8
De hear Klomp: Noch efkes oer fraech 10: Nou wit
ik net, ott ik buten de oarder kom, mar dat wachtsje
ik aan mar óf. Yn dizze fraech steane de ütdrukkings
„iepen skoalle" en „soasialisaesje". Nou wit ik net, oft
de fraechsteller yn üs formidden is, mar ik soe wolris
witte woile, hwat liy of sy nou krekt mei „iepen skoal
le" en „soasialisaesje" bidoelt.
De Voorzitter: Is dat lid in deze zaal aanwezig?
Mevr. Woudstra? Wat hebt U daarmee bedoeld?
Mevr. Woudstra-Peene: Onder een „open school"
versta ik een school die open is naar de ouders toe. Als
er eens iets is, dat zij willen bespreken, dan zouden ze
ontvangen moeten worden en niet min of meer boos
weggekeken. In een open school is een mentaliteit, dat
je niet de gedachte krijgt: Ik moet niet te vaak komen,
want dat vindt men niet prettig en dat wordt dan mis
schien nog op mijn kind verhaald. Een open school is
een school, waar de ouders welkom zijn om het heel
eenvoudig uit te drukken het is heel moeilijk er een
definitie van te geven. (De heer Ten Brug (weth.)Zijn
er scholen, waar de ouders niet welkom zijn, dacht U?)
Ja, een heleboel. (De heer Xen Brug (weth.)Die moet
U mij eens opnoemen, want dan moeten we daar nodig
wat aan doen.) (De Voorzitter: Ja, maar op het mo
ment is mevr. Woudstra bezig de heer Klomp te beant
woorden.) (Gelach) (De Voorzitter: Gaat U maar
even verder.) Socialisatie van het onderwijs zou ik Wil
len noemen een proces in het onderwijs, waardoor je
kunt bereiken, dat kinderen uit werkelijk alle sociale
lagen aan hun trekken komen; dat een zwak kind te
recht kan, maar ook een heel sterk kind; dat niet
alleen de kinderen die nu zo mooi in het midden blijven,
mee kunnen, maar ook kinderen die niet mee kunnen en
die erg goed mee kunnen, meedoen. Socialisatie van het
onderwijs is het onderwijs bereikbaar maken voor die
sociale lagen, die er nu eigenlijk toch meestal niet aan
toe komen.
De Voorzitter: Hartelijk dank voor Uw uitvoerige
toelichting, mevrouw Woudstra. Heeft de heer Klomp
er iets aan gehad en heeft hij nog vragen te stellen
De hear Klomp: It probleem is aerdich greater wur-
den mei it antwurd.
De FoarsitterMar Jo hawwe gjin fragen oan de
Wethalder to stellen?
De hear Klomp: Né(De Foarsitter: Jo freeg-
je strak wol efkes oan mefr. Woudstra.) (Laitsjen)
De heer Ten Brug (weth.)De heer Snel heeft naar
aanleiding van vraag 1 niet gesproken over de situatie
in 't Aldlan, maar in het Westeinde. Ik kan mij dat
voorstellen, omdat de realisering van het Westeinde,
gezien het aantal bewoners, wel eens dichter bij zou
kunnen zijn dan 't Aldlan. In 't Aldlan dit ook in
antwoord op een vraag van de heer Visser hebben
wij contacten met schoolbesturen en er komt een ont
werp van een school waarin lager onderwijs en kleu
teronderwijs, wat de bouw betreft, zullen moeten sa
mengaan (dus niet tijdelijk de lagere school voor kleu
ters gebruiken en later weer een aparte kleuterschool
bouwen.) Als we beide in één gebouw onderbrengen,
dan zal dat, wat de gemeenschapsruimten betreft, ook
voordelig werken. Voorts wordt zelfs gedacht aan een
combinatie van openbaar en bijzonder onderwijs in de
gebouwen, wat dan weer extra gunstig zou werken op
de nevenruimten, die anders onmogelijk te verwezenlij
ken zouden zijn. Daarvoor wordt een schetsontwerp
gemaakt bij het Informatiecentrum Scholenbouw in
Rotterdam, dat ons hierover adviseert. Dat hebben we
nog' niet binnen; vandaar dat deze besprekingen niet
opnieuw met de schoolbesturen zijn opgenomen. De
situatie in "t Aldlan dat moeten we ons wel goed
realiseren kan, wat de onderwijsvoorzieningen be
treft, als de bouw niet vlugger gaat dan op dit mo
ment ik heb dat wel eens eerder gezegd wel
wat moeilijk worden, want er zullen toch eerst wel
voldoende mensen moeten wonen, willen we er een
school kunnen laten draaien. De eerste bewoners zul
len inderdaad wel een behoorlijke tijd hun kinderen
buiten de wijk naar school moeten sturen. Misschien
echter kan het bij het tweede stuk van het plan wat
vlotter gaan.
Over Westcinde is nog geen contact geweest tussen
de schoolbesturen en het Gemeentebestuur en ik kan
mij voorstellen, dat de heer Snel zich hierover verwon
dert, maar er is een belangrijke verandering in de
plannen in het Westeinde gekomen. Aanvankelijk zouden
daar veel minder woningen worden gepland dan, zo
als het nu lijkt, de bedoeling is. Toen werd ook niet
gedacht aan schoolstichting in het Westeinde en werd er
m.n. op gerekend de heer Wiersma heeft het zopas
gezegd dat de scholen in het randgebied de
prot. chr. Albertine Agnes-school, de openbare Tele-
mann-scholen en de r.k. St. Thomas-school de kin
deren uit het Westeinde wel zouden kunnen opvangen.
Het lijkt nu wel zo, dat we inderdaad wel tot school-
bouw in het Westeinde zullen moeten overgaan en we
zijn voornemens binnen korte termijn hierover contact
op te nemen. De bestaande scholen in het randgebied
kunnen en het is zelfs voor hen ook wenselijk
een voorlopige opvang zijn. De Albertine Agnes-school
is sedert de stichting van jaren her nog nooit verder
gekomen dan vijf leerkrachten en het gebouw is be
rekend op zes leerkrachten. De Telemann-scholen heb
ben zes leerkrachten, maar het is U allen bekend, dat
aan de Leeuweriksehool op het moment slechts vier
leerkrachten zijn. Dat houdt ook verband met de ont
volking van de wijk. Die scholen hebben het dus moei
lijk. Er is direct wel een opvangmogelijkheid, maar
later zullen er toch scholen in het Westeinde
moeten komen. En het is misschien, voor wat het
openbaar onderwijs betreft, niet helemaal onmogelijk,
dat; °P den duur als de Leeuweriksehool door grens
wijziging zou vollopen en weer een normale bezetting
zou krijgen, van de twee Telemann-scholen één school
wordt gemaakt en één Telemann-school gewoon wordt
overgeplaatst qua personeelsbezetting (je moet na
tuurlijk wel een nieuw gebouw ervoor hebben) naar
het Westeinde.
De heer Visser heeft nog gevraagd naar de semi-
permanente scholenbouw. Ik heb daar ook in de krant
iets van gelezen. Ik kreeg de indruk, dat dit meer
sloeg op het voortgezet onderwijs dan op het lager on
derwijs. Het gold, meen ik, die scholen, waarvoor het
Rijk rechtstreeks de financieringsmiddelen toewijst.
En ik heb het idee, dat hier twee dingen dooreenge-
strengeld een rol spelen: de slechte toestand van
's Rijks financiën en de tendens naar wat flexibele
schoolbouw. Maar flexibile bouw kun je uiteraard ook
wel krijgen door permanente bouw. Dat is maar een
kwestie van architectuur en het zou mij spijten, dat
we over de gehele linie tot semi-permanente bouw
zouden moeten komen, want voor de middelen die je
daarvoor krijgt, komt toch niet een gebouw tot stand
van een kwaliteit, waarover je 15 jaren (want zo
lang moet je er ongeveer mee doen) gerust zou mo
gen zijn. De bouw mag dan voor het Rijk iets voor
deliger zijn, maar de onderhoudskosten van dit soort
schoolgebouwen zullen, naar ik vrees, in de toekomst
bijzonder hoog zijn. Ik wijs op de school in aanbouw
aan de Aldlansdyk voor het chr. m.e.a.o. Ik hoop dus
niet, dat de semi-permanente bouw een algemene lijn
van rijkswege wordt, maar ik weet wel die tendens
was er al dat ook bij definitieve bouw als eis wordt
gesteld: zo flexibel mogelijk. Daar is ook het Infor
matiecentrum Scholenbouw helemaal op ingesteld; dat
merken wij ook in ons overleg t.a.v. de bouw voor het
complex stedelijk gymnasium-atheneum-h.a.v.o. en de
Wopke Eekhoff-m.a.v.o.
Zowel de heer Visser als mevr. Woudstra hebben
gesproken over vraag 2. Inderdaad het is maar, hoe
je het leest trachten wij binnen het raam van de
financiële mogelijkheden de voorzieningen optimaal te
doen zijn. Ik weet niet, waar je het aan moet afmeten,
maar constaterende, dat wij op onze meerderheidsbe
groting 1972 (als ik die even zo mag noemen) in de
sector onderwijs bijna twee miljoen meer uitgeven dan
het Rijk ons vergoedt, dan, dacht ik, dat niet kon
worden gezegd, dat we erg schriel zijn. Ik wil er ook
bij zeggen, dat het onmogelijk is voor een gemeentebe
stuur binnen de normen die het Rijk op dit moment
hanteert voor de uitkeringen, de zaak draaiende te
houden. Ik heb onlangs begrepen, dat die normen ge
relateerd zijn aan de situatie van 1962. Daar zijn wel
de nodige indexverhogingen op toegepast, maar er is
op het terrein van het onderwijs sedert 1962 nogal wat
veranderd. Ik kan U niet alleen het cijfer noemen van
die bijna twee miljoen van Leeuwarden, het totale on-
derwijs-tekort van de Nederlandse gemeenten beloopt
een bedrag van 165 miljoen, waaruit U dus wel kunt
concluderen, dat er op dit terrein in de financiële ver
houding tussen Rijk en gemeenten wel iets dik fout
zit.
Met de heer Snel ben ik van mening en ook mevr.
Woudstra heeft erover gesproken dat wij wat mo
gelijk is in goede samenwerking tussen openbaar en
bijzonder onderwijs zoveel mogelijk moeten nastreven.
En ik heb het idee, dat de verhoudingen in Leeuwar
den althans zo ervaar ik het; ik kan alleen maar
vanuit de gemeentelijke optiek spreken heel erg
goed zijn en dat wij tot nu toe ook vele dingen samen
hebben kunnen doen. Het is begonnen met de geza
menlijke scholenbouw in het Bilgaard en het Lekku-
merend, het is voortgezet met gezamenlijke plannen
voor 't Aldlan en ik ben er zeker van, dat wij ook
voor het Westeinde gezamenlijk tot plannen zullen ko
men. U hebt verder gezien de samenwerking in de
commissie voor audio-visuele hulpmiddelen, in de com
missie vakantieregeling, de gezamenlijke regeling van
het toelatingsbeleid, de samenwerking op het terrein
van de Schooladviesdienst, de verdeling van de gym
nastieklokalen; eigenlijk te veel om op te noemen.
Een functionele raad op onderwijsgebied, zoals mevr.
Woudstra die zich voorstelt, lijkt mij in de gegeven wet
telijke verhoudingen en in de gegeven verhoudingen Ge
meentebestuur of schoolbestuurouders een vrij moei
lijke zaak. Ik kan mij niet voorstellen, dat, gezien de
autonomie van de schoolbesturen op dit terrein, berus
tend op het adagium en het is helaas ook vaak niet
meer „de school aan de ouders" (ook daar is het
moeilijk de ouders bij het schoolbestuur te betrekken) een
functionele raad de oplossing zou betekenen. Ik heb
wel eens met de gedachte gespeeld, dat deze er mis
schien eerst op het terrein van het voortgezet onder
wijs zou moeten komen. Het is op het moment meer
nodig, doordat er zoveel verschillende soorten van voort
gezet onderwijs zijn, die allemaal in elkaar grijpen, tot
een soort onderwijsraad daar is ook een vraag over
gesteld voor Leeuwarden te komen, een platform,
waar in ieder geval de belanghebbenden elkaar kunnen
ontmoeten, maar dat is dit jaar ik heb er vorig jaar
ook over gesproken; ik wil er niet omheen draaien
door tijdsgebrek (we hebben ons nogal beziggehouden
met het hoger beroepsonderwijs) erbij ingeschoten. Die
gedachte blijft echter bij ons zeker leven. (Mevr. Woud
stra-Peene: Dus geen functionele raad voor het basis
onderwijs.) Die lijkt mij moeilijk hanteerbaar op het ge
bied van het onderwijs. (De heer Van Haaren: Die be
paalt toch niet het beleid, maar geeft wel adviezen.)
Ja, maar in welke richting? Ik wil het echter best eens
bekijken, maar U moet er zich niet te veel van voor
stellen. Ik ben een voorstander geweest van de instel
ling van functionele raden en het gehele College was
dat. Dus op zichzelf wijs ik functionele raden niet af,
maar, het onderwijsterrein overziende, vraag ik mij af:
Met welke adviezen zou je kunnen werken? Hoe kun
je die in de realiteit brengen bij autonome besturen,
die daarvoor ook weer medewerking moeten vragen van
de Gemeenteraad, die zelf weer autonome beslissingen
neemt? Dat lijkt mij nogal moeilijk. (Mevr. Woudstra-
Peene: Maar zaten de onderwijsmensen alleen maar
om de tafel!) Mevrouw, kregen we eerst maar alle
ouders van de schoolkinderen op de ouderavonden
Dan waren we al een heel eind verder. En je zou moe
ten beginnen met dat te bevorderen. En als dat alle
maal maar eerst eens goed loopt. Anders wordt het
toch een kwestie van hoofdvertegenwoordiging. We
hebben nu een aantal jaren ervaring met de school
raad. U weet, dat de schoolraad samengesteld is uit
een aantal mensen uit oudercommissies (we hebben
uiteraard veel meer oudercommissies dan zetels in de
schoolraad; met vertegenwoordigers uit alle oudercom-
missies zouden we een onmogelijk „parlement"
krijgen), vertegenwoordigers van het personeel,
van de Ver. van Volksonderwijs enz. De schoolraad
moet, zoals U weet, op grond van de wettelijke be
palingen ingeschakeld worden bij de benoeming van
hoofden van scholen. Ik heb het gevoel gekregen (dit
ook in antwoord op een gestelde vraag, maar ik denk
toch een klein beetje anders dan de heer Schaafsma;
ik geloof, dat hij op dit punt twee dingen door elkaar
haalt), dat de betrokkenheid van de ouders via de
schoolraad toch te weinig is. Ik stel me voor om, voor
dat we met een voordracht voor de benoeming van
een hoofd der school ter bespreking in de schoolraad
komen, hierover contact op te nemen met de ouder
commissie en om ook eventueel bij het bezoeken van
de sollicitanten een vertegenwoordiging van de ouder
commissie mee te nemen, om zo de ouders meer direct
bij het leven van de school te betrekken. Eventuele
bezwaren, door de heer Schaafsma genoemd, zijn er
in mindere mate, want de verantwoordelijkheid van de
benoeming blijft bij de Raad, c.q. bij B en W., wan
neer het onderwijzend personeel betreft. Ik geloof ook
niet, dat je die weg moet schuiven en Raad en B. en
W. zullen ook voor de nodige objectiviteit moeten zor
gen. Maar een zekere betrokkenheid van de ouders bij
de school en een zeker eigenbelang zijn op zichzelf
(eigenbelang is in liberale kringen toch ook niet een
vies woord, dacht ik) ook geen bezwaar. Als U denkt
aan een schoolvereniging met één school, dan loopt
het, zoals ik het hier schets, ook in een heel kleine
gemeente met één a twee scholen, want dan zit alles
dicht bij elkaar, maar in een gemeente met 40 a 50
scholen bestaat er, al is er dan een schoolraad, toch
eigenlijk geen directe betrokkenheid van de ouders bij
de school. Ik heb ook aan de hoofden van scholen ge
vraagd bij de voordracht die zij indienen bij B. en
W. voor de benoeming van leerkrachten, de leden van
de oudercommissies te betrekken. We moeten eigen
lijk nog ervaring opdoen, want het desbetreffen
de besluit is enkele maanden geleden begonnen te
werken en er zijn sindsdien nog geen vacatures te
vervullen geweest, althans wat de hoofden betreft,
maar op het moment doet zich die situatie wel voor
en ik stel mij voor t.a.v. voordrachten tot benoemin
gen ook met de betrokken oudercommissies contact
op te nemen.
De heer Snel heeft het eerst gesproken over het
depot audio-visuele hulpmiddelen; de commissie is, zo
als U in de krant hebt kunnen lezen, inmiddels inge
steld. Ik acht dit inderdaad een zeer gelukkig initiatief
en ik ben ook blij, dat de genoemde heer Janssen ge
sproken heeft zoals hij gesproken heeft. Want we
moeten natuurlijk niet vergeten, dat al de audio-visuele
hulpmiddelen, zoals ze door diverse firma's op de
markt worden gebracht, in feite in eerste instantie
niet voor het onderwijs zijn gemaakt, maar voor heel
andere doeleinden. De markten zijn nu verzadigd en
nu zoekt men ook de onderwijsmarkt. Daar is op zich
zelf niets verkeerds aan, maar men moet wel heel
goed gericht kiezen. Iedereen kent de voorbeelden
ik vrees, dat het met televisietoestellen hier en daar
ook zo is, maar daarmee hebben we nog geen ervaring
van de radiotoestellen die op een verborgen plaatsje
ergens in een kast stonden. (Oók na 1945, toen het
niet meer hoefde!)
Mevr. Woudstra heeft nog even gesproken over de
kwestie van de sexuele voorlichting. De zaak is uit
voerig besproken op de ouderavonden en in de kringen
van het onderwijzend personeel en gezamenlijk is men
tot de conclusie gekomen, dat deze voorlichting dient
te geschieden, wil ze goed tot haar recht komen, door
leerkrachten van buiten de eigen school, want men had
ook vroeger -nu kan men zeggen: dat waren andere
mensen en andere tijden reeds de ervaring, dat dit
de beste manier zou zijn. Met name bij het voortgezet
onderwijs bleek, dat er behoefte bestond en dat laat
zich ook wel indenken aan een zekere training van
de leerkrachten. Er is overleg gepleegd met het in Rot
terdam gevestigde Instituut voor Gesprekscommuni-
catie, een wat vreemde naam in dit verband, maar dat
doet er ook niets toe. Het instituut heeft evenveel met
de N.S.V.H. te maken als de Jan Rutgersstichting. Een
aantal leerkrachten heeft toen deelgenomen aan een
cursus en wij hebben daar ook de nodige financiële me
dewerking aan verleend uit de post „cursussen" waaruit
kan worden geput, als leerkrachten op gezette tijden
ten behoeve van het onderwijs bepaalde cursussen die
nen te volgen. Vroeger werd voor een paar voorlich
tingslessen door artsen geen vergoeding gegeven. Dan
kregen degenen, die die lessen gaven, bij wijze van spre
ken, als ze rookten, een kistje sigaren en, als ze niet
rookten, een boekebon. (De heer De Vries: Dr. Van