4 5 vast. Maar wij moeten vanavond alles op een eenvou dige, voor iedereen begrijpelijke, wijze verantwoorden. Ik kan nu verder kort zijn. Waar gaat het om? Het gaat om drie nauw met elkaar verweven punten: 1. Is het juist, uitgerekend in de Torenstraat een groot kantorengebouw neer te zetten? 2. Als dit niet juist is, waarom konden de plannen van het AGQ-eoncern dan niet door het Gemeentebe stuur worden tegengehouden? 3. Wat kan er in de toekomst worden gedaan om dit soort voor de leefbaarheid van de binnenstad scha delijke particuliere initiatieven te voorkomen? De bouw van een kantorencomplex aan de Toren straat achten wij onjuist, omdat wij er voorstander van zijn in de binnenstad de woonsituatie zoveel mo gelijk te versterken door woningen, indien enigszins mogelijk, te behouden en te renoveren. De binnenstad moet attractief blijven door een evenwichtige verde ling van functies. De woonfunctie en de sociaal-cultu rele functie, die nog te zwak zijn, moeten worden be schermd en mogen niet worden opgeofferd aan veel sterkere economische functies. Wij zijn tegenstander van een groot kantorencomplex zo dicht bij de slag ader van de binnenstad, die loopt van de Westerplan tage tot de Leeuwarder Courant. Wij zijn er verder op tegen, dat juist het gebied, zo vlak bij de Oldehove en genoemde slagader, de functie van kantoorbestem ming gaat krijgen. Dat kan gewoon niet; dat mag niet. Wij willen echt niet alle kantoren uit de binnen stad weren en erkennen ook deze functie als onderdeel van één binnenstadsplan. Maar de bouwtekeningen van de AGO illustreren, dat deze vorm van kantoor bouw, op deze plaats, het karakter van de binnenstad aantast. Het ontworpen gebouw past ook niet in de kleinschalige structuur van dit deel van de stad. Ook moet gevreesd worden, dat een dergelijk complex meer verkeer aantrekt dan op deze plaats verwerkt kan worden, waardoor straks weer nieuwe verkeersdoor- braken noodzakelijk worden. .Niemand minder dan Ir. Van Dun, architect van de Rijksdienst voor de Monu mentenzorg, heeft gesteld, dat de bouw van het AGO- concern op deze plaats een funeste inbreuk op de bin nenstad is. Dat de AGO met deze factoren geen re kening wil of kan houden, bijv. door nieuwbouw van kantoren buiten het centrum, is niet zo verwon derlijk, daar voor deze instelling alleen economische motieven gelden en men weet, dat er toch niemand of niets is, die deze plannen kunnen tegengaan. Straks zal de nieuwe kantoorruimte wel weer onvoldoende blijken en komen er nieuwe plannen voor nog verdere uitbreiding ten koste van de binnenstad op tafel. Daar moeten we nu al rekening mee houden en eigen plan nen uitwerken om er wat tegen te doen. Wij stonden nu machteloos, omdat de AGO al vele jaren geleden de panden in de Torenstraat heeft kunnen kopen en aan de woonbestemming heeft onttrokken. Men heeft deze panden rustig zó laten verkrotten, dat er voor renovatie of herbewoning geen eer meer aan te be halen was. Een rechtsgeldig bestemmingsplan voor de binnenstad ontbreekt nog steeds. B. en W. en de Raad hebben machteloos moeten toelaten, dat de AGO deze panden ging slopen t.b.v. hoogst ongewenste nieuw bouw van kantoren. De vragen die wij B. en W. dan ook voorleggen, zijn: Hoe kwam het nu, dat wij niet hebben kunnen of willen ingrijpen? Wat gaan B. en W. nu verder doen om straks een volgende uitbreiding van het AGO-concern tussen Nieuwestad en Oldehove een krachtig halt toe te roepen? Wat gaan B. en W. meer in het algemeen doen om een eind te maken aan particuliere initiatieven van economisch sterke elemen ten als banken en verzekeringsmaatschappijen, die voor een goede, evenwichtige ontwikkeling van de bin nenstad funest zijn? Op de gehele problematiek van de binnenstad, waar de AGO-toestand slechts een onder deel van is, zal mijn fractie bij de algemene beschou wingen nader terugkomen. De heer Tiekstra (weth.): Ik zal aansluiten op datgene wat de heer Van Haaren heeft gezegd, maar daaromtrent behoef ik eigenlijk weinig exacte informa tie te geven, want een aantal zaken, die met betrekking tot dit onderwerp aan de orde komen, zijn reeds, dacht ik, in de publiciteit nadrukkelijk aan de orde geweest. De heer Van Haaren heeft mij in zijn inleiding ergens geïntroduceerd en wel op een moment, dat de beslissing van B. en W. nog moest worden genomen. Ik kom daar straks eventueel nog wel even op terug. En hij heeft dat zó gedaan, alsof hij daarmee suggereerde, dat ik woorden heb gesproken op het moment, dat de beslis sing door het College al was genomen. Dat is bepaald niet het geval. De heer Van Haaren en ik hebben el kaar na afgelopen maandagavond niet meer gespro ken. Dat is het eerste punt. Het tweede punt is en ik dacht, dat dit een bij zonder belangrijk punt is dat de besluitvorming van de AGO m.b.t. deze bouw een onderdeel is van het ontwikkelingsproces van deze verzekeringsmaat schappij in de jaren na de oorlog. Eerst al was in de dertiger jaren een stuk nieuwbouw verrezen, maar het genoemde ontwikkelingsproces heeft ertoe geleid, dat in de vijftiger of begin-zestiger jaren nog een stuk nieuwbouw tot stand is gekomen, waarna in de latere zestiger jaren de bekende nieuwbouw aan de oostkant is verrezen. Dit is een proces, waarbij de ontwikkeling van dit bedrijf op deze plek zo goed mogelijk gepland en georganiseerd was. In dat proces is op een bepaald moment zeer nadrukkelijk de vraag aan de orde ge weest, of het in die ontwikkeling ook beter zou zijn, dat de toenmalige Algemeene Friesche Groot-Noord- hollandsche elders in de stad Leeuwarden ging bou wen. Op dat ogenblik was een geheel andere ontwik keling aan de gang m.b.t. de gehele structurering van dit stuk verzekeringswezen. Die heeft niet plaats ge had, eenvoudig omdat de beslissingen in de raad van bestuur van de toenmalige Algemeene Friesche Groot- Noordhollandsche een andere richting zijn uitgegaan. De hoofdvestiging van de maatschappij is n.l. uit Leeu warden verdwenen en velen hadden wel vrienden en kennissen, die toen als gevolg van deze ontwikkeling hun goede woonstad hebben moeten verlaten. Daarna is in de gehele structuur van deze verzekeringsmaat schappij weer een ander ontwikkelingsproces gekomen, waarbij men, uitgaande van de huidige vestigings plaats, een programma van uitbreiding heeft opgezet. Toen is dus niet meer aan de orde gekomen de vraag, of men zich elders ging vestigen. De heer Van Haaren gebruikte in zijn betoog op een bepaald ogenblik het woord „functieverlies". Wel nu, het verlies van de woonfunctie van de binnenstad geeft duidelijk aan, dacht ik, welke funeste gevolgen functieverlies kan veroorzaken. Hoeveel te meer zal dat gelden voor functies, die de economische basis vor men van deze binnenstad. Wij moeten oppassen, dat het middelpuntvliedende proces niet een nadelige uit werking op onze binnenstad zal hebben. En in dat proces hebben we, dacht ik, bepaald behoefte aan een duidelijke economische verankering van de positie van onze binnenstad, die allerhande functies heeft. Natuur lijk is het van belang, dat we trachten op enigerlei wijze maar dat zal moeilijk genoeg zijn in die delen van de binnenstad, waar de woonfunctie te loor is gegaan, die zo goed mogelijk te herstellen, maar vanouds is de binnenstad een centrum van economisch, cultureel en sociaal leven. Die drie elementen behoren bij elkaar -zoals in het leven heel veel elementen bij elkaar behoren en ze zijn nauw met elkaar verwe ven. Welk alternatief zal worden geboden, zo de AGO het besluit zou hebben genomen wèl uit de binnenstad weg te trekken en elders te bouwen? Welnu, dan had den de bestaande gebouwen de een of andere kantoor functie teruggekregen. De heer Van Haaren loopt er zo gemakkelijk overheen, maar het lijkt mij niet goed mogelijk de overblijfselen van de „peerdestallen" voor de trekschuiten van vroeger te transformeren in be hoorlijke woonruimte nog afgezien van het feit, dat de bestaande bebouwing van het Oldehoofsterkerkhof deze transformatie uiteraard volstrekt onmogelijk maakt. Het is dus, dacht ik, duidelijk, dat in deze sfeer, in deze fase van ontwikkeling van de AGO, het van bijzonder belang is, de bestemming van deze plaats de ruimte krijgt om werkelijk een economisch steun punt van de binnenstad te zijn. Ik wil nog verder gaan en met nadruk zeggen, dat een negatieve beslissing m.b.t. deze bouwvergunning wel eens vérstrekkende gevolgen had kunnen hebben gehad voor de bestaande organisatie van de AGO in Leeuwarden. Ik dacht, dat wij als Gemeentebestuur en zeker als College van B. en W. ook in onze beleidsoverwegingen hebben te be trekken de vraag, of en in hoeverre eventuele negatieve beslissingen bij de ontwikkeling van de binnenstad schade zouden veroorzaken aan de werkvoorziening hier ter stede. Ik kan het mij levendig voorstellen, dat, als het College t.a.v. deze bouw-aanvraag een ne gatief besluit zou hebben genomen ik kom nog even terug op de gronden, waarop dit eventueel had moeten steunen dit een actie zou kunnen hebben ontkete nen, die een tegenovergestelde interpellatie in deze Raad zou hebben kunnen opleveren. En ik dacht, dat die interpellatie dan terecht zou zijn gehouden. Bij ons beleid hebben we allerhande overwegingen te incorpo reren om tot een zo goed mogelijke beleidsbeslissing te komen. Ik kom nu op de aanvraag zelf, als U het mij toe staat, mijnheer de Voorzitter. De heer Van Haaren werpt de vraag op: Waren er middelen aanwezig om deze bouw-aanvraag te keren? Nu, om de bouw-aan- vraag te keren, niet. Het verlenen van de bouwver gunning zou alleen maar hebben kunnen plaats vin den, wanneer ook de gronden voor de weigering dui delijk en hard zouden zijn geweest. Dat_was hier niet het geval. Er is geen enkel negatief advies van de adviserende instanties binnen gekomen. Het enige wat misschien zou hebben kunnen spelen wat ook in de opmerkingen van de heer Van Haaren meespeelt is een oordeel over de esthetische kwaliteiten van dit plan. Welnu, wat dit oordeel betreft, kan ik de Raad alleen de mededeling doen, dat de Schoonheidscommis sie, het oude, maar nog altijd functionerende, wel standsorgaan voor deze Gemeente, een positief advies heeft uitgebracht. Zouden er andere middelen beschik baar zijn geweest De heer Van Haaren uit de ver onderstelling, dat een bestemmingsplan deze voorschrif ten zou hebben kunnen opleveren, maar ik waag dat te betwijfelen, want een bestemmingsplan doet niet meer dan bestemmingen aangeven en objectieve regels geven, waarbinnen deze bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Die objectieve gegevens kunnen betrek king hebben op een situatie en een bouwhoogte, even tueel op een maximale maat van een bebouwde opper vlakte. Verder komt dit niet. Zou het reëel zijn ge weest, aan de oostwand van de Torenstraat een woon bestemming te geven, zoals de heer Van Haaren ken nelijk als mogelijk veronderstelt? (Dit is overigens een vraag, die door de Raad beantwoord zou moeten worden.) Het zou de Raad m.i. niet mogelijk zijn ge weest die bestemming te realiseren, gegeven de func tie, die de panden aan die wand al jaren in het kader van vroeger de Algemeene Friesche en tegenwoordig in dat van het AGO-concern hebben gehad. Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk, dat met de uitbreidingsplannen die de AGO ter plaatse had, deze in haar bezwaren tegen een zodanige bestemming niet zou zijn ontvan gen. Ik bedoel dit nadrukkelijk te zeggen: Men moet het wettelijk kader, waarbinnen de Raad m.b.t. de binnenstad kan opereren, niet overschatten. M.i. is door de wetgever getracht zo goed mogelijk een ob jectief recht, ook aan deze „burger" te verschaffen. En het staat de Raad, geloof ik, niet vrij te proberen naar het inzicht van het ogenblik m.b.t. de grote be langen van anderen te handelen. Wij leven, wat dat betreft, dunkt mij, in een rechtsstaat, die de burger, maar ook een instelling die voor de stad van betekenis kan zijn, poogt te beschermen. Ik geloof niet, dat ik zoveel concreets op de opmer kingen van de heer Van Haaren heb te antwoorden. De bebouwingshoogte is een extreme fout geweest in de veronderstelling; deze is later tot bijna de helft ge reduceerd. Er zijn ook andere fouten geweest in de veronderstelling. Ik kan de Raad nog mededelen, dat de AGO mij heeft verzekerd, dat, voor zover de par keerruimte buiten de bureau-uren en m.n. in het week end voor het personeel van de AGO niet beschikbaar behoeft te zijn, men best bereid is in overleg met de Gemeente de parkeerruimte op het binnenterrein ook beschikbaar te stellen voor publiek parkeren. Ik kom nu tot een samenvatting. De AGO kan vol staan met een kennisgeving van slopen aan het Ge meentebestuur. Na bevestiging van die kennisgeving is de AGO, volledig in haar recht staand, tot slopen over gegaan. Er is buiten de Monumentenwet geen enkele wettelijke mogelijkheid dit slopen te keren. Dat moet de Raad zich terdege realiseren. Het is zelfs zo, dat het ook en dat is de Raad bekend binnen het kader van de Monumentenwet niet bij voorbaat uitge sloten is, dat vergunningen voor slopen worden ver leend. In dat kader kan men n.l. een vergunningenstel sel mogelijk maken. Niet meer. Voor het slopen bestaan anders dan langs de weg van de bestemmingsregelin gen geen wettelijke regelingen dan ik zoeven heb ge schetst. Op de vraag: Kan de AGO een bouw-aanvrage indie nen? kan ik slechts antwoorden, dat deze bouw-aan vrage getoetst moet worden aan de Bouwverordening, zoals die nu bestaat, een stuk objectief recht, waarbij de welstandseisen ook nog een rol spelen. Als de bouw- aanvrage aan dit objectieve recht voldoet en ook het welstandstoezicht is gepasseerd, dan kan men, dacht ik, concluderen, dat de aanvrager recht heeft op de vergunning. Iedere aanvrager, die de inhoud van de Bouwverordening en van de bebouwingsvoorschriften kent, weet precies, waar hij aan toe is. En het is ge woon niet waar, dat er door dit College van B. en W. m.b.t. bouw-aanvragen naar willekeur zou worden ge handeld. Die suggestie ligt in de woorden van de heer Van Haaren opgesloten en die suggestie accepteer ik niet. Het is wel waar en in sommige gevallen zelfs na tussenkomst van de Raad dat een bouwvergun ning, afwijkende van- en in strijd met de bebouwings voorschriften, resp. de Bouwverordening, wordt gewei gerd, in die situatie, waarin B. en W. een bouwvergun ning niet kunnen verlenen, resp. de door B. en W. aangevoerde weigeringsgronden in beroep door de Raad juist zijn bevonden. Ik dacht, dat B. en W. in bepaalde gevallen zelfs volledig bereid zijn geweest aan een be roepsprocedure hun medewerking te verlenen. Daar gaat het, dacht ik, om en ik meen, dat de heer Van Haaren in de onderhavige situatie de suggestie van ongelijke rechtsbedeling niet kan doen. Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. Zijn er verdere middelen Ik zie thans geen midde len anders dan langs de weg van de bestemmingsrege lingen, een toelatingsbeleid en meer is het niet - met waarborgen van bezwaarschriftenprocedures om kleed. Maar misschien probeert men hoe moeilijk het ook is een speciale wettelijke regeling voor onze Nederlandse binnensteden in het leven te roepen om te bereiken, dat daardoor niet alleen toelatingsplan nen, i.e. de traditionele bestemmingsplannen, mogelijk worden gemaakt, doch wellicht ook de uitvoerings plannen. Maar of daarmee wordt bereikt wat de heer Van Haaren beoogt, is natuurlijk aan ernstige twijfel onderhevig. Want hoe we het ook wenden of keren, voor de Leeuwarder binnenstad geldt wat voor talloze binnensteden van ons land geldt, n.l. dat wij, willen wij inderdaad het complete leven van de binnenstad in stand houden, die binnenstad een vernieuwingspro ces, dat het valt niet te ontkennen uit allerhande elementen kan bestaan, moeten gunnen. Ik ben niet zo erg bang voor de discussie, die straks met de heer Van Haaren zal ontstaan misschien wat prema tuur, maar wat hindert dat over het lot van onze binnensteden. Hij en ik zijn het eens over onze zorg; waar we telkens over praten, zijn facetten. Maar we moeten duidelijk weten, welke de basisproblemen van onze binnenstad zijn en die zijn: functieverlies in al zijn vormen, veroudering en verkrotting. Welnu, wil len we dit proces keren; dan zullen we vernieuwing, rehabilitatie, restauratie en reconstructie moeten toe passen. Daar helpt geen lieve moederen aan. En dat zal hier en daar leiden tot het hakken met bijlen en waar gehakt wordt daar vallen spaanders. De heer Faber is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Van Haaren: Ik ben blij met de uiteenzet ting van de heer Tiekstra en ik wil vooral aansluiten op wat hij het laatst gezegd heeft, n.l., dat we het eens zijn, dat er wat moet gebeuren met de binnen stad. We zien een aantal basisproblemen net als hij ze ziet. Hij weet ze misschien nog veel scherper te onder kennen, gezien zijn lange ervaring. Maar wij reageren er soms anders op. Wij komen met andere voorstellen. Ik dacht, dat dat ook heel juist is. We zijn er ook voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 3