Stel je voor! Maar toen bleek, dat er bij anderen in de Raad die behoefte wel bestond, hebben wij onze medewerking willen verlenen, maar wat wij toen reeds voorzichtig overwogen, is naderhand nadrukkelijk besluit gewor den. Wij zullen niet aan de discussies deelnemen, hoe wel wij om der wille van de democratische spelregels de interpellatie wel mogelijk willen maken. Wij achten n.l. in dit stadium alle verdere discussie over de AGO- bouwplannen zinloos en vruchteloos. Bij een mij pas sende gelegenheid wil ik over deze zaak en dan niet om de zaak zelf, maar om de binnenstadsaspec ten best nog eens iets zeggen. Dat is één. De tweede reden waarom wij niet aan de discussie deelnemen, is, dat wij niet wensen te discussiëren met dit College over deze zaak op dit moment. Het College heeft de Raad, althans een deel van de Raad, voor het hoofd gestoten en, zonder dat daartoe enige aanleiding was, de Raad onheus en onhoffelijk bejegend. Dat past het dagelijks bestuur niet tegenover het orgaan, dat aan het hoofd der Gemeente staat. Wat mij dus raakt, is niet primair Uw beleid i.z. de bouwplannen en ook niet i.z. de opvattingen over die plannen. Over de houding van het College t.o.v. het reeds genoemde verzoek uit de Raad kan ik niet zwijgen, nu het gaat om dit interpellatieverzoek. De houding van het Colle ge vinden wij zo stuitend en afkeurenswaardig, dat wij niet alleen niet wensen deel te nemen aan een eventuele discussie, maar ook overwegen een motie in te dienen, waarin wij onze gevoelens over deze zaak zo duidelijk mogelijk onder woorden hebben gebracht. Om de gedachten te bepalen; een eventuele motie zal aldus luiden: ..De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergade ring bijeen op maandag 21 februari 1972; zich bera dend op het verzoek tot interpellatie over het verle nen van een vergunning voor de AGO-bouwplannen door het College van B. en W.kennis dragend van het verzoek uit de Raad aan het College om de Raad te informeren over bedoelde bouwplannen, zodat des- verlangd de Raad daaromtrent opvattingen en gevoe lens kenbaar had kunnen makentevens kennis ge nomen hebbend van de weigering van het College om dit redelijke verzoek toe te staan; spreekt zijn afkeu ring uit over het beleid van het College ter zake van de afwijzing van bedoeld verzoek." Ik laat graag aan U, mijnheer de Voorzitter, over om het moment te bepalen, waarop ik deze motie in dien en, eventueel, in stemming laat brengen. De Voorzitter: Zijn er andere leden van de Raad, die niet over de problematiek als zodanig, maar over het feit, of de interpellatie al of niet zal worden toe gestaan, het woord verlangen? De heer Van Haaren: Drie leden van deze Raad vragen namens hun respectieve fracties mondelinge in lichtingen aan het College van B. en W. inzake de aan de AGO verleende bouwvergunning voor het bouwen van een kantoor aan de Torenstraat. Dit is op zichzelf al een bijzondere zaak. Het is niet altijd even gemakke lijk voor deze fracties, al staan de kranten vol van progressieve concentratie, elkaar helemaal te vinden, terwijl het in deze Raad ook niet dikwijls gebeurt, dat raadsleden gebruik maken van hun recht tot inter pellatie. Er is dus inderdaad iets heel bijzonders aan de hand. De hele kwestie wordt nog opvallender, omdat het hier gaat om een inmiddels verleende bouwvergun ning, die toch niet meer ongedaan is te maken of om met onze Wethouder van Ruimtelijke Ordening te spreken waar geen lieve vaderen of moederen meer aan helpt. Hoe dit alles zo is gekomen, daar heeft de heer Vellenga het al over gehad. Bij zijn woorden sluit ik mij van harte aan. Ook ik betreur de houding van het College t.a.v. de weigering van het verzoek van de Commissie Ruimtelijke Ordening. Wij willen in te genstelling tot de P.v.d.A.-P.P.R. wel de interpel latie en de discussie hierover. Waarom willen wij nu toch een interpellatie, die aan de verleende bouwver gunning niets meer verandert? Omdat het hier niet alleen gaat om vanuit een economische positie begrij pelijke plannen van de AGO, die binnen afzienbare tijd wel weer met nieuwe uitbreidingsplannen zal ko men, omdat het hier niet alleen gaat om het beleid van B. en W., waar formeel geen speld tussen is te krijgen, maar omdat het hier vooral gaat om de aan tasting van functies van de binnenstad, waartegenover het Gemeentebestuur blijkbaar volstrekt machteloos staat en waarvan de doorsnee-burger blijkbaar niets begrijpt. De doorsnee-burger weet, dat het haast onmogelijk is toestemming te verkrijgen, aan je huis een kamer of een garage te bouwen(De Voorzitter: Ik dacht, dat U met de interpellatie bezig wan, mijnheer Van Haaren.) Nee(De Voorzitter: Is dit een motive ring waarom wel of niet interpellatie?) Ja. (De Voor zitter: Dan ben ik benieuwd, welk verhaal U straks gaat afsteken.) Ik wil aantonen, dat die interpellatie wenselijk is, omdat er bij de doorsnee-burger een enorm gevoel van onbehagen is, dat wat zij niet kunnen doen, de AGO blijkbaar wèl kan. (De Voorzitter: Ik dacht, dat U daarom ging interpelleren.) Nee, dat is de moti vering, waarom ik interpelleer, (De Voorzitter: U moet het wel kort maken, anders ontneem ik U het woord.) (De heer B. P. van der Veen: Ik vind dit waanzinnig ver gaan buiten de manier waarop ge ïnterpelleerd moet worden. Enfin, U hebt dc leiding, mijnheer de Voorzitter, laat die man maar praten.) (De Voorzitter: U moet nu snel tot de motivering overgaan, anders ontneem ik U het woord. Dit moet U inbouwen in Uw interpellatie.) Het is voor mij een vol komen duidelijke zaak, dat ik zal interpelleren om dc reden die ik dus nu aangeef, n.l. het gevoel van on macht, dat er bij heel veel mensen bestaat, en ik vind het wenselijk, dat B. en W. na de interpellatie antwoord geven op een aantal concrete zaken die wij aan dc orde willen stellen. De Voorzitter: U hebt dus nu gezegd, waarom U wilt interpelleren; dank U wel. Verlangen andere le den nog het woord? Verlangt iemand stemming over het verzoek om interpellatie Is niemand daartegen Goed, dan wordt de interpellatie toegestaan. En nu we er toch midden in zitten, stel ik voor, die meteen maar af te werken. Dan zijn we er af. Mag ik dege nen, die verzocht hebben te interpelleren, vragen de interpellatie te houden Wie van de drie heren De heer Van Haaren. De heer Van Haaren gaat nu in terpelleren. De heer Van Haaren: Ik kan meteen rustig doorgaan met datgene waarmee ik net bezig was. (Gelach) Er is nog iets meer dat een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van de wenselijkheid van deze inter pellatie. De kwestie van het veranderen van de Toren straat in een kantorenstraat is een publieke kwestie geworden door de publikaties in de dagbladpers en vooral door de uitzending van het NOS-journaal, dat filmbeelden gaf van de poging van de bezetting van deze panden door de actiegroep „Het Kloppend Hart". In een gecompliceerde samenleving als de onze is het helaas onmogelijk, dat een gemeentebestuur werkelijk alle problemen geheel op lange termijn overziet. Dan ontstaat een situatie, waarin B. en W. geen vuist kun nen maken en wij machteloos staan tegenover voldon gen feiten. Dan past het de democratie, dat groepen inwoners zelf opkomen voor de belangen die, naar zij menen, door hun gekozen vertegenwoordigers over het hoofd worden gezien. Actiegroepen zijn een waardevolle uitbouw van onze democratie. Een college van B. en W. en een raad, die, in tegenstelling tot deze actie groepen, uiteindelijk het heft in handen hebben en die regeren, doen er goed aan te luisteren naar wat deze groepen naar voren brengen. Daarom wilden wij deze interpellatie, daar B. en W. en de Raad die mede ver antwoordelijk is, met een progressief beleid deze actie groepen overbodig zouden kunnen maken. Wat nu gebeurd is, is gebeurd. Het karakter van de binnen stad, tussen Oldehove en Nieuwestad, ligt voor jaren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 2