16
17
Gezien de haast in verband met ons contact met G.S.
over de pipeline-affaire en gezien het feit, dat wij te
maken hebben met het doortrekken van de lijnen vanaf
1964, gegrond op raadsbesluiten van 1964 en 1969, zou
ik de Raad toch willen aanraden vanavond ter zake
een beslissing te nemen. Ik geloof, dat ik hiermee kan
volstaan. (De heer Visser: Ik heb nog geen antwoord
gekregen op mijn vraag.) De heer Visser heeft ge
vraagd hoe de meerderheid van het College denkt dit
te realiseren in het kader van de vrij moeilijke begro
tingspositie van onze gemeente. Dat is natuurlijk niet
een vraag die voor dit punt alleen geldt; die geldt
voor een hele serie zaken waar we op het ogenblik mee
bezig zijn. De meerderheid van het College wil niet
tot niveau-verlagingen komen wat de voorzieningen
betreft. Dat heeft geresulteerd in een begrotingstekort
voor 1972 van f 2.250.000,Dat is uiteraard toe
vallig precies het tekort dat wij hebben op de
rijksuitkeringen voor politie en onderwijs. Het is op
zich natuurlijk en bijzonder dwaze zaak, dat de ge
meenten deze tekorten hebben. Het is de heer Visser
wel bekend, dat de onderwijstekorten van de gemeenten
in de miljarden lopen. Het betekent dus in feite, dat,
wanneer we nog verder terug zouden gaan, wij op
andere voorzieningen moeten bekrimpen, omdat het
Rijk niet betaalt wat wij aan onderwijsuitgaven ge
woon moeten betalen. Hoe het uiteindelijk komt, weet
ik niet. Er zal een nauw overleg moeten komen met
G.S. over de begroting 1972. Ik kan me best voorstellen
dit moesten we eigenlijk bij de begroting bespreken
dat dit kan resulteren in de situatie, dat we een
groot bedrag uit de reserve moeten halen, dat we
beneden nul staan. Volgend jaar zullen we een uitke
ring art. 12 moeten vragen.
De Voorzitter: Ik zou graag willen, dat we van
avond niet te diep op deze problematiek ingaan, ook
Weth. De Jong niet. Het is verleidelijk, maar dan zou
den we vanavond de begrotingsdiscussie al moeten hou
den. De meerderheid van het College meent, dat we
niet een element uit de begroting mogen lichten. We
komen duidelijk voor een begrotingstekort te staan.
Op dit moment worden de voorstellen in de Raad be
handeld op basis van een mag ik het zo noemen
ongewijzigd beleid. Weth. De Jong is hier tegen. Die
wil nu al koersen op een sluitende begroting. Hij is
hierin consequent en dat begrijp ik volkomen. (De heer
Rijpma: Misschien wil de meerderheid van de Raad
wel hetzelfde als Weth. De Jong.) Ik ben het met do
heer Knol eens, dat we niet bepaalde dingen uit do
begroting moeten halen. In de begrotingsdiscussie zal
een en ander tot uitdrukking moeten komen. Wij nemen
nu veel meer beslissingen. Misschien hebben we van
avond al beslissingen genomen die helemaal niet door
zouden moeten gaan of waarop we moeten bezuini
gen. Op dit moment is de meerderheid van het College
van mening, dat de voorstellen moeten worden ge
bracht in het kader van een ongewijzigd beleid. Dat
is heel duidelijk. Daarom zijn wij er ook tegen daar
ad hoe een of meer zaken uit te halen. De meerderheid
meent ook en dat wil ik graag met klem onder
strepen dat zowel de huisvesting van G.G.D. en
S.A.D. als die van de G.S.D. een dringend probleem
is. Mevr. Woudstra wil ik nog zeggen, dat de meer
derheid van het College op het standpunt staat, dat,
als U dit voorstel aanneemt, de bouw t.b.v. de G.S.D.
niet in gevaar komt. De minderheid denkt daar anders
over en dat is haar goed recht. Dit houdt ons verdeeld.
De heer Janssen heeft inmiddels de vergadering ver
laten.
De heer De Jong (weth.): U hebt het al duidelijk
gesteld, mijnheer de Voorzitter. In mijn alternatieve
opzet is er geen ruimte voor beide gebouwen. Als we
beide gebouwen straks op redelijke wijze willen reali
seren en niet afhankelijk willen zijn van G.S. anders
moeten die gaan schrappen dan moeten we nu een
keuze maken. En ik heb met veel pijn die keuze
gemaakt. Wat dit voorstel betreft, zit het er volgens
mij niet in.
De heer Vellenga heeft gevraagd hoe ik denk over
het volgende punt van de agenda. Bij het volgende
punt gaat het gelukkig alleen om do plaatsbepaling.
Wanneer daar ook het uittrekken van kapitaalslasten
aan vast zou zitten, dan werd het voor mij moeilijk voor
het volgende punt te stemmen. Ik kan nu best voor
stemmen. Aan de plaatsbepaling zit niet een beslissing
vast over een correctie naar boven of beneden
van het reeds in de begroting opgenomen bedrag aan
kapitaalslasten. Maar ik wil daarvoor eigenlijk ruimte
reserveren. Als wij dit voorstel aannemen, dan moet ik,
als de G.S.D. weer aan de orde komt (wat de financie
ring betreft) zeggen, dat de ruimte is opgesnoept, dat
het er niet meer in zit. (De heer Vellenga: Op dit mo
ment staat U dus niet, wat de financiën betreft, voor
die keus. Als ik Uw woorden goed begrijp tenminste.)
Ik heb dus gezegd, dat ik ruimte voor de G.S.D. wil re
serveren. Daarom kan ik niet akkoord gaan met het
uittrekken van gelden voor G.G.D. en S.A.D. Daarom
zeg ik nee tegen dit voorstel.
De Voorzitter: Handhaven de heren Heidinga en
De Jong hun motie Zij stellen dus voor de zaak eerst
in de Commissie Openbare Werken te behandelen. (De
heer Vellenga: Dat is dus een heel ander motief.) Dat
is inderdaad een ander motief, maar die motie is inge
diend en die moet ik dus in de behandeling van dit
voorstel opnemen. (De heer Vellenga: Ja.) Blijft de
motie gehandhaafd Ja, dan breng ik die in stemming.
(De hear Miedema: Nimt it Kolleezje de moasje net
oer?) Né, mynhear Miedema, dat docht it Kolleezje
net. Ik zal de motie eerst nog even voorlezen.
„De Raad, in vergadering bijeen op 21 februari 1972;
besluit het voorstel aan te houden en dit eerst in de
Commissie Openbare Werken ter behandeling te geven."
Weth. Ten Brug heeft dus gemotiveerd waarom wij
graag willen, dat vanavond de beslissing valt. Dat
laat onverlet, dat het College er in zijn algemeenheid
niet tegen is, dat dergelijke zaken eerst in de Com
missie Openbare Werken worden behandeld. U kent
ook de praktijk wel. U mag niet de conclusie trekken,
dat wij menen, dat dit soort problemen als zodanig niet
in de Commissie Openbare Werken thuis horen.
De motie van de heren O. Heidinga en J. de Jong
wordt aangenomen met 20 tegen 16 stemmen. Tegen
stemmen de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma, G. Vis-
scher-Bouwer en L. Woudstra-Peene en de heren S.
Bouma, J. ten Brug (weth.), G. Buising, T. H. van
Haaren, W. Hemstra, J. Knol, J. B. Singelsma, P. Snel,
K. Spoelstra, J. Tiekstra (weth.), P. van der Veen,
J. T. Vellenga en G. de Vries.
De Voorzitter: De Raad heeft dus beslist, dat dit
voorstel eerst in de Commissie Openbare Werken moet
worden behandeld. Dit punt komt weer op de agenda
van de volgende raadsvergadering. Dit is een ander
probleem dan de financiering.
De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.10 uur, de vergadering.
De heren Smit en Terpstra hebben inmiddels de ver
gadering verlaten.
De Voorzitter: We zijn nog slechts op de helft van
de agenda. Wij moeten wel een poging doen er door te
komen.
Punt 14 (bijlage no. 65).
De heer Meijerhof: Toen op 16 augustus 1971 de
huisvesting van de Sociale Dienst aan de orde kwam,
wist de Raad, dat te zijner tijd op het onderwerp zou
worden teruggekomen. Dat het echter zou gebeuren m
deze vorm, zal niemand verwacht hebben. In plaats
van een huurovereenkomst te behandelen voor het te
bouwen pand bij het Rengerspark, gaan we ons op
nieuw bezinnen over een plaats van vestiging.
Toen door het aantrekken van een vestiging van de
P.C. en G.D. de nieuwe huisvesting van de Sociale
Dienst ten offer moest vallen, is dit geaccepteerd door
de Raad. Wel werd er de nadruk op gelegd, dat het
tijdsverlies tot een minimum beperkt moest worden.
Da nieuwe plaats van vestiging moest aan een aan
tal voorwaarden voldoen, wilden we de realisatie zo
snel mogelijk tot stand brengen. In de eerste plaats
moest het terrein direct beschikbaar zijn. In de tweede
plaats diende het terrein voor de financier acceptabel
te zijn. Bij de kijk- -en vergelijkpolitiek kwam het
terrein bij het Rengerspark als enige uit de bus. Als
het bouwplan klaar was, kon men hier direct uit de
voeten. Het Sociaal Fonds voor de Bouwnijverheid ging
akkoord met de situering van het bouwterrein.
De suggestie vanuit de Raad om aan het Zuidvliet
te bouwen werd door U, mijnheer de Voorzitter, en door
weth. Tiekstra als niet juist zijnde afgeraden. Daarbij
noemde U een tweetal redenen waarom het Zuidvliet
niet in aanmerking kwam: le De binnenskamers lig
gende plannen t.a.v. de bestemming zouden zich ver
zetten tegen de vestiging van een kantoorpand; 2e De
financier, het Sociaal Fonds voor de Bouwnijverheid,
zou een terrein aan het Vliet niet accepteren. De Wet
houder legde meer de nadruk op de vormgeving van
het object, welke aan het Zuidvliet minder juist zou
zijn.
Ondanks het meegaan van de Raad in Uw voorstel,
bent U niet met deze zaak verder gegaan, maar hebt
U zich los van de suggestie: bouwen aan het Zuid
vliet georiënteerd op de voormalige pakhuizen van
Koopmans aan het Noordvliet. Alleen het feit, dat
Koopmans de panden niet meer gebruikt, zet het ra
derwerk, dat in augustus 1971 in werking werd ge
steld, stop en het begint weer op dit moment. Opnieuw
beginnen betekent tijdsverlies; tijdsverlies, dat volgens
de Raad en ook volgens het College tot een minimum
moest worden beperkt. De raadsbrief wekt de indruk,
dat de suggestie uit de Raad tot gevolg heeft gehad,
dat het College zich opnieuw ging beraden. Nogmaals,
een suggestie m.b.t. het Zuidvliet wordt gehonoreerd
in het plan voor het Noordvliet. Dat deze tegemoet
koming de enige reden is om op het voorstel terug te
komen, lijkt te getuigen van een wankelmoedig karak
ter. Ik vermoed echter, dat er andere redenen moeten
zijn, welke hebben geleid tot het voorstel, dat nu voor
ons ligt. Mochten er dusdanige redenen zijn, dat de
realisatie van de huisvesting voor de Sociale Dienst
sneller aan het Noordvliet plaats kan vinden dan bij
het Rengerspark, dan zullen wij ons niet verzetten te
gen dit voorstel.
Wat betreft de vormgeving van het gebouw is het
wenselijk gelet op de kwetsbare plaats dat het
bouwplan, voordat de bouwvergunning wordt afgege
ven uiteraard, in de Commissie Ruimtelijke Ordening
ter tafel komt. Het aanzien van de gevelwand, welke
door het pand, behoord hebbende aan Koopmans, sterk
ontsierd wordt, zal moeilijk nog lelijker gemaakt kun
nen worden. Hier ligt echter een kans om naast een
economische herleving van het Vliet ook het mooiste
gedeelte van het Vliet een aangepaste prothese te
geven.
Ik zou graag van U vernemen welke periode het
gereed maken van het bouwplan zal vergen. Verder
wil ik graag weten wanneer het plan klaar zal zijn.
De heer Van Haaren: Na hetgeen de heer Meijerhof
heeft gezegd, kan ik vrij kort zijn. Hij heeft erop ge
wezen, dat er met de vestigingsplaats van de G.S.D.
nogal is geschoven. In de discussie over het vorige punt
hebben we gemerkt, dat op een gegeven ogenblik die
G.S.D. de pion is waar iedereen mee schuift en die men
desnoods wel van het bord wil laten vallen. Dat moet
niet gebeuren. De huisvesting van de G.S.D. zoals die
nu is, in werkelijk abominabel; het gebouw is gewoon
ongeschikt om er in te werken. De ambtenaren verke
ren daar in een volkomen onmogelijke situatie. De
situatie is ook volstrekt ongeschikt voor ontvangst van
de cliënten van de G.S.D. Wij vinden dan ook, dat er
nu zo gauw mogelijk een beslissing moet worden ge
nomen over de plaats van vestiging, zodat er dan
het is te hopen, dat er geld voor is zo spoedig moge
lijk met de bouw kan worden begonnen. Deze zaak kan
niet langer wachten. De situatie is voor de ambtenaren
en de cliënten onhoudbaar.
De heer Meijerhof heeft ook al even gesproken over
het uiterlijk van het nieuwe gebouw. Hoewel het Vliet
door de demping veel van zijn sfeer en karakter heeft
verloren, is ter plaatse van Koopmans Meelfabrieken
(de pakhuizen) nog wel sprake van een zeer fraaie
straatwand. Dat betekent, dat de gevel van het kan
toor van de G.S.D. aan zeer hoge eisen zal moeten
voldoen en dat die moet passen in het geheel. Ik ge
loof, dat daar bijzonder veel aandacht aan moet wor
den besteed, want het zou zonde zijn, als daar een
groot modem kantoorgebouw met een nare vlakke gevel
zou komen.
Ik zou er verder voor willen waarschuwen dat
sluit ongeveer aan bij de discussie die we in het begin
van de avond hebben gehad de woonfunctie van dit
deel van het Vliet niet helemaal verloren te laten gaan.
De vraag rijst, of er voldoende aandacht besteed wordt
aan het behouden van de woonfunctie ter plaatse.
Er is nog iets anders. Het is duidelijk, dat er nu
geen mogelijkheid meer is op deze plaats een manege
te vestigen. Ik doe een beroep op B. en W. met de
betrokkene na te gaan, of er op een andere plaats in
Leeuwarden mogelijkheden zijn deze manege te rea
liseren. We hebben daar indertijd bij de bespreking
van de brief van mej. A. Hiemstra al op aange
drongen. Nu inderdaad blijkt, dat de manege niet aan
het Vliet kan komen, moeten we overleggen waar het
wel kan, want een manege is toch heel belangrijk voor
de mensen in Leeuwarden die graag willen paardrijden.
De heer Heidinga: Ik was helemaal niet van plan
over dit punt iets te zeggen, maar naar aanleiding van
hetgeen de heer Meijerhof heeft gezegd, vind ik, dat ik
het toch wel moet doen.
Het lijkt mij niet juist te zeggen, dat het College,
door een suggestie uit de Raad te volgen, een wankel
moedig beleid voert. Dat is helemaal niet het geval. Zo
moeten we het ook niet zien. Als welk raadslid dan
ook het maakt niet uit wie hier een verstandige
opmerking maakt - dat doen we ook nog wel eens
dan is het toch logisch, dat het College daar re
kening mee houdt. Maar afgezien daarvan is deze
plaats voor de G.S.D. zeer geschikt. En als het College
tot die conclusie is gekomen, dan getuigt het van een
goed beleid, dat B. en W. terug komen bij de Raad
en een nieuw voorstel doen.
Ik dacht overigens, dat dit terrein rijkelijk groot was.
Als ik het goed zie, tenminste. Ik weet niet, of U al tot
die conclusie gekomen bent. Ik wil mij aansluiten bij
de opmerking van de heer Van Haaren over het be
houd van de woonfunctie van het Vliet. Het zou best
mogelijk zijn, dat op ditzelfde terrein èn het gebouw
van de G.S.D. èn woonhuizen kunnen komen. Het gaat
om een heel groot terrein. De S.A.D. zou er bijv. best
kunnen worden gebouwd; dan zeg ik niet eens G.G.D.
(De heer Ten B.rug (weth.): Ik heb de letters goed
begrepen.
Ik wilde graag, dat in de overwegingen werd be
trokken, dat er nog meer mogelijk is op dit terrein.
Ik geloof, dat het College in dezen een goed beleid
voert. Dat is echt niet te danken aan een van de raads
leden.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik kan mij grotendeels
aansluiten bij de woorden van de heer Meijerhof. (De
heer Vellenga: Ook wat betreft de wankelmoedig
heid Dat wil ik er maar even buiten laten. Ik heb de
woorden van de heer Meijerhof trouwens niet zo opgevat
als de heer Heidinga dat gedaan heeft. Misschien heb
ik het misverstaan. Maar dat is niet zo belangrijk. (De
Voorzitter: Wij hebben de woorden van de Meijerhof
ook anders begrepen dan de heer Heidinga.) Het ove
rige deel van het betoog van de heer Meijerhof was
mij uit het hart gegrepen.
Ik zou nog graag een duidelijk antwoord krijgen op
de vraag: Wat is er door het College tussen 11 augus
tus 1971 en nu precies gedaan aan de kwestie huis-
vesting-G.S.D. Ik herinner mij nog heel goed, dat het
College bijzonder onder de indruk was, dat het het
nare besluit moest nemen het kantorenpand, dat be
stemd was voor de huisvesting van de G.S.D., af te
staan aan de Girodienst, hoe blij iedereen ook was en
nog is met de vestiging van het derde Girokantoor
in Leeuwarden. Waarom moeten er zes maanden ver
lopen alvorens ons alleen maar te vragen: Willen jullie
afzien van de plaats die wij toen genoemd hebben en
instemmen met het terrein aan het Vliet Het zou
voor de hand hebben gelegen, dat ons nu het plan
was aangeboden volgens hetwelk het Pensioenfonds nu