Z/8
zaken bij de verwerving van woningen en de kennis
geving aan het Woningbedrijf. De heer Rijpma en de
andere raadsleden weten, dat wij sinds ongeveer een
jaar al een bepaling in de voorlopige koopovereen
komst hebben, waarbij wij al direct na het tekenen en
bij de ontruiming de beschikking verkrijgen over die
woningen. Het is gebleken, dat het overleg, wat dat
betreft, dus de informatie van Grondbedrijf aan Wo
ningbedrijf, niet goed functioneerde. Nu gaat bij het
tekenen van de voorlopige koopovereenkomst het origi
neel naar het Stadhuis en gelijk met de kopie, die ik
ontvang, gaat er rechtstreeks een kopie naar het Wo
ningbedrijf, zodat het Woningbedrijf op hetzelfde ogen
blik kennis draagt van de situatie en dus ook op het
zelfde ogenblik in de gelegenheid is maatregelen te
treffen. Dit speelt uiteraard voornamelijk voor die ge
bieden, waar geen actief aankoopbeleid wordt gevoerd;
dat is de raadsleden al gebleken. Ik hoop, dat deze maat
regel inderdaad doeltreffend is, althans wanneer we in
de gelegenheid zrjn te reageren. Wij dragen natuurlijk
niet altijd onmiddellijk kennis van de ontruiming door
de vertrekkende bewoner. Wij moeten dus trachten een
systeem uit te dokteren, waardoor ook die informatie,
liefst binnen het uur, bij de Gemeente komt, want soms
is één avond uitstel al voldoende om de ravage tot
stand te brengen die wij vaak constateren. (De heer
Rijpma: Het is dus duidelijk, dat de directeur Wo
ningbedrijf op dat moment de verantwoordelijkheid
draagt voor het in „gave" stand houdenBij de
regeling geeft het Grondbedrijf gelijk de informatie aan
het Woningbedrijf en dit weet dan ook meteen, over
welke panden het gaat en is dus ook meteen in staat
maatregelen te treffen. (De heer Heidinga: Nee, zo
is het niet.) Dat is volgens de regeling, zoals die nü is
afgesproken. (De heer Heidinga: Jawel, maar wij
brengen vaak panden niet in het Woningbedrijf in.) Ja,
daar moet een andere regeling voor worden getroffen.
Dat ben ik volledig met de heer Heidinga eens. Maar
het gaat hier vooral en dat betreft de grote massa
van de panden om de panden die in het Woning
bedrijf worden ingebracht. Dit gebeurt echter niet, als
de panden niet voor bewoning worden uitgegeven. Als
de panden worden gekocht voor afbraak, dan is er
natuurlijk sprake van een andere situatie. Dan is het
dus ook maar daar ging de opmerking van de
heer Rijpma niet over, dacht ik gerechtvaar
digd, dat de Energiebedrijven onmiddellijk die maat
regelen nemen die in elk geval kunnen voorkomen,
dat ergere dingen ontstaan dan baldadigheden.
De vraag van de heer De Jong is even toegespitst
op de toestand, zoals hij die heeft ervaren bij de ex
ploitatie-opzet van het plan Aldlan-oost. In het alge
meen zou ik willen zeggen, dat tot een exploitatiege-
bied moeten worden toegerekend die kosten, die ook
inderdaad door het exploitatiegebied zelve worden ver
oorzaakt en dus moeten worden gedragen. De kosten
van externe bepalingen ik denk even aan het voor
schrift, dat op 20 m uit de oever van het Van Harinxma-
kanaal niet gebouwd mag worden en ook aan het
voorschrift van Rijkswaterstaat, dat 200 m uit de
as van de betreffende weg van geen bebouwing sprake
mag zijn -behoeft, naar ik meen, het betreffende
exploitatiegebied niet te dragen. Dat lijkt mij onjuist,
omdat ze immers veroorzaakt worden door andere be
palingen, en voorzover het voorzieningen betreft, die
een functie krijgen, die bijv. „bovenwijks" van aard
zijn, meen ik, dat het exploitatiegebied met de bijdrage
in de algemene omslag -U kent de f 2,50 (of wat
het op het ogenblik precies is) per m2 wel daarvoor
al bijdraagt. Het zal dus m.i. niet een dubbele bijdrage
moeten bijdragen. Mijn standpunt is ik vertel het
een beetje simpel in het algemeen toch wel, dat
het voorbeeld door de heer De Jong genoemd het
randgebied niet tot het exploitatiegebied kan wor
den gerekend, omdat externe factoren oorzaak zijn,
dat het inhoudelijk niet tot het exploitatiegebied be
hoort. Het randgebied kan natuurlijk wel een bijdrage
leveren tot de woonsituatie in het exploitatiegebied,
maar dan additioneel, en dat is een heel andere zaak.
De ambtelijke werkgroep heeft tot opdracht om vóór
1 mei te rapporteren en het enige wat ik op het ogen
blik weet, is, dat men het over een aantal grondslagen
eens is en verder is men nog niet gekomen. Dit aan
het adres van de heer Faber.
Wat de huisvesting van de jongeren betreft, de heer
Janssen vraagt: Zijn er veel aanvragen van die kant?
Eigenlijk zou het antwoord in de afdeling van Weth.
De Jong moeten worden gegeven, maar ik wil de vraag
wel beantwoorden. Ik ken het antwoord toevallig. Op
het ogenblik mag gezegd worden, dat aan al de aan
vragen die binnen komen en in enkele gevallen ook
aan een aanvrage die niet is binnengekomen, maar
manifest is geworden (een andere formulering voor kra
ken; dat hebt U wel begrepen, neem ik aan), voldaan
is kunnen worden. Dus dat is één ding. Iets anders is,
dat we op dit moment nog niet over de gegevens be
schikken die door de Werkgroep Tertiair Onderwijs
Leeuwarden (Is die naam zo juist? Kent de heer Rijpma
die misschien?) (De heer Rijpma: Ik weet wel, dat
er een T.O.L. is.) zijn ingezameld, welke groep een zeer
uitvoerige enquête heeft ingesteld bij een groot aantal
jongeren, dus niet alleen bij studenten of studerenden,
maar ook bij werkende jongeren etc. Ik verwacht, dat
in de komende maanden de uitslag van die enquêtering
binnen kan komen en dan hebben we zicht op laten
we wel zijn de behoefte van dit ogenblik. Maar wat
veel belangrijker is natuurlijk is de vraag: Hoe ont
wikkelt deze behoefte zich, vooral tegen de achter
grond van de ontwikkeling van verschillende onder
wijsvormen? En hier kom ik dan bijna op het terrein
van Weth. Ten Brug. Ik zal daar dus van terugkeren.
Ik geloof, dat het van belang is, dat wij een methode
vinden, waardoor we voortdurend op de hoogte blij
ven van de omvang van deze behoefte en trachten,
m.n. in contact en overleg met de genoemde werk
groep, een vaste domicilie-regeling bij te houden, zo
dat we zo tijdig mogelijk aan de verzoeken van deze
woningbehoevenden kunnen voldoen, met gebruikma
king van de panden die daarvoor beschikbaar zijn.
Deze groep omvat inderdaad studerenden, maar ook
werkende jongeren, mijnheer Janssen.
Dan heeft de heer Knol een beschouwing gehouden
over de grondprijs voor sanerings- en reconstructiege
bieden. Dat is inderdaad, financieel gezien, een ver
schrikkelijk moeilijk probleem. En hier bedien ik me
niet van een Jantje van Leiden of een dooddoener.
Uit de bedragen, die in de begroting zijn geraamd
wegens rentelast voor dit doel, is wel duidelijk gewor
den, dat die als een zware last drukken op de alge
mene dienst. Men zou kunnen zeggen, dat uit een
oogpunt van voorzichtig beleid deze gang van zaken
wel gemotiveerd is. Een heel andere vraag is, of in
de huidige budgettaire positie die gang van zaken nog
gemotiveerd kan worden. Dat is aanleiding geweest
om ons hierover nog voor de begroting 1972, zoals
U weet, mijnheer de Voorzitter, ad hoe te beraden en
dat heeft geleid tot een constructie, zoals die op het
ogenblik al is vermeld in het antwoord op de gestelde
vraag. Er staat n.L, dat dus de volle last verantwoord
wordt bij de algemene dienst, maar dat tegelijkertijd
ook ten dele over de reserve wordt beschikt. Ik ben
het met de heer Knol eens, dat we tijd moeten vrij
maken om hiervoor een betere regeling tot stand te
brengen. Of die regeling dan toch ten gevolge zal moeten
hebben, dat we min of meer een struisvogelpolitiek
voeren door de lasten naar de toekomst te verschui
ven, is natuurlijk een andere vraag. Maar de conse
quenties van datgene wat je je voor ogen stelt, moet
je dus ook duidelijk op papier hebben en ik kan de
leden van de Commissie Grondbedrijf voor zover
aanwezig wel zeggen, dat ik sinds gisteren de mid
dellange termijn-planning de planning voor vijf jaar
voor het Grondbedrijf op tafel heb liggen. U begrijpt
wel, dat ik er even in heb geneusd meer niet
maar ik dacht, dat dat materiaal ons enig inzicht kan
geven in de financiële consequenties van deze proble
matiek en dat we op grond daarvan misschien een
passende oplossing tot stand kunnen brengen. Ik deel
het bezwaar van de heer Knol, dat langs de weg van
de tot nu toe gevolgde methode de last van de sane
ring op deze generatie drukt en ten aanzien daarvan
zou men kunnen vragen: Is dat wel juist?
Ik hoop, dat dit een zo bevredigend mogelijk ant
woord is. Ik heb mij daarbij dus in het geheel niet
uitgelaten over de methode die de heer Knol zoëven
genoemd heeft; hij zal mij dat wel ten goede willen
houden. Dat kan heel best een goede methode zijn,
3 W.
maar ik dacht, dat wij het met elkaar, vooral in de
Commissie Grondbedrijf, over de methodiek eens moe
ten zien te worden.
De Voorzitter: Zijn er nog, wat betreft het Grond
bedrijf, problemen overgebleven, die U in de plenaire
zitting aan de orde gesteld wilt hebben?
De heer J. de Jong: Ik wil me graag het recht voor
behouden in de plenaire zitting in het algemeen op het
Grondbedrijf terug te komen. U zult misschien zeggen:
„in het algemeen" is zeer ruim, maar er zijn op het
ogenblik een aantal zaken in ontwikkeling en tussen
de datum van nu en die van de plenaire zitting kan
nog van alles gebeuren. (De Voorzitter: U neemt dat
dus in de algemene beschouwingen op.) Dat is mogelijk.
Dat zal ik graag met mijn fractievoorzitter overleggen.
(De Voorzitter: U heeft dus geen concrete punten, die
U aan de orde gesteld wenst te hebben, die we moeten
registreren?) ïn ieder geval punt 4. (De heer B. P.
van der Veen: De juistheid van de gevolgde politiek.)
(De Voorzitter: Ik vind het jammer, dat U het niet
kunt concretiseren; dit heeft in de afdelingsbijeenkomst
van gisteravond helemaal niet gespeeld. Kunt U niet
even in het kort zeggen, waarover U zult gaan spreken
Het is echt niet voor mij, maar wij moeten een korte
samenvatting maken voor de raadsleden, opdat dezen
weten, wat aan de orde gesteld zal worden. Het is een
heel soepele regeling. U behoeft helemaal geen facetten
te noemen, die in de algemene beschouwingen behandeld
worden. Daar kan in wezen alles in ingebouwd worden,
maar het gaat erom, dat we met elkaar weten, welke
punten uit deze discussie overblijven, bijv. punten, waar
van U zegt: „Daar heb ik nog niet voldoende antwoord
van de Wethouder op gekregen.", of: „Daar wil ik een
motie over indienen." of wat dan ook maar, want dat
is de gehele opzet van deze voorbespreking. Is het zo
moeilijk om dit te concretiseren?) Ja, voor het Grond
bedrijf vind ik het wel moeilijk. Er zijn op het ogenblik
een aantal zaken aan de orde en daar zullen wij mo
gelijk in de komende vier weken nog antwoorden op
krijgen of misschien nog wel een bepaalde richtlijn voor
ontvangen. Ik heb daar op het moment nog geen in
zicht in en vandaar dat ik dus de mogelijkheid wil heb
ben om, wanneer er op het tijdstip van de plenaire be
grotingszitting voor mij vragen zijn, daarop terug te
kunnen komen. Mogelijk bouwt de fractievoorzitter ze
in zijn algemene beschouwingen in; dat is een kwestie
van fractie-overleg. (De Voorzitter: Dat wordt in het
verslag opgenomen. Er is dus geen punt opgegeven.)
Daar wil ik het onder voorbehoud op houden. Ik had
al gesteld, dat ik op punt 4 terug kom.
De heer Knol: Wij behouden ons het recht voor om
op punt 4 terug te komen: de berekening van de grond
prijzen in de uitbreidingsplannen.
De Voorzitter: Dan kunnen we van het Grondbedrijf
afstappen.
De Voorzitter: Ik stel voor de goede orde deze
vraag: Is er iemand die over de begroting van de dienst
Openbare Werken daar was n.l. niet één schriftelijke
vraag over gesteld het woord verlangt?
Dan zijn er dus ook geen vragen voor de plenaire
zitting ter zake van de begroting van de dienst Open
bare Werken te noteren.
ALGEMENE DIENST.
Hoofdstuk V, Ruimtelijke ordening'.
Volgno. 162.
De Voorzitter: Dit is een hele serie problemen, die
zich uitstrekt over de pagina's 20, 21, 22, 23 en halver
wege 24.
De heer Faber: Op de vraag onder 4a, of de com
missie (genoemd op pag. 23 van de aanbiedingsbrief)
voor het structuurplan binnenstad, niet te eenzijdig is
samengesteld, luidt het antwoord, dat er deskundigen
uit andere vakgebieden ad hoe bij het ontwikkelen van
het plan betrokken zijn. Mijn vraag is: Kunnen die er
tevoren ook bij betrokken worden en welke zijn deze
deskundigen? En nog een vraag: Kunnen er ook bur
gers bij betrokken worden?
Vraag 4b die is niet van ons, maar ik dacht, dat
de heer Van Haaren, die er nu nog niet is, daar wel een
nader antwoord op wilde hebben betreft de inspraak
van de burgerij. Komt die inspraak wel tot haar recht
De burgerij dient niet achteraf bij het plan betrokken
te worden, maar bij het begin.
Bij vraag 5 wilden wij graag wat concrete gege
vens hebben. B. en W. antwoorden: „Wij streven er
naar om de in aanmerking komende vakgebieden te
doen vertegenwoordigen in de commissies" enz. Maar
welke concrete plannen heeft U in dezen?
En zijn, nadat het plan van B. en W. bekend is ge
worden, ingediende alternatieve plannen in principe ac
ceptabel? Worden die ook genoemd, als B. en W. met
hun voorstellen bij de Raad komen
Misschien kan de Wethouder deze laatste vraag in
zijn antwoord betrekken. Ik zie zo direct niet, waarbij
ik die moet onderbrengen.
Punt 14a betreft de verbindingsweg Hoeksterend-
Luchtenrek. Het is de bedoeling door de aanleg van
die weg het Valeriusplein en het Vrijheidsplein te ont
lasten van het lokale verkeer. Zijn er eigenlijk ook
gegevens bekend over het lokale verkeer vanuit het
Bilgaard naar de stad via die ontsluitingswegen? Ik
denk aan een onderzoek dat in het Bilgaard gehouden
zou kunnen zijn. Of zijn er plannen dienaangaande?
Er wordt gezocht naar een noodoplossing door een ver
binding Luchtenrek-Spanjaardslaan te creëren. Hoe is
die gepland? Gaat die rechtdoor vanaf het Luchtenrek
of gaat die via de Dokkumertrekweg Zou het ook
mogelijk zijn die tijdelijke oplossing definitief te ma
ken en de „grote" weg op de lange baan te schuiven
of eventueel zelfs te laten vervallen
In samenhang met punt 14b: Als het Vrijheidsplein
een grootscheepse reconstructie zou ondergaan, waar
voor we de ontwerp-plannen laatst gezien hebben met
een „fly-over" enz., zal er dan door de schaalvergroting
die dan ontstaat, niet minder ruimte komen en minder
belasting door het verkeer, zodat het argument voor
de aanleg van de weg HoeksterendLuchtenrek zou
kunnen vervallen?
De heer Janssen: Op de vraag 8a geven B. en W.
een antwoord, waarin zij een aantal sanerings- en re
constructiegebieden opsommen. Er zijn gebieden bij die
al bijna geen bewoners meer hebben. In het antwoord
op vraag 8b geeft het College te kennen, dat het de
bewoners tijdig wil inlichten. Nu wilde ik vragen: In
welke volgorde denkt het College deze gebieden aan te
pakken Is de hier genoemde volgorde de juiste of is
die willekeurig?
De heer J. de Jong: Vraag 2, betreffende de binnen
stad. Er is een commissie bezig met het structuurplan
bij te schaven en het is al een half jaar, misschien nog
wel langer, geleden, dat er in verband met andere pun
ten in de Raad zo eens voorzichtig gevraagd is: Hoe
staat het er mee? Ik heb zelf eens gevraagd: Is het
nog mogelijk in 1971 hier gegevens over te krijgen?
Toen is mij gezegd: Dat wordt 1972. Nu zou ik willen
vragen: Zit er schot in deze zaak? Ik hoor zo hier en
daar, dat men nu niet bepaald zo bar tevreden is; van
leden van deze commissie hoor ik, dat er niet zo erg
veel schot in zit. Ik zou daar graag eens wat meer
over horen. En ik zou daarbij willen vragen, wanneer
hier wél schot in komt en of, als er vorderingen zijn
gemaakt, de Raad ook tussentijds dan eens wordt in
gelicht i.z. de voortgang. Want deze zaak spreekt de
bewoners en de bedrijven in de binnenstad toch wel
sterk aan. Velen willen aan hun woningen en bedrij
ven wel iets doen, maar iedereen tast eigenlijk in het
duister. En ik begrijp heel goed, dat er heel wat aan
geschaafd en gevormd zal moeten worden om een totaal
structuurplan te krijgen, maar aan de andere kant
vraag ik me af, of het wel juist is met een pasklare
zaak op tafel te komen en of het niet beter zou zijn
tussentijds eens te stellen: We hebben t.a.v. bijv. het
verkeer die gedachte en t.a.v. bepaalde stukken sane
ring die mening, we zouden dóór een voetgangersge
bied willen maken en zo zijn er meer punten. Ik ben
n.l. zo bang, dat, als een pasklaar plan, waarin al
zeer veel tijd is gaan zitten, in zijn geheel ter discus-