26'$3 leraren, de onderwijzers, wat nodig is op die speciale school, welke methode het beste past op de problema tiek die in die bepaalde klas wordt gevonden. Op vraag 17 antwoorden B. en W.„Wij zijn van mening, dat, mede gelet op de vele taken, die de School adviesdienst thans verricht, deze dienst voorshands niet dient te worden belast met het bestrijden van de struc turele problemen in het basisonderwijs." (De heer Ten Brug (weth.): dè structurele problemen.) Ja, maar U vindt, dat de Schooladviesdienst zich daar niet mee moet belasten. (De heer Ten Brug (weth.): Daar kom ik nog wel op terug.) Het antwoord op vraag 18 is eigenlijk in strijd met het antwoord op vraag 17. In het antwoord op vraag 17 zeggen B. en W., dat de Schooladviesdienst niet met de structurele problemen van het basisonderwijs bezig moet zijn, maar in het antwoord op vraag 18 zeggen zij: „Het werk van de school en de Schooladviesdienst is erop gericht de mogelijkheden van het kind opti maal te ontplooien." Ja, als dat nu geen structurele problemen zijn, waar je mee bezig bent, dan weet ik het niet meer. Het antwoord op vraag 21: „Is het niet de taak van de S.A.D. het basisonderwijs te helpen zoveel mogelijk kinderen te handhaven?", zou je ook leuk k,unnen lezen. Het luidt: „Deze vraag beantwoorden wij bevesti gend." Dus het is niet de taak van de S.A.D. het basis onderwijs te helpen enz.! (De Voorzitter: Maar dat lezen wij niet zo.) Nee, daar is het al te laat voor ge worden, denk ik. (De Voorzitter: Ja.) Ik zal het hier maar bij laten. De heer Ten Brug (weth.)Ik ben het wel met de heer Buising eens, dat je een aantal vragen over deze Schooladviesdienst met een wat negatieve strekking zo is het bij mij ook overgekomen in twee groepen kunt verdelen, n.l. negatieve vragen ten opzichte van de Schooladviesdienst an sich en ten opzichte van onze dienst. Ik ben blij, dat de heer Buising zegt: Wij heb ben onlangs een bezoek gebracht aan de S.A.D., en ik zou mevr. Woudstra willen aanraden ook haar licht daar op te steken en eens kennis te nemen van de gang van zaken daar. Ik moet haast U kunt anders zo helder betogen mevr. Woudstra, maar het kan door het late uur komen uit de serie opmerkingen die U maakte, en uit de wijze waarop U die maakte, toch wel concluderen, dat U weinig van het werk van de Schooladviesdienst weet. Ik wil er best nog eens met U in de Onderwijscommissie over praten, maar ik zou U toch nogmaals aanraden de dienst eens te bezoeken. De heer Buising heeft ook nog gesproken over de financiën. Dat is geen kleinigheid; dat ben ik mij be wust. De dienst vraagt op dit moment al een bedrag van ongeveer 9 ton. Dat komt wonderwel overeen met het bedrag dat de heer Van der Geld genoemd heeft; hij zegt: een enigszins redelijk draaiende dienst zal toch minstens op een bedrag van f10,per inwoner komen en hij heeft er bij gezegd: Naar mijn gevoelen zal dat bedrag spoedig hoger liggen. Dat is iets wat je wel benauwt, maar het is natuurlijk ook wel zo, dat, als je dingen doet die veel geld kosten, je ze ook goed moet doen. Anders kun je het beter laten. Ik vind in derdaad, dat wij zo langzamerhand en dat zullen we ook doen in ons gesprek met de Minister aan de bel moeten trekken, om te beduiden, dat het Rijk nu eens over de brug moet komen. Er worden in de rijksstuk ken vele malen de woorden „schoolbegeleidingsdien sten, „schooladviesdiensten", „randdiensten" enz. ge noemd. Daar zit eigenlijk een stuk activering in naar het plaatselijk vlak om dit soort diensten tot stand te brengen. En daar is dan een minimaal bedrag voor uitgetrokken, waarmee gestart kan worden, maar daar zijn tot nu toe alleen uit betaald het project Noordoost- Groningen en het project Oostelijke Mijnstreek, maar in laatstgenoemd gebied loopt de zaak op het moment niet, want er is enige verwarring ontstaan tussen de taak van de pedagogische centra, gedecentraliseerd in Zeeland, en het werk van de schooladviesdienst, een verwarring, die men op velerlei terrein tegenkomt, om dat dit allemaal nog moet leren en de afbakening van de terreinen ook nog duidelijk moet worden. Noordoost! Groningen heeft blijkbaar voor 2 jaar toestemming ver kregen, om IV2 miljoen te besteden, het eerste jaar al wordt f 750.000,uitgegeven voor een dienst die nu direct begint, en dan vraag je je inderdaad af: Worden wij niet heel sterk onevenredig behandeld Wij zijn n.l. op een veel lager peil gestart. En dat kan ook, als je de zaak longitudinaal opzet; dan groei je langzamer hand naar een maximum bezetting toe. Daarom nemen wij ook stelling tegen de opmerking van de heer Schaaf- sma, zoals wij die hadden begrepen in zake een „on geremde groei", want dat is geenszins het geval. Toen wij met de Schooladviesdienst startten, hebben wij een duidelijk beleidsplan overgelegd, dat aangaf wat per jaar zou moeten gebeuren en hoe wij in een aantal jaren naar een bepaalde bezetting zouden toegroeien. Dat plan is ook in de Raad geweest. Dat beleidsplan is aangepast, omdat ondertussen het bijzonder onderwijs er bij gekomen is. Daar zijn we ook ik meen dit jaar voor het eerst met de kleuterklassen en de eerste klassen van het lager onderwijs en een tussentijds on derzoek voor de zesde klas in verband met de overgang basisonderwijs-voortgezet onderwijs, bezig. Willen wij het werk dat we nu zijn begonnen, voor het bijzonder onderwijs afbouwen, dan komen wij noodgedwongen tot de uitbreiding, die in de planning zit. En op grond daarvan heb ik ook het vertrouwen het is iets meer dan hoop dat die eruit komt. Dat hadden wij onszelf als taak gesteld. Stel je voor, dat het bijzonder onder wijs het via art. 72 gaat proberen, dan zouden we wel een heel bijzondere verhouding krijgen tussen het open baar en het bijzonder onderwijs! Ik vind, dat Friesland (ook Leeuwarden) eenzelfde probleemgebied is als de zojuist genoemde en dat wij ook recht hebben op geld voor een dienst, waarvan ik overtuigd ben, dat die, in de weinige jaren dat hij draait, al zeer redelijk draait. Vraag 3. De terugrapportage liep wat moeilijk, want die geschiedde aanvankelijk buiten de schooluren. Het was niet zo moeilijk om de uitkomsten van de tests, die via een computer worden uitgerekend, te krijgen en te bespreken met de individueel psycholoog, de indivi dueel pedagoog, de pedagoog-didacticus, de maatschap pelijk werker en de artsen, maar de vraag was: Hoe krijg' je al de gegevens over de kinderen weer terug naar de scholen? Dat kon niet buiten schooltijd en we hebben toestemming van de Inspectie gekregen om het tijdens de schooluren te doen en nu gaat het veel vlugger. Nu liggen er hoogstens drie maanden tussen het afnemen van de test en de eerste bespreking met het hoofd van de school en de klasse-onderwijzer. Ik kom dan meteen op de vraag van de heer Schaaf- sma, die heeft gelezen, dat er niet gerapporteerd wordt aan derden. Met derden hebben we bedoeld buitenstaan ders. De artsen zijn er bij betrokken, hebben een ver trouwensfunctie. We vinden ouders en de school, want daar gaat het om, geen derden. Ik dacht, dat de juiste situatie was, dat het hele gesprek met de ouders vanuit de school gebeurt. De Schooladviesdienst vervangt de school niet en treedt ook niet in de verhouding school— ouders, maar, willen de ouders nog nadere inlichtingen hebben, hebben zij, naar aanleiding van het gesprek met het hoofd of met de onderwijzer (es) speciale be hoefte aan een nader gesprek, dan kan daarvoor het spreekuur van de Schooladviesdienst worden benut. Daar wordt een drukker gebruik van gemaakt dan aan vankelijk het geval was. (De heer Sehaafsma: Toch zit hier natuurlijk een gevaar in. Je legt veel gegevens vast over een opgroeiend kind, maar daar moeten de ouders specifiek naar vragen. Als ik met een bepaalde problematiek in aanraking kwam, zou ik daar heus wel naar vragen, maar de grote massa ouders zal dit niet doen. Nogmaals, ik vind dat principieel onjuist.) Ja, maar als je naar een psychologisch onderzoek vraagt voor het m.o.b., dan is er een situatie, waar de ouders het eerst en direct bij betrokken zijn, maar het gaat hierom: Deze dienst is er ten dienste van het schoolkind en de school. (De heer Sehaafsma: Het schoolkind is van mij.) Ja, maar het gaat om het schoolkind; met een streep onder „school", want wor den moeilijkheden geconstateerd met betrekking tot het kind, niet alleen in zijn schoolsituatie, maar in zijn al gemene situatie, dan wordt verwezen naar de psycho loog, het m.o.b., de psychiater enz., dus dat is een heel andere situatie. U moet niet onmiddellijk het oog heb ben op grote problemen; daarbij krijg je natuurlijk een direct contact, maar daar is de Schooladviesdienst niet voor. Die is er voor de school en het schoolkind. Wat de vragen 6, 7 en 10 betreft, ben ik het met de heer Snel eens, dat het woord massa-onderzoek wat vreemd klinkt, maar wat gebeurt hier eigenlijk? De klas wordt getest. Daar worden diverse test voor haar uitgezocht. Er zijn ook proeven genomen, welke tests het best voor de Leeuwarder scholen en het Leeuwarder kind zouden passen. Er is eerst een soort standaard- school uitgezocht en dat is allemaal met de nodige zorg vuldigheid gebeurd, maar elke test past niet zonder meer voor Leeuwarden, ook de landelijke standaard-test niet. Uit de tests komen allerlei gegevens over de school, over de klas en over het betrokken kind naar voren. Dat gebeurt in een multidisciplinaire aanpak. De heer Sehaafsma heeft een stukje uit bijlage II bij het jaarverslag van de Schooladviesdienst voorgelezen. Daarbij stuitte hij op een probleem, waar we zo lang zamerhand bij alle schooladviesdiensten mee te maken hebben. Er is nog zeer veel verschil en er zijn nog zeer veel tegenstellingen op het moment in den lande; je hebt tweepotige diensten, éénpotige diensten, diensten die ondergebracht zijn bij instituten voor geestelijke volksge zondheid, en diensten, die werken vanuit de bureaus voor school- en beroepskeuze. Er is landelijk druk overleg om te bekijken, hoe we uit de veelheid van aanpak tot een totale aanpak moeten komen, maar men is het er lang zamerhand wel over eens, dat het een multidisciplinaire aanpak moet zijn. Men is aanvankelijk gestart met al leen maar psychologen. Spoedig werd de behoefte ge voeld van de vertaling naar het onderwijs, alsmede kennis vanuit de situatie van het gezin, waarin het kind is opgegroeid, het sociale milieu. Daarvoor zijn de pedagogen en de school-maatschappelijk werker no dig en voor de aanpak en de steun aan de onderwijs krachten, de wijze van aanpak in een bepaalde school, bij een bepaalde leerkracht en voor een bepaald kind moet er de pedagoog-didacticus zijn. Op deze wijze werkt de S.A.D. Ik vind, dat je moeilijk kunt zeggen wat het rendement van dit soort diensten is. De eerste vraag is: Waarom moet je deze dienst hebben? En het blijkt inderdaad, dat met ons huidige onderwijs systeem, maar ook bij een beter onderwijssysteem, dat men zich zeker kan indenken ik verwacht niet zo veel van de nieuwe wet op het basisonderwijs, maar daar komen toch wel andere dingen uit dan uit een wet van 1920, de basis van de situatie, waarin wij sindsdien draaien zal een centrale aanpak toch ook noodzake- lijk blijven. Een schooladviesdienst is natuurlijk niet en moet dat ook niet zijn de super-bovenmeester, die de school regeert. De „reparatie" (als ik het zo mag zeggen) van de school, van de klas en van het kind, zo mogelijk, moet in de school plaats vinden door dé onderwijskracht. Dat kan individueel voor sommige kinderen zonder meer niet in het gewone basisonderwijs en dan moet bekeken worden, of een ander soort on derwijs beter is het buitengewoon onderwijs of dat remedial teaching moet worden toegepast. Het blijkt inderdaad steeds meer, dat bij tijdige toepassing van de remedial teaching en daarom is het ook bitter noodzakelijk -dat wij tot uitbreiding van het aantal remedial teachers overgaan situaties zijn te herstellen ten gevolge waarvan de kinderen anders in feite ten onrechte bij het l.o.m.-onderwijs zouden komen. Er kan dan ook gesteld worden, dat de situatie met betrekking tot het l.o.m.-onderwijs gunstiger is dan vroeger. Je moet er nu inderdaad eerder „bij" zijn, maar dat is een kwestie van voorzorg. Ook de overgang van het l.o.m.-onderwijs naar het gewoon onderwijs zal vaak ook door remedial teaching dat is dus een kwestie van nazorg begeleid moeten worden. Bij vraag 12 geldt de eerste veronderstelling. Daar zijn de heer Snel en ik het wel over eens. Vraag 15 begrijpt de heer Snel niet. Wij hebben gemeend, gezien ons antwoord, die vraag wel te be grijpen, maar we begrijpen niet, waarom ze gesteld moest worden. Bij vraag 17 moet men onderscheiden structurele problemen (ik laat met opzet het lidwoord weg) van een school en de structurele problemen van het onder wijs, want die laatste zullen nationaal moeten worden opgelost. Daar zullen wettelijke kaders voor geschapen moeten worden. Dat is één van de problemen die op het ogenblik in discussie zijn in verband met de nieuwe wet op het basisonderwijs. Bij de oplossing van de structurele problemen van het onderwijs zouden ook £7 éo heel sterk de landelijke pedagogische centra een taak hebben. Vraag 22: Wat een verantwoord percentage is van het totaal aantal lagere schoolkinderen, dat één van de vele vormen van b.o. bezoekt, begrijpen wij ook niet. Ik heb gewoon de situatie opgenomen. Landelijk ligt het op 5 pet., voor Leeuwarden ligt het, gezien het feit, dat een vrij grote groep b.l.o.-scholen een streekfunctie heeft, wat hoger, maar daar gaat het natuurlijk niet om. Als in Leeuwarden, na nauwkeurig onderzoek, ge constateerd zou moeten worden, dat hier meer kinderen buitengewoon onderwijs moeten hebben vanwege be paalde oorzaken, dan moet dat gebeuren, want het kind zal op die school opgevangen moeten worden, waar het het beste opgevangen kan worden. Als het aantal dan wat boven het landelijke percentage uitsteekt, is dat niet zo erg. Iemand heeft mij in dit opzicht eens het voorbeeld gegeven, dat, als je denkt, dat je een ontstoken blindedarm hebt, maar je bent met je blinde darm boven het landelijke percentage, dan kun je na tuurlijk niet zeggen: Het kan nooit waar zijn, want die blindedarm kan er, gezien het landelijke percentage, niet meer zijn. Zo is het ook hier. Van een rijkssubsidie voor de Schooladviesdienst (vraag 23) weten we weinig. Over de personeelsuitbreiding van de dienst (vraag 24) heb ik al iets gezegd. Ik wil nog eens met nadruk wijzen op het belang van de remedial teaching, en op het feit, dat wij de ten aanzien van het bijzonder onderwijs op ons genomen verplichtingen ook waar moeten maken. Vraag 25 (de ongeremde groei) heb ik al beantwoord. De uitbreiding geschiedt volgens een planning die de Raad kent. De vragen 26 en 27 zijn meer dan eens ter sprake geweest. De resultaten van de studie van de provin ciale werkgroep, waarin ik ook zitting heb gehad, ten deren in de richting, dat je in Friesland zal moeten komen tot een net van vier a vijf zelfstandig werkende schooladviesdiensten, die elkaar op een soort platvorm ontmoeten. Men pleit voor zelfstandige regionale dien sten, omdat bij een provinciale opzet de lijnen van de scholen en de schoolbesturen naar die provinciale dienst te lang zijn. En dat is in de praktijk die we tot nog toe hadden met de „Federatie Kind en School", ook wel gebleken. Maar wanneer er bij een bepaalde dienst een stuk research plaats heeft, dan is het wel gemakkelijk de gegevens uit te wisselen, want datzelfde werk be hoeft dan niet bij de andere diensten te worden gedaan. Elke dienst moet echter wel zijn eigen aanpak kunnen bepalen, want die hangt af van de scholen, van de bevolking en van de bemanning, dus niet alleen van de disciplines, maar ook van de mensen die die discipli nes vormen. Mede om financiële redenen is gezocht naar een mogelijkheid dit net van vier a vijf schoolad viesdiensten in een gemeenschappelijke regeling onder te brengen in verband met de financiering door de ge zamenlijke Friese gemeenten. Daar is met het oog op art. 12 wel een reden voor, want de uitgaven op grond van een gemeenschappelijke regeling zijn voor de ge meenten verplichte uitgaven, die dus door het Rijk niet geschrapt kunnen worden. (De heer Visser: We hebben die regeling nog niet.) Nee, maar als die rege ling er eerst maar is. Ik neem aan, dat de Provincie (want dit gaat in nauw overleg met de Provincie) deze meenschappelijke regeling niet onmogelijk zal maken, want het is juist de Provincie, die ons deze richting heeft gewezen. Ik weet, dat er in Leiden moeilijkheden waren, maar daar is geen sprake van een gemeen schappelijke regeling en ook niet van een gemeentelijke dienst; daar was de dienst in handen van andere in stanties, die gesubsidieerd werden door de Gemeente. Die dienst was ook nog maar net in opbouw; het is een veel kleinere dienst dan wij hebben. Maar daar worden nu pogingen gedaan om de zaak te redden in overleg met de afdeling Schoolpsychologie van de Rijks universiteit van Leiden. Op die manier kun je natuur lijk ook rijksgelden naar je toe trekken. Ik moet er wel bij zeggen, dat wij uitstekende contacten hebben met het Pedagogisch Instituut van Prof. Van Gelder, met name met zijn medewerkster op dit terrein, mevr. Ojeman. Ik ben al even ingegaan op de principes die de heer Sehaafsma heeft genoemd uit bijlage II bij het jaar verslag van de S.A.D. Inderdaad werken wij, wat de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 14