10 Swol rookt niet.) Nee, maar die had vroeger nog geen veroinaing met Leeuwarden. (Mevr. Woudstra-PeeneMag ik er even aan her inneren, dat ik geen antwoord op verschillende vragen heb gekregen? Ik heb ten aanzien van punt 1 gevraagd, of de bouwplannen niet veel vroeger konden worden ingediend.) Mevr. Woudstra vergist zich toch wel, als ze zegt, dat de bouwplannen zo lang bij de Inspectie voor het L.O. blijven liggen. Dat is echt niet het geval. Wij krijgen vrij vlot de goedgekeurde bouwplannen te rug. „Het" grote probleem bij de bouw van lagere scholen is het verkrijgen van de nodige financierings middelen. En nu leek de situatie wel wat krap een aantal jaren geleden, maar achteraf constaterende, hoe toch in Bilgaard de zaak voor elkaar gekomen is, kunnen we allerminst klagen. Het probleem dat mevr. Woudstra noemt, ligt m.n. bij het voortgezet onderwijs, waar het Rijk heel sterk bij ingeschakeld moet worden. Mevr. Woudstra leest het antwoord op vraag 4 (sa menwerking met officiële instanties) wat anders dan het bedoeld is. Met „In beginsel geldt dit voor alle vormen van onderwijs" bedoelen we dit: Er zijn som mige scholen, waarmee je minder direct in aanraking komt. Wij hebben bijv. wel eens contact en als de nodige voorzieningen er moeten komen, hebben we ook de nodige medewerking gegeven met de school vlak tegenover het Stadhuis, maar we hebben er, ver geleken met het dagelijks contact door verwevenheden met andere inrichtingen van onderwijs, minder con tact mee. Ik moet eerlijk zeggen, dat het t.a.v. de band met het lager beroepsonderwijs wat moeilijk ligt. U weet, dat het hele lagere beroepsonderwijs een zaak van bijzonder onderwijs is en de samenwerking ligt ook op het terrein van de inspectie nogal wat moeilijk. Ik had wel graag, dat er een gemakkelijker overgang zou zijn, ook in de brugklassituatie, van l.e.a.o., l.a.v.o. Ie klas huishoudschool, le klas l.t.s. en m.n. de situatie l.e.a.o., m.a.v.o., huish. onderwijs ligt wat moeilijk, doordat men meent, dat de zaak-vakken m.n. in de eerste klassen moeten worden gegeven. Ik weet, dat het landelijk op inspectie-niveau wordt bestudeerd en ik hoop, dat ze er uit komen, want het blijkt voor sommige kinderen te betekenen, dat ze, wanneer er andere vormen van onderwijs waren geweest, niet een jaar over behoefden te doen, en nu moeten ze dat wel, omdat de aansluiting niet goed is. Bij het antwoord op vraag 5 vroeg mevr. Woudstra, hoe uitgelegd wordt op welke leeftijd van leerlingen een zinvolle bijdrage in overleg met officiële instanties mag worden verwacht. (Mevr. Woudstra-Peene: U spreekt van leerlingen van het post-secundair onder wijs.) Ik heb hier duidelijk twee zaken voor ogen. We hebben twee vacatures, zoals U weet. Ten eerste voor de functie van rector van de stedelijke scholengemeen schap atheneum-h.a.v.o. Daaromtrent is al overleg ge weest met een delegatie van de docenten en de ouder commissie en er zal straks ook na de oproep verder overleg gepleegd worden, voordat de voordracht naar de Raad gaat. Een ongeveer gelijke situatie hebben wij bij het Muziekinstituut. Hier bedoel ik dan inderdaad het post-secundair onderwijs. Bij dit instituut is ook terecht geen sprake van een oudercommissie. We menen, dat hier al een duidelijke beroepskeuze heeft plaats gehad, vanaf het eerste jaar al. We hebben hier ook met veel oudere leerlingen te doen en dat hier dus overleg moet komen met docenten en studenten en ook met het administratief personeel. (Dat laatste geldt ook voor andere scholen.) Dat overleg is gaande. We hebben inderdaad onderscheid gemaakt, want bij de andere scholen zijn de leerlingen zo'n 11, 12, 13 en 14 jaar. (Mevr. Woudstra-Peene: Dat vindt U te jong?) Ja, ja. Vraag 10 en het antwoord daarop is aan de orde gesteld door mevr. Woudstra („open school" en „so cialisatie van het onderwijs"). Ik wil toch wel even terugkomen op de discussie tussen mevr. Woudstra en de heer Klomp, want nu ik de toelichting heb gehoord van mevr. Woudstra, moet ik zeggen, dat ze begrippen heeft gebruikt, die in de algemene strekking al thans voor zover er enige duidelijkheid over bestaat op heel iets anders slaan dan wij genoemd hebben. Een school die open staat naar de ouders, kun je in derdaad een „open school" noemen en ik meen, dat elke school dat moet zijn. Het andere wat U noemt, draait al een aantal jaren onder de benaming „demo cratisering van het onderwijs". Bij het begrip „open school" denkt men zo langzamerhand meer aan een bepaald schooltype, een verbinding tussen openbaar en bijzonder onderwijs, wat men ook wel eens „samen werkingsschool" noemt. Dat is toch wel een heel ander begrip. Maar afgezien van verkeerd woordgebruik, zijn de begrippen „open school" en „socialisatie" volgens de door mij geschetste opvatting ook zeer discutabel; dat zijn die begrippen niet in de door U bedoelde zin. Er moet zeker iets gebeuren aan de democratise ring van het onderwijs en ik dacht, dat ook zeker in die zin de S.A.D. een heel belangrijke taak heeft en ook het nodige materiaal verzamelt, waaruit bepaalde conclusies kunnen worden getrokken, bijv.: waar en hoe en welke hulptroepen en hulpmiddelen bij welke school moeten worden ingezet. Wat de betrokkenheid van de ouders bij het onder wijs betreft, het wil ons inderdaad voorkomen ik heb het zopas al gezegd dat die nog wel voor verbete ring vatbaar is. Ik geloof inderdaad, dat de ouders meer bij de school betrokken moeten worden. Het komt nog veel te veel voor, dat de ouders eigenlijk helemaal niet reageren op rapporten of aantekeningen en ook bij be zoek het eigenlijk „zo maar laten". (Mevr. Woudstra- Peene: Ook tijdens ouderavonden per klas?) Ja, dat gebeurt. Ik kan U vertellen, dat wij in de vergaderingen met de hoofden van scholen hier meermalen over spre ken en ook nagaan, op welke wijze hierin verbetering zou kunnen worden gebracht. Nu geloof ik, dat je wel in de gaten moet houden, dat er heel veel methoden goed zijn, maar dat elke methode niet goed is voor elke school. Het hangt van de schoolbevolking af, ook van de leerkrachten. Het is ook een persoonlijke situa tie. Ik dacht, dat het in de eerste plaats een zaak van de school was, maar ik ben het met U eens, dat daar waar het spaak loopt en waar er helemaal geen of te weinig contact zou zijn tussen ouders en school, het Gemeentebestuur het contact moet stimuleren. Maar de wijze waarop er contact moet zijn, is een zaak van ouders en school. Ik heb het idee, dat ik, voor wat „algemeen" betreft, door de beantwoording heen ben. (Mevr. Woudstra- Peene: Ik wil graag nog iets horen naar aanleiding van mijn vraag in zake de audio-visuele hulpmiddelen. Ik vind, dat de Schooladviesdienst hierover voorlichting aan de scholen dient te geven.) Ik dacht niet, dat dat een taak van de Schooladviesdienst was. Ik dacht, dat die tot taak had het constateren van gegevenheden, die er op dit punt zijn, en dat die moet nagaan, op welke wijze in de bepaalde situatie van die school en die klas die hulpmiddelen moeten worden gebruikt. Maar in het antwoord op vraag 3 gaat het om een algemene situatie, om alle scholen, om deze vragen: Moeten er projectors komen, hoeveel, bij welke tak van onderwijs Dat is m.n. een taak van de landelijke pedagogische centra, waarbij ook de pedagogische aca demies worden ingeschakeld. Er is wel dat wil ik er bij zeggen verband tussen het initiatief van de Rijks Pedagogische Academie en het bestaan van de Schooladviesdienst. Men werkt niet langs elkaar heen. De Voorzitter: Is er niets overgebleven om de clai men voor de plenaire begrotingszitting? Mevr. Woudstra-Peene: Ik wil nog wel terug ko men op mijn ideeën over de functionele raden, welke ideeën ik dan nader uitgewerkt heb. De Voorzitter: Dat wordt genoteerd. De heer Visser: Mijn opmerkingen omtrent de vra gen 12 en 13 zijn nog niet beantwoord. De heer Ten Brug (weth.): De desbetreffende com missie is aan het werk getogen met de kwestie van de kosten van het schoonhouden van schoolgebouwen. Wij hebben daar nog geen inzicht in, maar dat daarin wel iets zou kunnen veranderen, is wel bekend. Er zijn ook wel veranderingen aangegeven. Ik heb dinsdagavond gesproken over een apart onderhoudsdienstje voor de scholen, maar dat blijkt, draaiende in een grote dienst, nog niet zo gunstig en zo gemakkelijk te kunnen wer ken. Ik ben het met de heer Visser eens, dat op dit punt misschien wel wat valt te doen. En er wordt ook wel over gedacht het laten verrichten van heel kleine reparaties via een kleine kas maar aan de hoofden van de scholen te delegeren. (De heer Visser: Dat is wel zo gemakkelijk.) Ja, in die richting gaan dus ook onze gedachten. De Voorzitter: Wil iemand nog iets vastgelegd heb ben voor de plenaire zitting? !De heer Visser: Ik wil graag nog antwoord op mijn vraag over de kosten, die het onderzoek, genoemd bij vraag 13, meebrengt. De heer Ten Brug (weth.): Daar hebt U niet over gesproken. De hear Jansma: Ja, de hear Visser hat frege, hwer- op de kosten to skatten binne, dy't it ündersiik nei de branfeilichheit meibringt. De heer Ten Brug (weth.): Ik heb het zo opgevat, dat U bedoelde de kosten met betrekking tot het onder houden van schoolgebouwen (vraag 12). Ik kan dit wel zeggen, dat het onderzoek ten aanzien van de houten schoolgebouwen helemaal is afgesloten en dat de voor zieningen, die nodig bevonden waren, zijn aangebracht. !Dat was natuurlijk ook het allerbelangrijkste. De rap porten over de r.k. en het grootste aantal van de prot. chr. scholen zijn binnen en over de openbare scholen ook. Er is nu een nieuwe commandant van de brandweer gekomen en met hem moeten we deze zaak nog eens bespreken, maar als zonder meer zou moeten worden gevolgd wat in de rapporten staat, dan zijn hier toch wel fikse bedragen tonnen mee gemoeid. We moe ten er dus nog wel over praten, voordat we de opdrach ten geven. (De heer Visser: Mijn vraag was ook, of U al een voorlopige conclusie kon trekken.) Nu, de voor lopige conclusie is, dat het tonnen kost. De Voorzitter schorst, om 21.20 uur, de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.40 uur, de vergadering. Hoofdstuk VIII, par. la: openbaar kleuteronderwijs. De heer Snel: De vraagstelling suggereert, dacht ik, toch een zeker meegaan met de mogelijkheid van 3-jarigen in de kleuterschool en, zoals ook in het ant woord wordt gezegd, is het m.i. een nogal discutabele zaak de 3-jarigen op de „normale" kleuterschool te plaatsen. Op zichzelf zou het zinvol kunnen zijn peuter klasjes e.d. te maken, maar ik dacht, dat we dan de zaak toch iets anders moesten benaderen, vooral wat de leiding van deze klasjes betreft, want de „normale" kleuterleidsters zijn toch niet direct naar mijn gevoel en dat vinden ze zelf, zo meen ik uit de pers begre pen te hebben, toch ook de aangewezen personen om die 3-jarigen op te vangen. We moeten niet terug naar de bewaarschool, zoals die vroeger dan heette, omdat het, zoals bepaalde ouders moeders misschien zeg gen, wel gemakkelijk zou zijn de 3-jarigen op school, althans van de vloer, te hebben, maar of die nu direct hun plaats in de kleuterscholen moeten vinden, waag ik te betwijfelen. Mevr. Woudstra-Peene: Het is natuurlijk een ver schrikkelijk gecompliceerde zaak met o zoveel kanten en ik wilde in dit verband vragen: Hebben wij nog steeds een overschot aan kleuterleidsters of is dat in tussen al lang verdwenen? En zou er bekeken kunnen worden, welke mogelijkheden er in Leeuwarden zijn voor peuterklasjes, misschien in verbinding met een soort speelzalen? Ik weet, dat in Groningen een op leiding is voor peuterleidsters. Zou het eventueel ook te overwegen zijn, of er een bij-opleiding aan de kleu terleidsterskweekschool voor zou kunnen komen? De heer Ten Brug (weth.)Voor peuteronderwijs worden op het fnoment van rijkswege geen middelen beschikbaar gesteld. Dus het is al bijzonder moeilijk om als Gemeente deze nieuwe taak op ons te nemen. Dat is punt één. Punt twee is, dat het inderdaad discutabel is, of je deze groep kinderen in het kleuteronderwijs zou moeten inbrengen. Daar heeft men lange tijd anders over ge dacht dan nu. Men heeft wel gedacht ook in het kader van de democratisering, mevr. Woudstra dat eerder zou moeten worden begonnen met de aanpak van de taalachterstand dan bij de 4-jarigen. Men heeft ook wel een aantal experimenten gehouden, o.m. in Den Haag, voornamelijk ook met betrekking tot de taal verrijking, en die experimenten zijn bepaald niet gun stig verlopen. Het is n.l. gebleken populair gezegd dat wat je er in pompte, na een jaar of IV2 jaar weer vergeten was. Het bleef niet hangen. Blijkbaar zijn de kinderen daar nog te jong voor. (Mevr. Woudstra- Peene: Dat is dan geen compliment voor de kleuter school.) Waarom niet? Het is een probleem(Mevr. Woudstra-Peene: Als je een kind van 3 jaar wat bij kunt brengen, dan is dat na IV2 jaar toch niet weg.) Voor taalverrijking heeft men bewust programma's ontworpen en de ervaringen zijn, dat de ongunstige start, die men in de kleuterschool en de lagere school ontdekte, door de pogingen tot taalverrijking geen ver andering onderging. Dus op dit punt moest men con stateren, dat dit niet een hulpmiddel is in de sfeer van de democratisering van het onderwijs. En het is ook bekend, dat van de zijde van de kleuterleidsters er nogal grote bezwaren tegen bestaan de 3-jarigen in het onderwijs op te nemen. Voor bepaalde groepen van kinderen de heer Snel heeft er al op gewezen moeten we niet terug naar de bewaarschool. We zijn gelukkig zo ver, dat kleuteronderwijs inderdaad kleu teronderwijs is geworden. Of op dit moment een overschot aan kleuterleid sters aanwezig is, zou ik niet durven zeggen. Ik dacht niet in die mate, als we even beleefd hebben. U hebt na de examens daar ook niet meer over gelezen, zoals een aantal jaren geleden, toen er ineens zo'n over schot bleek te zijn. Dat heeft zich langs natuurlijke weg hersteld. Er zijn wat minder aanmeldingen, niet zoveel minder, maar er is toch wel enige teruggang. Dat is een normale golfbeweging, die je ook wel bij het lager onderwijs hebt. Ik zou n.a.v. de opmerking van mevr. Woudstra kunnen denken aan crèches en dan doe ik dat in de sociale sfeer; ik bedoel dus niet alleen crèches met het oog op het gemak van de moe ders om de kinderen een poosje kwijt te zijn, maar juist ook gezien uit een oogpunt van het sociale con tact, dus om kinderen ook op jeudige leeftijd in con tact te brengen met andere kinderen. Ik ken, eerlijk gezegd, niet een opleiding voor peuter leidsters. Het zal wel waar zijn, dat er in Groningen zo'n opleiding is. Voordat het woord crèches werd uit gevonden, hadden we er in Leeuwarden al lang één. (Mevr. Woudstra-Peene: Dat is meer een speelzaal en dat is wel weer wat anders dan ik bedoel.) Maar dat ligt natuurlijk allemaal niet in de onderwijssfeer en men is zo langzamerhand in de onderwijssfeer ook wel duidelijk tot de overtuiging gekomen, dat je de 3-jari gen niet in de kleuterscholen moet plaatsen. Als je deze zaak in de onderwijssfeer zou brengen, dan moet er aanmerkelijk meer gebeuren; dan moet er niet al leen onderwijstoezicht, maar ook medisch toezicht en psychologisch toezicht komen, maar dat geldt voor kinderen in bijzondere omstandigheden en daarvoor zou je dan toch naar landelijke instituten toe moeten werken. Voor de rest kom je terecht in de sociale sfeer en een sociaal vraagstuk is hier op het moment niet aan de orde. Hoofdstuk VIII, par. 2a, Openbaar basisonderwijs. De heer Snel: Onder 1 wordt gevraagd wat de plan nen zijn met de Telemannscholen en de Leeuwerik- school. Ik dacht, dat het verstandigste zou zijn de Leeuwerikschool in een vrij vroeg stadium al direct vol te laten lopen tot een volledige zesmansschool en de rest naar de Telemannscholen te laten gaan. Daar blijft dan ook de ruimte over om te zijner tijd in een stadium van aanbouw van de wijk Westeinde de leerlingen uit die wijk in eerste instantie naar toe te brengen. De Wet houder heeft daar al het een en ander van gezegd en dat spreekt mij wel aan. Bij vraag 2 wordt gesproken over het Jenaplan. B. en W. zeggen, dat alleen de r.k. St. Paulus-school een Jenaplan-school is. Nu is mijn vraag: Is dit een op zichzelf staande zaak van één school of werkt aan dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 6