4
5
vast. Maar wij moeten vanavond alles op een eenvou
dige, voor iedereen begrijpelijke, wijze verantwoorden.
Ik kan nu verder kort zijn. Waar gaat het om?
Het gaat om drie nauw met elkaar verweven punten:
1. Is het juist, uitgerekend in de Torenstraat een
groot kantorengebouw neer te zetten?
2. Als dit niet juist is, waarom konden de plannen
van het AGQ-eoncern dan niet door het Gemeentebe
stuur worden tegengehouden?
3. Wat kan er in de toekomst worden gedaan om
dit soort voor de leefbaarheid van de binnenstad scha
delijke particuliere initiatieven te voorkomen?
De bouw van een kantorencomplex aan de Toren
straat achten wij onjuist, omdat wij er voorstander
van zijn in de binnenstad de woonsituatie zoveel mo
gelijk te versterken door woningen, indien enigszins
mogelijk, te behouden en te renoveren. De binnenstad
moet attractief blijven door een evenwichtige verde
ling van functies. De woonfunctie en de sociaal-cultu
rele functie, die nog te zwak zijn, moeten worden be
schermd en mogen niet worden opgeofferd aan veel
sterkere economische functies. Wij zijn tegenstander
van een groot kantorencomplex zo dicht bij de slag
ader van de binnenstad, die loopt van de Westerplan
tage tot de Leeuwarder Courant. Wij zijn er verder
op tegen, dat juist het gebied, zo vlak bij de Oldehove
en genoemde slagader, de functie van kantoorbestem
ming gaat krijgen. Dat kan gewoon niet; dat mag
niet. Wij willen echt niet alle kantoren uit de binnen
stad weren en erkennen ook deze functie als onderdeel
van één binnenstadsplan. Maar de bouwtekeningen
van de AGO illustreren, dat deze vorm van kantoor
bouw, op deze plaats, het karakter van de binnenstad
aantast. Het ontworpen gebouw past ook niet in de
kleinschalige structuur van dit deel van de stad. Ook
moet gevreesd worden, dat een dergelijk complex meer
verkeer aantrekt dan op deze plaats verwerkt kan
worden, waardoor straks weer nieuwe verkeersdoor-
braken noodzakelijk worden. .Niemand minder dan Ir.
Van Dun, architect van de Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg, heeft gesteld, dat de bouw van het AGO-
concern op deze plaats een funeste inbreuk op de bin
nenstad is. Dat de AGO met deze factoren geen re
kening wil of kan houden, bijv. door nieuwbouw
van kantoren buiten het centrum, is niet zo verwon
derlijk, daar voor deze instelling alleen economische
motieven gelden en men weet, dat er toch niemand of
niets is, die deze plannen kunnen tegengaan. Straks
zal de nieuwe kantoorruimte wel weer onvoldoende
blijken en komen er nieuwe plannen voor nog verdere
uitbreiding ten koste van de binnenstad op tafel. Daar
moeten we nu al rekening mee houden en eigen plan
nen uitwerken om er wat tegen te doen. Wij stonden
nu machteloos, omdat de AGO al vele jaren geleden
de panden in de Torenstraat heeft kunnen kopen en
aan de woonbestemming heeft onttrokken. Men heeft
deze panden rustig zó laten verkrotten, dat er voor
renovatie of herbewoning geen eer meer aan te be
halen was. Een rechtsgeldig bestemmingsplan voor de
binnenstad ontbreekt nog steeds. B. en W. en de Raad
hebben machteloos moeten toelaten, dat de AGO deze
panden ging slopen t.b.v. hoogst ongewenste nieuw
bouw van kantoren. De vragen die wij B. en W. dan
ook voorleggen, zijn: Hoe kwam het nu, dat wij niet
hebben kunnen of willen ingrijpen? Wat gaan B. en
W. nu verder doen om straks een volgende uitbreiding
van het AGO-concern tussen Nieuwestad en Oldehove
een krachtig halt toe te roepen? Wat gaan B. en W.
meer in het algemeen doen om een eind te maken aan
particuliere initiatieven van economisch sterke elemen
ten als banken en verzekeringsmaatschappijen, die
voor een goede, evenwichtige ontwikkeling van de bin
nenstad funest zijn? Op de gehele problematiek van de
binnenstad, waar de AGO-toestand slechts een onder
deel van is, zal mijn fractie bij de algemene beschou
wingen nader terugkomen.
De heer Tiekstra (weth.): Ik zal aansluiten op
datgene wat de heer Van Haaren heeft gezegd, maar
daaromtrent behoef ik eigenlijk weinig exacte informa
tie te geven, want een aantal zaken, die met betrekking
tot dit onderwerp aan de orde komen, zijn reeds, dacht
ik, in de publiciteit nadrukkelijk aan de orde geweest.
De heer Van Haaren heeft mij in zijn inleiding ergens
geïntroduceerd en wel op een moment, dat de beslissing
van B. en W. nog moest worden genomen. Ik kom daar
straks eventueel nog wel even op terug. En hij heeft
dat zó gedaan, alsof hij daarmee suggereerde, dat ik
woorden heb gesproken op het moment, dat de beslis
sing door het College al was genomen. Dat is bepaald
niet het geval. De heer Van Haaren en ik hebben el
kaar na afgelopen maandagavond niet meer gespro
ken. Dat is het eerste punt.
Het tweede punt is en ik dacht, dat dit een bij
zonder belangrijk punt is dat de besluitvorming
van de AGO m.b.t. deze bouw een onderdeel is van
het ontwikkelingsproces van deze verzekeringsmaat
schappij in de jaren na de oorlog. Eerst al was in de
dertiger jaren een stuk nieuwbouw verrezen, maar het
genoemde ontwikkelingsproces heeft ertoe geleid, dat
in de vijftiger of begin-zestiger jaren nog een stuk
nieuwbouw tot stand is gekomen, waarna in de latere
zestiger jaren de bekende nieuwbouw aan de oostkant
is verrezen. Dit is een proces, waarbij de ontwikkeling
van dit bedrijf op deze plek zo goed mogelijk gepland
en georganiseerd was. In dat proces is op een bepaald
moment zeer nadrukkelijk de vraag aan de orde ge
weest, of het in die ontwikkeling ook beter zou zijn,
dat de toenmalige Algemeene Friesche Groot-Noord-
hollandsche elders in de stad Leeuwarden ging bou
wen. Op dat ogenblik was een geheel andere ontwik
keling aan de gang m.b.t. de gehele structurering van
dit stuk verzekeringswezen. Die heeft niet plaats ge
had, eenvoudig omdat de beslissingen in de raad van
bestuur van de toenmalige Algemeene Friesche Groot-
Noordhollandsche een andere richting zijn uitgegaan.
De hoofdvestiging van de maatschappij is n.l. uit Leeu
warden verdwenen en velen hadden wel vrienden en
kennissen, die toen als gevolg van deze ontwikkeling
hun goede woonstad hebben moeten verlaten. Daarna
is in de gehele structuur van deze verzekeringsmaat
schappij weer een ander ontwikkelingsproces gekomen,
waarbij men, uitgaande van de huidige vestigings
plaats, een programma van uitbreiding heeft opgezet.
Toen is dus niet meer aan de orde gekomen de vraag,
of men zich elders ging vestigen.
De heer Van Haaren gebruikte in zijn betoog op
een bepaald ogenblik het woord „functieverlies". Wel
nu, het verlies van de woonfunctie van de binnenstad
geeft duidelijk aan, dacht ik, welke funeste gevolgen
functieverlies kan veroorzaken. Hoeveel te meer zal
dat gelden voor functies, die de economische basis vor
men van deze binnenstad. Wij moeten oppassen, dat
het middelpuntvliedende proces niet een nadelige uit
werking op onze binnenstad zal hebben. En in dat
proces hebben we, dacht ik, bepaald behoefte aan een
duidelijke economische verankering van de positie van
onze binnenstad, die allerhande functies heeft. Natuur
lijk is het van belang, dat we trachten op enigerlei
wijze maar dat zal moeilijk genoeg zijn in die
delen van de binnenstad, waar de woonfunctie te loor
is gegaan, die zo goed mogelijk te herstellen, maar
vanouds is de binnenstad een centrum van economisch,
cultureel en sociaal leven. Die drie elementen behoren
bij elkaar -zoals in het leven heel veel elementen bij
elkaar behoren en ze zijn nauw met elkaar verwe
ven. Welk alternatief zal worden geboden, zo de AGO
het besluit zou hebben genomen wèl uit de binnenstad
weg te trekken en elders te bouwen? Welnu, dan had
den de bestaande gebouwen de een of andere kantoor
functie teruggekregen. De heer Van Haaren loopt er
zo gemakkelijk overheen, maar het lijkt mij niet goed
mogelijk de overblijfselen van de „peerdestallen" voor
de trekschuiten van vroeger te transformeren in be
hoorlijke woonruimte nog afgezien van het feit, dat
de bestaande bebouwing van het Oldehoofsterkerkhof
deze transformatie uiteraard volstrekt onmogelijk
maakt. Het is dus, dacht ik, duidelijk, dat in deze
sfeer, in deze fase van ontwikkeling van de AGO, het
van bijzonder belang is, de bestemming van deze plaats
de ruimte krijgt om werkelijk een economisch steun
punt van de binnenstad te zijn. Ik wil nog verder gaan
en met nadruk zeggen, dat een negatieve beslissing
m.b.t. deze bouwvergunning wel eens vérstrekkende
gevolgen had kunnen hebben gehad voor de bestaande
organisatie van de AGO in Leeuwarden. Ik dacht, dat
wij als Gemeentebestuur en zeker als College van B.
en W. ook in onze beleidsoverwegingen hebben te be
trekken de vraag, of en in hoeverre eventuele negatieve
beslissingen bij de ontwikkeling van de binnenstad
schade zouden veroorzaken aan de werkvoorziening
hier ter stede. Ik kan het mij levendig voorstellen,
dat, als het College t.a.v. deze bouw-aanvraag een ne
gatief besluit zou hebben genomen ik kom nog even
terug op de gronden, waarop dit eventueel had moeten
steunen dit een actie zou kunnen hebben ontkete
nen, die een tegenovergestelde interpellatie in deze
Raad zou hebben kunnen opleveren. En ik dacht, dat
die interpellatie dan terecht zou zijn gehouden. Bij ons
beleid hebben we allerhande overwegingen te incorpo
reren om tot een zo goed mogelijke beleidsbeslissing
te komen.
Ik kom nu op de aanvraag zelf, als U het mij toe
staat, mijnheer de Voorzitter. De heer Van Haaren
werpt de vraag op: Waren er middelen aanwezig om
deze bouw-aanvraag te keren? Nu, om de bouw-aan-
vraag te keren, niet. Het verlenen van de bouwver
gunning zou alleen maar hebben kunnen plaats vin
den, wanneer ook de gronden voor de weigering dui
delijk en hard zouden zijn geweest. Dat_was hier niet
het geval. Er is geen enkel negatief advies van de
adviserende instanties binnen gekomen. Het enige wat
misschien zou hebben kunnen spelen wat ook in de
opmerkingen van de heer Van Haaren meespeelt is
een oordeel over de esthetische kwaliteiten van dit
plan. Welnu, wat dit oordeel betreft, kan ik de Raad
alleen de mededeling doen, dat de Schoonheidscommis
sie, het oude, maar nog altijd functionerende, wel
standsorgaan voor deze Gemeente, een positief advies
heeft uitgebracht. Zouden er andere middelen beschik
baar zijn geweest De heer Van Haaren uit de ver
onderstelling, dat een bestemmingsplan deze voorschrif
ten zou hebben kunnen opleveren, maar ik waag dat
te betwijfelen, want een bestemmingsplan doet niet
meer dan bestemmingen aangeven en objectieve regels
geven, waarbinnen deze bestemmingen kunnen worden
gerealiseerd. Die objectieve gegevens kunnen betrek
king hebben op een situatie en een bouwhoogte, even
tueel op een maximale maat van een bebouwde opper
vlakte. Verder komt dit niet. Zou het reëel zijn ge
weest, aan de oostwand van de Torenstraat een woon
bestemming te geven, zoals de heer Van Haaren ken
nelijk als mogelijk veronderstelt? (Dit is overigens
een vraag, die door de Raad beantwoord zou moeten
worden.) Het zou de Raad m.i. niet mogelijk zijn ge
weest die bestemming te realiseren, gegeven de func
tie, die de panden aan die wand al jaren in het kader
van vroeger de Algemeene Friesche en tegenwoordig
in dat van het AGO-concern hebben gehad. Het lijkt
hoogst onwaarschijnlijk, dat met de uitbreidingsplannen
die de AGO ter plaatse had, deze in haar bezwaren
tegen een zodanige bestemming niet zou zijn ontvan
gen. Ik bedoel dit nadrukkelijk te zeggen: Men moet
het wettelijk kader, waarbinnen de Raad m.b.t. de
binnenstad kan opereren, niet overschatten. M.i. is
door de wetgever getracht zo goed mogelijk een ob
jectief recht, ook aan deze „burger" te verschaffen.
En het staat de Raad, geloof ik, niet vrij te proberen
naar het inzicht van het ogenblik m.b.t. de grote be
langen van anderen te handelen. Wij leven, wat dat
betreft, dunkt mij, in een rechtsstaat, die de burger,
maar ook een instelling die voor de stad van betekenis
kan zijn, poogt te beschermen.
Ik geloof niet, dat ik zoveel concreets op de opmer
kingen van de heer Van Haaren heb te antwoorden.
De bebouwingshoogte is een extreme fout geweest in
de veronderstelling; deze is later tot bijna de helft ge
reduceerd. Er zijn ook andere fouten geweest in de
veronderstelling. Ik kan de Raad nog mededelen, dat
de AGO mij heeft verzekerd, dat, voor zover de par
keerruimte buiten de bureau-uren en m.n. in het week
end voor het personeel van de AGO niet beschikbaar
behoeft te zijn, men best bereid is in overleg met de
Gemeente de parkeerruimte op het binnenterrein ook
beschikbaar te stellen voor publiek parkeren.
Ik kom nu tot een samenvatting. De AGO kan vol
staan met een kennisgeving van slopen aan het Ge
meentebestuur. Na bevestiging van die kennisgeving is
de AGO, volledig in haar recht staand, tot slopen over
gegaan. Er is buiten de Monumentenwet geen enkele
wettelijke mogelijkheid dit slopen te keren. Dat moet
de Raad zich terdege realiseren. Het is zelfs zo, dat
het ook en dat is de Raad bekend binnen het
kader van de Monumentenwet niet bij voorbaat uitge
sloten is, dat vergunningen voor slopen worden ver
leend. In dat kader kan men n.l. een vergunningenstel
sel mogelijk maken. Niet meer. Voor het slopen bestaan
anders dan langs de weg van de bestemmingsregelin
gen geen wettelijke regelingen dan ik zoeven heb ge
schetst.
Op de vraag: Kan de AGO een bouw-aanvrage indie
nen? kan ik slechts antwoorden, dat deze bouw-aan
vrage getoetst moet worden aan de Bouwverordening,
zoals die nu bestaat, een stuk objectief recht, waarbij
de welstandseisen ook nog een rol spelen. Als de bouw-
aanvrage aan dit objectieve recht voldoet en ook het
welstandstoezicht is gepasseerd, dan kan men, dacht
ik, concluderen, dat de aanvrager recht heeft op de
vergunning. Iedere aanvrager, die de inhoud van de
Bouwverordening en van de bebouwingsvoorschriften
kent, weet precies, waar hij aan toe is. En het is ge
woon niet waar, dat er door dit College van B. en W.
m.b.t. bouw-aanvragen naar willekeur zou worden ge
handeld. Die suggestie ligt in de woorden van de heer
Van Haaren opgesloten en die suggestie accepteer ik
niet. Het is wel waar en in sommige gevallen zelfs
na tussenkomst van de Raad dat een bouwvergun
ning, afwijkende van- en in strijd met de bebouwings
voorschriften, resp. de Bouwverordening, wordt gewei
gerd, in die situatie, waarin B. en W. een bouwvergun
ning niet kunnen verlenen, resp. de door B. en W.
aangevoerde weigeringsgronden in beroep door de Raad
juist zijn bevonden. Ik dacht, dat B. en W. in bepaalde
gevallen zelfs volledig bereid zijn geweest aan een be
roepsprocedure hun medewerking te verlenen. Daar
gaat het, dacht ik, om en ik meen, dat de heer Van
Haaren in de onderhavige situatie de suggestie van
ongelijke rechtsbedeling niet kan doen. Daar maak ik
ernstig bezwaar tegen.
Zijn er verdere middelen Ik zie thans geen midde
len anders dan langs de weg van de bestemmingsrege
lingen, een toelatingsbeleid en meer is het niet -
met waarborgen van bezwaarschriftenprocedures om
kleed. Maar misschien probeert men hoe moeilijk
het ook is een speciale wettelijke regeling voor
onze Nederlandse binnensteden in het leven te roepen
om te bereiken, dat daardoor niet alleen toelatingsplan
nen, i.e. de traditionele bestemmingsplannen, mogelijk
worden gemaakt, doch wellicht ook de uitvoerings
plannen. Maar of daarmee wordt bereikt wat de heer
Van Haaren beoogt, is natuurlijk aan ernstige twijfel
onderhevig. Want hoe we het ook wenden of keren,
voor de Leeuwarder binnenstad geldt wat voor talloze
binnensteden van ons land geldt, n.l. dat wij, willen
wij inderdaad het complete leven van de binnenstad
in stand houden, die binnenstad een vernieuwingspro
ces, dat het valt niet te ontkennen uit allerhande
elementen kan bestaan, moeten gunnen. Ik ben niet
zo erg bang voor de discussie, die straks met de heer
Van Haaren zal ontstaan misschien wat prema
tuur, maar wat hindert dat over het lot van onze
binnensteden. Hij en ik zijn het eens over onze zorg;
waar we telkens over praten, zijn facetten. Maar we
moeten duidelijk weten, welke de basisproblemen van
onze binnenstad zijn en die zijn: functieverlies in al
zijn vormen, veroudering en verkrotting. Welnu, wil
len we dit proces keren; dan zullen we vernieuwing,
rehabilitatie, restauratie en reconstructie moeten toe
passen. Daar helpt geen lieve moederen aan. En dat
zal hier en daar leiden tot het hakken met bijlen en
waar gehakt wordt daar vallen spaanders.
De heer Faber is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Van Haaren: Ik ben blij met de uiteenzet
ting van de heer Tiekstra en ik wil vooral aansluiten
op wat hij het laatst gezegd heeft, n.l., dat we het
eens zijn, dat er wat moet gebeuren met de binnen
stad. We zien een aantal basisproblemen net als hij ze
ziet. Hij weet ze misschien nog veel scherper te onder
kennen, gezien zijn lange ervaring. Maar wij reageren
er soms anders op. Wij komen met andere voorstellen.
Ik dacht, dat dat ook heel juist is. We zijn er ook voor