Jenaplan nog de Schooladviesdienst mee, wordt het be
geleid, komt er ook een zekere evaluatie, zodat we er
met z'n allen iets aan zouden kunnen hebben Dat lijkt
mij belangrijk.
Vraag 3 gaat over de maximale bezetting van de
klassen. Ik dacht, dat we met een beetje manipuleren
met de schoolgrenzen een optimale bezetting van de
scholen zouden kunnen bereiken. Wordt ook in die
richting gedacht, zodat we ook een zo gunstig moge
lijke bezetting van de klassen krijgen? Met een klein
beetje schuiven kunnen we het soms, dacht ik, aan
trekkelijk maken.
Vraag 4 (Wordt aan Tekenvaardigheid en ontleden
te weinig aandacht geschonken?) vind ik toch wel een
erg ongenuanceerde vraag en ik meen, dat het Col
lege daar ook eigenlijk niet anders op kon antwoorden
dan zoals het gedaan heeft. Het is wel heel moeilijk
daar erg diep op in te gaan, wl je niet meteen het
onderwijzend personeel op je nek krijgen. Straks bij
de schoolvorderingentest kom ik daar nog wel even
op terug.
T.a.v. vraag 6 (het speelleer-experiment) trekken B.
en W. in het antwoord een voorlopige conclusie, die
er eigenlijk op neerkomt, dat zij de zaak willen tem
poriseren, althans dat lees ik eruit. Zij zeggen, dat
het resultaat omstreeks maart verwacht wordt. Ik zou
willen vragen, of het College dat resultaat ook aan de
onderwijscommissie zou kunnen meedelen of in die
commissie aan de orde zou willen stellen. Het is toch
wel een belangrijk experiment. En dan zou ik hieraan
nog de vraag willen koppelen, of dit, zoals het hier
staat, nu betekent, dat er verder aan dit experiment
niets meer gedaan wordt en dat dit inhoudt, dat een
bepaalde school die daar inderdaad geschikt voor zou
zijn, op dit moment dus niet meer de gelegenheid heeft
zo'n speelleerklas op te zetten.
Bij de 7e vraag wordt ingegaan op het uniformerend
leiding geven aan het onderwijs. B. en W. antwoorden,
dat dat eigenlijk niet de bedoeling is en ik dacht, dat
de vraag een beetje verkeerd is overgekomen. (Ik
neem graag aan, dat dat aan de vraagstelling ligt.)
Er zijn in het onderwijs en vooral in het basisonderwijs
trouwens niet alleen in het basisonderwijs, maar in
het gehele onderwijs nogal wat zaken aan de orde.
Methoden worden veranderd en de ene is nog beter
dan de andere en dat blijft zo doorgaan; elkeen pro
beert de ander te bestrijden. Uit de veelheid van in
formatie, die dan dus gegeven wordt, moet de leer
kracht bij het onderwijs zijn of haar keus bepalen. En
dan vraag ik mij af, of dit voor hen wel te doen is.
Zou het niet wenselijk zijn en dat is de bedoeling
van deze vraag dat het bevoegd gezag, in overleg
uiteraard met bijv. een schooladviesdienst en pedago
gische centra toch tot een klein beetje ordening komt,
zodat het ook voor de onderwijzers en de onderwijze
ressen mogelijk is zinvol te kiezen.
Bij de 10e vraag gaat het over de cursussen, die
door het Algemeen Pedagogisch Centrum en de Rijks
Pedagogische Academie worden opgezet voor het on
derwijzend personeel, en gevraagd wordt, of de nieuwe
methoden het slaat dus ook enigszins op vraag 7
ook toegepast mogen en kunnen worden en of daar
voor de mddelen beschikbaar worden gesteld. B. en W.
antwoorden, dat dat in het algemeen wel het geval is.
Maar nu is mij gebleken, dat er in ieder geval één
aanvraag is afgewezen. Zouden B. en W. kunnen zeg
gen, welke de motieven daarvoor waren en hoe zij tot
die motivering kwamen?
De heer Visser: Ik zou een vraag willen stellen over
het antwoord op vraag 3. Deze vraag houdt, dacht ik,
wel wat verband met vraag 1. Als de Gemeente bij een
nieuw cursusjaar de klassebezetting weer moet regelen,
dan zal dat geen gemakkelijke zaak zijn. Ik neem aan,
dat dat ook bij de Gemeente een punt van voortdurende
zorg is. Hier spelen een aantal factoren een rol: de
situering van de school bijv., de verkeersbarrières. Hoe
loopt dit in de praktijk bij de gemeentescholen? Heeft
men daar ook tegenwerking van de ouders? Dat is,
dacht ik, een punt apart. Het bevoegd gezag kan wel
bepaalde besluiten en beslissingen nemen, maar de
praktijk leert vaak, dat men de ouders wel eens lijn
recht tegen de haren in strijkt.
Dan nog een vraag over het antwoord op vraag 7.
Worden op de gemeentescholen in Leeuwarden en de
dorpen dezelfde leermethoden gebruikt? Ik vind dit
een heel belangrijk punt, omdat ik denk aan die ge
vallen, waarin men binnen de gemeentegrenzen ver
huist en de kinderen aangewezen zijn op een nieuwe
school. Die overgang is een punt van belang. Nu is
er wel een „maar" bij. Wanneer men bijv. in de nieuw
bouwwijken nieuwe scholen gaat stichten, dan zal het
betreffende hoofd dat kan ik me althans voorstel
len geporteerd zijn voor de nieuwste methoden die op
dat moment op de markt zijn en dan dreigt, wanneer
er uniformiteit is in het methodensysteem, die unifor
miteit verstoord te worden. Ik zou daar graag nader
over ingelicht worden.
De heer Schaafsma: Een algemene opmerking bij
vraag 7, in aansluiting op de vraag van de heer Visser:
Als men verschillende leermethoden toelaat, dan kan
ik me ook voorstellen, dat men, als men verschillende
artikelen aanbiedt, de schoolgrenzen minder stringent
kan hanteren. Als je een vrije schoolkeuze ik meen
bij de wet geregeld weer te niet doet door school
grenzen, heb je altijd nog de mogelijkheid te zeggen:
Elke school is in principe, wat methode betreft, gelijk.
Maar zo gauw je daaraan gaat tornen, meen ik, dat
de klant uiteindelijk weer koning is en mag uitmaken,
welke leermethode hij prefereert. En dan kom je dus
voor rare consequenties te staan. Ik kan me voorstellen,
dat ik voor mijn eigen schoolgaande kinderen een be
paalde leermethode die toevallig in mijn wijk gebezigd
zou worden, niet apprecieer en daar ik toch voorstan
der van openbaar onderwijs ben, betekent dat dus, dat
ik met het bevoegd gezag op de vuist zou moeten om
ergens mijn gelijk te krijgen. Het lijkt me wel belang
rijk, dat een gemeentebestuur rekening houdt met de
leermethoden die worden toegepast.
De heer Faber: Vraag 4 luidt: „Is het College van
B. en W. van mening, dat er op verschillende lagere
scholen te weinig aandacht wordt besteed aan reken-
vaardigheid en ontleden?" en het antwoord: „Wij delen
deze mening niet." Ik wilde graag weten, waarop U
deze mening baseert.
Hiermee samenhangend vraag 5, die inhoudt, of aan
deze vakken een hogere prioriteit zou moeten worden
gegeven in verband met problemen naderhand. Wan
neer men n.l. leerlingen laat doorstromen naar mavo,
havo, atheneum(De heer Ten Brug (weth.): De
heer Snel heeft dit zopas ook aangehaald en die heeft
gezegd: Laten we dat behandelen bij de kwestie van
de overgang basisonderwijs-voortgezet onderwijs en de
schoolvorderingentest. Als dat, ook wat de heer Faber
betreft, zou kunnen, dan hebben we dat allemaal in
één keer. Want het speelt een rol bij die zaken.)
Mevr. Visser-van den Bos: Vraag- 6. Er is dusdanig
veel belangstelling voor de resultaten van het speel-
leerexperiment, dat ik zou willen verzoeken te zijner
tijd de uitslag van dat experiment op de Leeskamer
voor de raadsleden ter inzage te leggen, zodat er meer
dan alleen maar degenen die in de Onderwijscommissie
zitten, kennis van kunnen nemen. Ik vraag dit n.l.
toch wel met een bepaalde bedoeling. Destijds, toen dit
speelleerexperiment pas begon, heb ik gevraagd, of het
niet mogelijk was het ook in te voeren in bepaalde wij
ken, waarvan we de indruk hadden, dat het daar bij
zonder nuttig zou kunnen zijn. Toen is mij uitgelegd,
dat het in verband met de Pedagogische Academie enz.
in sommige wijken wel en in andere wijken niet zo
goed mogelijk was. Als nu de resultaten van het speel
leerexperiment gunstig zijn, dan wordt er misschien een
keuze gemaakt aan welke scholen het wel en aan welke
het niet zal worden voortgezet. En in verband daar
mede zou ik hier te zijner tijd graag iets meer over
horen, zodat we er dan nog eens iets over kunnen
vragen.
Mevr. Woudstra-PeeneBij vraag 2: Als er maar
één z.g. Jenaplan-school is, liggen er natuurlijk wel
heel wat taken voor het schoolbestuur van de open
bare scholen. Waarom doet er niet een openbare school
mee? Het behoeft nu juist niet een Jenaplan-school
te zijn, maar toch wel een school die de in dat plan
verwerkte ideeën van Peter Petersen nastreeft: flexi
bel onderwijs, aansluitend bij de mogelijkheden van de
leerling, want we weten nu zachtjes aan wel, dat de
jaarklassen altijd nog remmend werken.
Vraag 6: Ik zou graag willen weten, welke aspecten
van de speelieerklassen bij het onderzoek zijn betrok
ken. Wat laat men nu eigenlijk evalueren? De laatste
zin van het antwoord is: „De voorlopige conclusie is,
dat niet zonder meer aan iedere school een speelleer
klas dient te worden verbonden." Het onderzoek is nog
niet helemaal afgerond; de resultaten weten we nog
niet. Dan zullen B. en W. wel sterke gronden hebben
om nu al te concluderen, dat zo'n speelleerklas voor
iedere school niet goed zou zijn. Ik zou wel graag wil
len weten, welke de redenen van B. en W. zijn om dat
nu al te concluderen.
Vraag 7 (Welke leermethoden geven de beste resul
taten?) B. en W. zeggen: Het is een zaak van lande
lijke research en de Schooladviesdienst adviseert des
gevraagd. Dan zou ik wel eens willen vragen: Welke
contacten zijn er vanuit de Schooladviesdienst over de
resultaten van die landelijke research? Er zijn in Ne
derland ongeveer 30.000 onderwijzers bij het openbaar
basisonderwijs. Het vakblad voor onderwijzers heeft
ongeveer 1750 abonnees! (De heer Ten Brug (weth.):
Om welk vakblad gaat het?) Ja, hoe dat precies heet,
heb ik niet opgeschreven. (De heer Ten Brug (weth.)
Met het aantal leden van de A.B.O.P., die het school
blad lezen, is „het gat" al voor een groot deel opge
vuld. Er zijn wel 30 vakbladen, denk ik.) Ja, maar dat
zijn specialistische, het gaat mij om de leerkrachten van
de basisscholen. (De Voorzitter: Vraagt U maar even
door, mevr. Woudstra, anders zijn we hier de hele avond
mee bezig.) Volgens mijn informatie ik heb er over
gebeld en het schijnt te kloppen zijn er ontzettend
weinig abonnees op dat algemeen vakblad voor basis
onderwijzers en onderwijzeressen. (Ik weet niet meer
precies hoe het heet.) En zo gezien, ligt er natuurlijk
een heel grote taak bij de adviserende Schooladvies
dienst om de onderwijzers en onderwijzeressen te sti
muleren hun vak bij te houden. Als ze dat niet doen,
waar blijf je dan?
Vraag 10. Hierbij vroeg de heer Snel, waarom er
een aanvraag voor een extra krediet om de cursus
APS en RPA in de praktijk te kunnen brengen, is af
gewezen. Ik zou graag het omgekeerde willen vragen:
Weten B. en W., waarom zoveel scholen géén extra
kredieten aangevraagd hebben Doen die er helemaal
niets aan?
De heer Ten Brug (weth.)De heer Snel is begon
nen met de situatie van de Telemannschool I en II en
de Leeuwerikschool te bespreken en het leek hem ver
standig een dusdanige politiek te volgen, dat de Leeu
werikschool weer vol loopt. Daar zijn we het met de
drie oudercommissies ook wel over eens, alleen de vraag
is: op welke wijze? Er is op het moment een vacature
hoofd Leeuwerikschool. Moet je een der hoofden van
de Telemannschool belasten met de leiding van de
Leeuwerikschool en de Telemannschool tot één school
terugbrengen? Of houd je alle drie scholen overeind en
ga je de Leeuwerikschool „volpompen" met leerlingen
van de Telemannscholen Of ga je bij de nieuwe ver
deling van de eerste klaskinderen een gunstige regeling-
maken ten bate van de Leeuwerikschool en ten detri
mente van de Telemannscholen Daar zijn wij over
bezig en ik heb het idee, dat de laatste methode, af
gezien van het feit want dat is een apart punt
of wij van drie scholen naar twee scholen moeten
daar speelt de situatie van het Westeind, zoals ik zo
pas al zei, een, rol bij een minder gevoelige methode
is dan de andere, want anders zou je kinderen uit
andere scholen en uit andere klasseverbanden moeten
overplaatsen. Nu weet ik wel, dat dit bij een verhui
zing ook gebeurt, maar ik heb het idee, dat dit bij de
ouders toch wel op bezwaren zou stuiten. Wij zijn be
zig een totaal overzicht te maken van het aantal leer
lingen, dat wij op grond van de plaatselijke cijfers in
de wijk tot en met het Rengerspark want de ont
volking hier speelt ook een rol bij het teruglopen van
het aantal kinderen van de Leeuwerikschool kun
nen verwachten en te bekijken hoeveel scholen wij
dan op den duur redelijkerwijze in het westen kunnen
handhaven. Met die gegevens en de gevoelens van de
drie oudercommissies zullen we tot een oplossing zien
te komen.
De heer Snel heeft gevraagd, of de Jenaplan-school
begeleid wordt. Ja, die wordt begeleid door het R.K.
Pedagogisch Centrum en ook de Schooladviesdienst
heeft nu contacten met deze school. Het is inderdaad
de bedoeling-, zoals bij het speelleerklassenexperiment
ook het geval is, dat van de ervaringen die bij de
betreffende school (scholen) worden opgedaan, ook de
andere onderwijsinstellingen hun nut zullen kunnen
hebben. Mevr. Woudstra heeft ook even over de Jena
plan-school gesproken en ze vond het wel triest, dat
er maar één school aan het experiment meedoet. Deze
school wordt consequent als Jenaplan-school aange
merkt; het plan is echter nog niet over de gehele linie
ingevoerd; het geldt voorlopig, meen ik, slechts de
vakken rekenen en lezen, dus de zaak is in opbouw.
U weet, wat Peter Petersen met de Jenaplan-school
bedoelde; het gaat om niveaugroepen enz. Maar ik kan
U wel zeggen, dat de St. Paulus-school niet de enige
school in Leeuwarden is, die met niveaugroepen werkt.
Alleen werkt deze strikt volgens dit plan. Daar zullen
we wel van moeten leren. Het antwoord, dat men met
het Jenaplan op bepaalde situaties probeert te geven, is
overigens natuurlijk niet het enige antwoord. De si
tuaties worden bij alle vormen van onderwijs wel on
derkend. We hebben dus meerdere scholen die met ni
veaugroepen werken. (Mevr. Woudstra-Peene: Hoe
veel?) Ik noem zo uit het hoofd de Antillenschool, de
Aebingaschool, de Prinsessenschool, een van de Plataan-
scholen; ik ken ze niet allemaal. En dan is het natuur
lijk ook nog de vraag, op welke wijze het plan wordt
toegepast. Dat hangt heel sterk van de onderwijs
krachten af. Ik wil er wel bij zeggen, dat dat ook
geldt voor het experiment met de speelieerklassen.
Hoe kunt U nu al zeg'gen, dat je niet algemeen speel
ieerklassen moet invoeren? vroeg zopas mevr. Woud
stra. Het is gebleken, dat niet elke personeelssamen-
stelling met deze speelieerklassen de maximum resul
taten bereikt. In een bepaalde combinatie van leer
krachten worden met een andere opzet betere resulta
ten bereikt dan met de speelieerklassen. Zo is eigenlijk
het gehele experiment van de speelieerklassen ook
voor ons wel wat „fraglich" geworden. Ik wil, nu ik
toch over die speelieerklassen praat, wel zeggen, dat
ik graag bereid ben de resultaten van de evaluatie
van dit werk in de Onderwijscommissie te brengen en
ook, mevr. Visser, in de Leeskamer voor de raadsleden
ter inzage te leggen.
Wij hebben niet alleen dit in antwoord op een
andere vraag van mevr. Visser maar in bepaalde
wijken met deze speelieerklassen geëxperimenteerd. Wij
zijn bij de eerste keuze met een aantal scholen rondom
de Rijks Pedagogische Academie begonnen, omdat die
het experiment moest begeleiden, maar we hebben latei-
het aantal speelieerklassen uitgebreid van, naar ik
meen 3, tot 6 en toen hebben we m.n. aandacht geschon
ken aan de scholen in het oosten van de stad, omdat
ons uit de eerste resultaten van de onderzoeken van de
Schooladviesdienst ook al was gebleken, dat de gehele
kwestie van de taalarmoede enz. een rol zou spelen.
Nu moet nog blijken, wat uit dit alles naar voren komt.
We hebben dus niet met „eenzijdige" wijken gewerkt,
zoals mevr. Visser zou vrezen. (Mevr. Visser-van den
Bos: Eerst toch wel, zij het dan niet opzettelijk.) Nee,
we zijn gestart ook met de maximale tegenstelling:
met twee scholen in 't Nijlan plus een school die toch
ook wel in bijzondere omstandigheden verkeerde, n.l.
de Aebingaschool in de Huizumerlaan. Later zijn we
toen doorgegaan met een Plataanschool, de Krijn van
den Helmschool (in een geheel nieuwe wijk) en de
Leeuwerikschool, een school in een situatie van terug
gang, met minder dan zes klassen. We hebben dus
wel èn verschillende wijken èn verschillende soorten
scholen, ook scholen met verschillende opbouw, in dit
experiment betrokken.
Vraag 3. De heer Snel heeft gezegd, dat je de opti
male bezetting kunt bereiken door zo volledig mogelijk
met de schoolgrenzen te manipuleren. Dat is waar,
maar dat is dan ook wel een uiterst moeilijke zaak.
In uitzonderingsgevallen hebben wel overplaatsingen
van het ene rayon naar het andere rayon bij de aan
neming van leerlingen voor de eerste klas plaats, maar
dat is een zaak die door de betrokken hoofden van