om het niet altijd maar met elkaar eens te zijn, maar onze bezorgdheid voor de binnenstad is dezelfde be zorgdheid als die van de heer Tiekstra. We zijn het ook echt niet zo enorm oneens met elkaar. U hebt gezegd, dat ik gesuggereerd zou hebben, dat er een willekeur was bij het beleid. Nee, mijnheer Tiekstra, dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd, dat het bij een aantal mensen zo is overgekomen, dat een concern als de AGO dingen kan doen en bereiken, die een doorsnee-burger niet kan. Ik heb niet gezegd, dat dat mijn mening is en ik ben juist zo blij, dat U een uitvoerige uiteen zetting heeft gegeven tegenover het Leeuwarder pu bliek, waarom U in de gegeven situatie die bouwver gunning niet kon weigeren. Dat heeft U geargumen teerd, dat heeft U duidelijk gemaakt en daarom vroe gen wij die interpellatie ook. Ik heb ook gezegd: Wij willen ons niet afzetten tegen U of tegen de AGO, wij willen gewoon een duidelijke motivering van Uw be leid. Er is geen sprake van, dat wij hier met de sug gestie komen, dat er een volkomen willekeur is in Leeu warden. Dat heb ik niet gezegd en dat zult U mij ook nooit horen zeggen, want dat is niet zo; dat weet ik. Ik zeg alleen: dit gevoel leeft er. En aan dat enorme gevoel van machteloosheid en onbehagen bij de burgers moet je wat doen als Gemeenteraad. En om er iets aan te doen, vroegen wij deze interpellatie. Ik heb U geciteerd in één van Uw uitdrukkingen, een uitdruk king, die ik heel dikwijls van U gehoord heb in heel verschillende situaties: „daar helpt geen lieve vaderen of moederen aan". Dat vond ik een leuke uitdrukking en die heb ik gewoon overgenomen om te zeggen: Je kunt er niets aan veranderen. Daar bedoelde ik helemaal niets mee t.a.v. een tijdstip of wat dan ook. Ik heb dus alleen op dat moment gezegd: Wij komen nu terug op een beslissing die toch niet meer terug gedraaid kan worden of om met de Wethouder te spreken daar helpt geen lieve vaderen of moederen aan. Ik hoop, dat U van mij wilt aannemen, dat ik daar helemaal niets mee heb bedoeld. U heeft verder uiteengezet, dat het uitbreidingspro ces van de AGO al lang op gang is en dat weet ik. Maar toch even deze vraag aan U: Ik heb gehoord, dat het AGO-concern in die omgeving nog meerdere panden heeft gekocht, dat het mogelijk is, dat dit pro ces van uitbreiding zich nog verder voortzet. En ik zou U willen vragen, of, nu U ziet, dat deze uitbreiding zovele reacties heeft verwekt, toch niet overwogen moet worden daar iets aan te doen, dat eventueel te stoppen. We zijn het ook helemaal met elkaar eens over het functieverlies van de binnenstad. Natuurlijk, ik on derschrijf sterker de woonfunctie, ik vestig steeds de aandacht op het verlies daarvan en ik breng steeds het herstel van de woonfunctie naar voren. Maar ik zie ook wel degelijk de economische aspecten, ik zie ook de sociale en de sociaal-culturele aspecten, ik heb ze ook genoemd. Wij blijven evenwel vinden, dat het ongelukkig is, dat op deze plaats, tussen Nieuwestad en Oldehove, een gebouw komt van 13 y2 m hoogte (met nog een kantine daar boven op), al denkt de Schoonheidscommissie daar anders over, al zijn er heel veel mensen, die vinden, dat het hier best kan. Er zijn ook heel veel mensen, die zeggen: Het kan hier niet, het hoort hier niet. En ik schaar me in de rijen van degenen, die dat zeggen. Ik dacht niet, dat ik hier meer aan behoef toe te voegen. Ik heb dus gewoon even een paar opmerkin gen van de Wethouder willen recht zetten. Ik ben blij met de uitvoerige motivering die hij van zijn beleid heeft gegeven. Ik geloof, dat dat gewoon nodig is ge weest. Het was nog beter geweest dat het op een an dere manier was gebeurd, n.l. ingevolge een verzoek van de Commissie Ruimtelijke Ordening, maar daar heeft de heer Vellenga het al uitvoerig over gehad. Ik wilde het hierbij laten. De heer Rijpma: Ik vind het op dit moment in een sfeer die iets meer geladen is dan in onze raadsverga deringen gebruikelijk is, wat moeilijk het probleem dat hier aan de orde is, uitvoerig te behandelen. Persoon lijk ben ik ervan overtuigd, dat de uitbreiding van de gebouwen van het AGO-concern met de rechtsmiddelen die wij op het ogenblik bezitten, niet te keren is. Dat ik behoor tot degenen, die bijzonder verheugd zijn, dat er in de binnenstad een groot kantorencomplex bij komt, zult U mij niet horen zeggen. Ik ben ervan over tuigd, dat er ook in het College mensen zijn, die liever een ontwikkeling hadden gezien, die in een andere richting was gegaan. Wat ik iets genuanceerder zou willen benaderen is deze vraag: Welke mogelijkheden hebben wij voor de toekomst om een ontwikkeling voor de binnenstad van Leeuwarden tot stand te brengen, die meer tegemoet komt aan de verlangens, zoals die ook door de heer Van Haaren zijn geuit? Ik geloof, dat het nodig is, dat we eens met elkaar en de Wethouder heeft dat in een vergadering van de Commissie Ruimtelijke Ordening ook toegezegd; in de notulen die we net gekregen hebben, heb ik als slotzin die duidelijke toezegging gewaardeerd rustig aan tafel gaan zitten en eens bezien, welke middelen we nu werkelijk in handen hebben om aan de recon structie van de binnenstad die vorm te geven, die wij voor die binnenstad voordelig vinden. Ik geloof niet, dat het terecht zou zijn, als wij zouden zeggen, dat het College de ontwikkeling op zich af laat komen. Wij zijn met deze problematiek bezig, wij zouden graag een wat snellere gang van zaken zien, maar ik zou aan de andere kant toch ook willen memoreren, zoals mevr. Brandenburg ook al eens heeft gedaan, dat er op het ogenblik pogingen in het werk worden gesteld, dat er ook met degenen, die kantoren bouwen, samen werking mogelijk zou zijn, om in Leeuwarden van start te gaan met stadsherstel. Voor de reconstructie van de binnenstad zijn aanzienlijke sommen nodig en bij een niet-sluitende begroting zou het al heel erg moeilijk zijn daar als Raad de nodige financiën voor beschikbaar te stellen. Ik dacht, dat we met alle mid delen zouden moeten streven die krachten in onze maat schappij, die positief willen meewerken aan een re constructie van onze Leeuwarder binnenstad, zo snel mogelijk te benaderen. Ik weet, dat het College en ook de Voorzitter hier actief mee doende is en ik hoop, dat wij zeer binnenkort de resultaten van het overleg in deze Raad zullen zien. Tot slot: Ik geloof, dat het beter is, dat we op de motie van de heer Vellenga negatief reageren. Ik zou haast willen adviseren die motie niet in te die nen, want dan moet er nog weer over gediscussieerd worden en U hecht aan kortheid, heb ik zostraks ge merkt, mijnheer de Voorzitter. (De Voorzitter: Ik wil de discussie daarover liever nog even uitstellen.) Goed. Ik zal het hierbij laten. De heer B.P. van der Veen: Ik aarzel, of ik niet beter zou doen in het voetspoor van de heer Vel lenga te zeggen: Wij nemen maar niet deel aan de discussie. Wat ik tot nu toe gehoord heb, maakt mij geneigd te zeggen: Dit was misschien toch de ver standigste oplossing-. Dit is geen interpellatie. Als het een interpellatie is, mag ik verwachten, dat die niet als een nachtkaars uitgaat met over en weer betuigingen van instemming, eensgezindheid en broederschap en met nog een verwijzing naar de arme burgerij, die zo nodig ingelicht moet worden op het moment, dat wij van de Wethouder eigenlijk niet veel anders gehoord hebben dan wat wij ook wel wisten. Er mag toch ver ondersteld worden, dat, als men dan zo nodig moet interpelleren, die interpellatie dan toch ook uitmondt in een motie, hoe dan ook. Ik weet niet, of het per se de motie had moeten zijn die de heer Vellenga geconci pieerd heeft, maar je kon toch verwachten, dat Axies, die toch werkelijk niet bereid is om te allen tijde het stilzwijgen ertoe te doen, in staat zou zijn zelf een motie tot stand te brengen, die hier als resultaat van de interpellatie op tafel had kunnen komen. Dan had den we tenminste geweten, waarover geïnterpelleerd is. Wat er nu gebeurt, is, dat we eenvoudig vooruit lopen op ik zou bijna zeggen de algemene be schouwingen, die we bij de begroting plegen te houden of bij de behandeling van de begroting van bijv. het Grondbedrijf of Openbare Werken, waarbij we over de problemen die ons allemaal bezighouden, zouden kun nen praten. Ik heb de neiging enfin, ik zal er natuurlijk weer stand aan bieden om dan ook nog mèt de Wethou der me af te vragen, wat voor alternatief er nu pre cies voor deze straat was. Dan zijn er wel andere plaatsen in de stad, waarbij er eigenlijk veel meer reden zou zijn geweest om zorgen te hebben over wat er gebeurde. Het is echt niet alleen Axies, die het mono polie heeft van zorgen voor de binnenstad. Misschien heeft Axies wèl het monopolie van het volplakken van de hele binnenstad met papier, waarop staat wat wel en wat niet moet gebeuren. Enfin, dat is dan een ver fraaiing van de binnenstad, die ik niet mee kan voe len. Ik dacht, dat we eigenlijk al de woorden die we nu nog meer aan deze zaak besteden, er te veel aan besteden. Ik ben best bereid met wie dan ook verder te debatteren over de problemen van de binnenstad, maar ik dacht, dat we daar een meer geëigend mo ment voor moesten afwachten. De Voorzitter: Verlangt nog iemand het woord? Zo niet, dan is hiermee de discussie over de interpella tie afgesloten en ik zou de heer Vellenga willen vra gen, of hij nu de motie wil indienen. Ik zal de door de heren Vellenga en Snel ingediende motie nog even voorlezen. Heeft de heer Vellenga er behoefte aan na hetgeen hij er reeds over heeft ge zegd, de motie nog nader toe te lichten Wensen nog leden van de Raad hierover het woord? Zo niet, dan stel ik voor, dat wij de reactie(Stem: We kun nen erover stemmen.) Ja, ik wil er ook over laten stemmen, maar ik hoor net links van mij zeggen: „Stemverklaring". Ik stel dus voor U na de pauze mede te delen, of B. en W. nog al dan niet zullen reageren. (De heer Vellenga: Daar heb ik geen bezwaar tegen.) De motie is voor ons ook onverwachts gekomen en het lijkt mij juist, dat wij als College er nog over discus siëren, of wij zullen reageren, en, zo ja, welke reactie wij aan de Raad zullen geven. De eerste instantie is hiermee dus afgesloten, want in eerste instantie heeft niemand het woord verlangd. Zouden wij reageren, dan heeft de Raad altijd nog de gelegenheid in tweede in stantie, vóór we stemmen, het woord over de motie te voeren. Ik dacht, dat dit de meest juiste procedure is. We komen cr dus straks op terug. Punt 2. Rondgezonden mededelingen. Sub A, B en C. De berichten worden voor kennisgeving aangenomen. Sub D. Het besluit wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub E. De rapporten worden vóór kennisgeving aangenomen. Sub F. De verzoeken worden in handen van B. en W. ge steld om preadvies. Sub G. De mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Sitb H. De brief wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub I. De brief wordt in handen van B. en W. gesteld om preadvies. De heer I'. P. de Jong (secr.): De heren Faber en De Leeuw hebben in de loop van deze dag medege deeld, vanavond later ter vergadering te zullen ver schijnen. De Voorzitter: De heer Faber is inmiddels al aan wezig en de heer De Leeuw komt dus nog. Punt 3 (bijlage no. 48). De heer Van Haaren: U kent onze bezwaren tegen het verwervingsbeleid van deze Gemeente en meestal kan ik volstaan met het verzoek geacht te willen wor den te hebben tegen gestemd. Ditmaal vraag ik het woord, omdat ik het gevoel heb, dat er iets mis is met de aankoop van het pand Oldegalileën 26. Dit pand is getaxeerd op f 21.800,maar daar komen bij f 17.000,inkomsten-schadevergoeding en f 2.180,- weder-inrichtingskosten. Als ik zie, hoe de in dit pand zijn bedrijf uitoefenende slager wordt uitgekocht, dan neem ik aan, dat we hier te maken hebben met een actief aankoopbeleid. Nu heb ik verder nog informatie gekregen, dat Oldegalileën 26 buiten de grenzen van het aankoopgebied zou liggen. Op grond van deze con stateringen vind ik, dat, als mijn informaties inderdaad juist zijn, de aankoop van dit pand niet in het rijtje van de acht aankopen thuis hoort en dat B. en W. van deze aankoop een apart voorstel hadden moeten maken. Het lijkt mij, dat ook de Raad wel enige na dere toelichting mag hebben, alvorens een beslissing wordt genomen. De heer Tiekstra (weth.): In aansluiting op aan kopen, die in dit gebied reeds zijn gedaan ik verwijs naar de daar gevestigde bakkerij Hoexum en andere panden kan ik zeggen, dat dit gebeurt en in het verleden ook is gebeurd op basis van quasi-onteige- ning, dat wil zeggen: in het kader van een actief aan koopbeleid. Dat geldt dus ook voor dit pand. Dit pand is ook, zoals gebruikelijk voor deze aankopen, in de Commissie voor het Grondbedrijf behandeld. Nu kan de heer Van Haaren zeggen: Plaats deze aankoop afzonderlijk op de agenda, maar als er m.b.t. dit ge bied al een bepaald beleid is en dit pand tevens ligt in het gebied, waarin een ontwerp-plan in sanering en reconstructie voorziet, dan is er voor het College geen aanleiding tegenover de belanghebbende derde in dit geval dus deze middenstander een ander beleid te voeren dan dat, wat tegenover andere mid denstanders in dit gebied reeds is gevoerd. En daarbij wilde ik het op dit ogenblik laten. De heer Van Haaren: Ik wil graag de aantekening, dat wij geacht wensen te worden te hebben tegen ge stemd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat mevr. Woudstra- Peene en de heer Van Haaren tegen zijn. Punten 4 t/m 10 (bijlagen nos. 47, 42, 43, 54, 55, 63 en 53). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijlage no. 60). De heer Heidinga: Ten aanzien van het Rengers- park nemen we voor de derde of de vierde keer dit besluit. Nu zou het, dachten wij, wel dienstig zijn, dat dit de laatste keer zal worden, want anders wordt het toch wel een beetje erg. Nu heb ik in de laatste ver gadering van de Commissie Ruimtelijke Ordening aan onze voorzitter, Weth. Tiekstra, de vraag gesteld, of het ook mogelijk en wenselijk zou zijn Werkmanslust uit het bestemmingsplan Oldegalileën te lichten en dat wel speciaal om de voortgang van de woningbouw daar te bevorderen. Werkmanslust zou n.l. gewoon bebouwd kunnen worden als een oud stadsgedeelte dat vernieuwd wordt zonder meer. Toen had de Wethouder nogal enige aarzeling, wat betreft de grondverwerving. Mijn vraag- is deze: Heeft de Wethouder er intussen ook nog over gedacht? Is er nog iets nieuws naar voren ge komen? Of is het toch werkelijk wel dienstig, dat Werkmanslust in het bestemmingsplan Oldegalileën blijft De heer Tiekstra (weth.): Ik moet de heer Heidinga ronduit toegeven, dat het bij herhaling nemen van dit soort besluiten op zichzelf een bijzonder onbevre digende zaak is. Ik kan hem eigenlijk geen enkele zekerheid geven, maar menselijkerwijs gesproken zou ik misschien kunnen zeggen, dat we serieus moeten proberen en ik hoop ook te slagen voor het Rengerspark in het komende jaar een plan ter vast stelling aan de Raad aan te bieden. Het lijkt, gegeven de stand van zaken, niet bij voorbaat onmogelijk. Wat het Oldegalileën betreft, is ook reeds enkele malen ik geloof, dat dit voor de tweede maal is het genomen voorbereidingsbesluit verlengd. In die situatie is het geen goed en ook een moeilijk te verdedigen beleid de grenzen, voorkomende in het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 4