Nijlan en in de Oosthoek. De heer De Vries heeft ge vraagd, of de spreekuren wel geschikt gekozen waren. Nee, dat waren ze niet. Men hield daar 's middags zit ting; op het ogenblik zijn die spreekuren in het Bil- gaard en op de Wielenpölle in de avonduren. En of het nu ligt aan het publiek of aan de tijd van de spreek uren, dat weet ik niet, maar het loopt in het Bilgaard en op de Wielenpölle veel beter als in 't Nijlan en de Oosthoek. (De Voorzitter: De spreekuren zijn niet beide 's avonds in de twee wijken; het ene is 's morgens en het andere 's avonds en die tijden zijn in overleg met groepen in de wijken uitgezocht.) Volgens mijn idee zijn de spreekuren thans beter uitgekiend dan die, welke eerder in 't Nijlan en de Oosthoek zijn gehouden. (De heer De Vries: Waren die dan ook in overleg met de belanghebbenden uitgekiend? Dan hebben ze dus een slechte keus gedaan.) (De Voorzitter: Maar het was zoeken, mijnheer De Vries, en het is dus gebleken, dat het niet de juiste uren waren, maar er was inder daad met de betrokkenen in de wijk overlegd.) De beide ambtenaren, die de spreekuren hielden, één van de afdeling Voorlichting der Secretarie, en één van de gem. Sociale Dienst, zullen een rapport opstellen, dat dezer dagen zal afkomen. Ik heb in de Commissie voor de gem. Sociale Dienst toegezegd, dat het daar een punt van bespreking zal vormen. Er is voorts gevraagd, of deze functionarissen niet gekoppeld kunnen worden aan het Centraal Orgaan. Dat zal nog in het College besproken moeten worden; daar kan ik U nu nog geen toezegging over doen. Het is ook de vraag, hoeveel werkuren deze functies zul len vragen. We wilden graag langzaam starten, trach ten uit te vinden, of dit instituut in een behoefte voor ziet. De aantallen bezoekers waren niet zo geweldig. Er zaten tot nog toe twee ambtenaren een paar uren en om nu al te bepalen, dat er één ambtenaar een hele week voor moet aangesteld worden, is niet eenvoudig. Hun rapport moet eerst ook nog bestudeerd worden. Maar de heer De Vries zal er ongetwijfeld meer van horen. Bij vraag 4 (opvang jeugdige en oudere werklozen) is gevraagd, of het College over gegevens beschikt, vooral ook wat de jeugdige werklozen betreft. De heer De Vries wil daarover zij het op wat langere ter mijn graag nadere informatie hebben. Ik heb die gegevens wel opgevraagd, maar ik heb ze niet bij mij. Ze berusten bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. De grootste werkloosheid is in het bouwvak. Enkele jaren geleden, toen we ook een crisis hadden doordat we vastzaten met de bouw, was er met de jeugdigen zeer weinig te beginnen, ook op cultureel terrein. Dat is, eerlijk gezegd, een totale mislukking geworden. Er is nu een werkgroep in de bouw, die zich hiermee bezighoudt. Het Gewestelijk Arbeidsbureau heeft er ook bemoeienis mee, maar de aantallen werklozen zijn nog niet van dien aard, dat ze verontrustend zijn, zo is mij gerapporteerd. Het heeft echter de aandacht en t.z.t. zullen er stappen gedaan worden. Omscholing en herscholing zijn problemen, waai' het Arbeidsbureau voor staat, waar men steeds met be trokkenen over moet praten; men probeert hen in een bepaalde richting te sturen, maar het is geen gemak kelijke opgaaf. Ik weet uit mijn vorige werkkring ook, hoe moeilijk het destijds ging en het is nog precies zo. Ik ben wel bereid om naar aanleiding van de gestelde vragen nadere gegevens op te vragen en deze aan de raadsleden ter inzage te geven. (De heer Van Haaren: Ik heb nog gevraagd, of de mogelijkheden van omscho ling in het kader van het vormingswerk van toepassing op deze jongeren konden zijn.) Ik heb daaromtrent nog geen inlichtingen kunnen krijgen. (De heer Van Haaren: Zou het niet wenselijk zijn dat te bekijken en, zo moge lijk, te stimuleren?) Ja, maar de daartoe geëigende instanties zien op het ogenblik nog niet de kans om dit werk van de grond te krijgen. (De heer De Vries: Door gebrek aan belangstelling?) Ja, gebrek aan be langstelling van betrokkenen. Maar deze zaak heeft wel van alle kanten de aandacht. Ik geloof, dat de buitenstaanders dit probleem beter zien dan de be trokkenen. Er zal door voorlichting en door hierover te schrijven meer aandacht aan besteed moeten wor den. De Gemeente kan hier ook wel iets aan doen, maar of dit nu in de eerste plaats de taak is van de GemeenteDe Gemeente moet wel haar invloed aan wenden om deze zaak van de grond te krijgen. Mis schien kunnen we ook advies van het Arbeidsbureau hierover krijgen en de leden van de commissie zullen mogelijk ook suggesties doen. Over de buitenlandse arbeidskrachten zijn nogal wat vragen gesteld. Dat is geen gemakkelijke materie. Ik dacht, dat er in de mem. van antwoord een vrij duide lijk antwoord was gegeven. Het aantal loopt inderdaad terug. De moeilijkheden met deze mensen zijn niet zo groot, dat je zou kunnen zeggen, zoals de heer De Vries citeerde: „Leeuwarden laat dit probleem maar rotten." Ik had niet gedacht, dat ik dat zou krijgen te horen van de heer De Vries. (De heer De Vries: U hebt bij zonder slecht geluisterd, mijnheer de Wethouder. Het gaat om mensen van buiten Leeuwarden die constateren, dat Leeuwarden de zaak laat rotten. Ik heb twee keer een dergelijke uitlating gehoord. (De Voorzitter: Het is geen kritiek van de heer De Vries op het College; hij heeft gewoon geciteerd wat anderen verteld hebben. Dat heb ik duidelijk zo begrepen.) Ik dacht ook al: Hoe is het mogelijk, dat hij zoiets zegt. (Gelach) De heer De Vries zegt misschien ook wel terecht Wat niet is kan komen. Hij heeft ook gevraagd naar de resultaten van het werk van de commissie die t.b.v. de buitenlandse werknemers is ingesteld. Die com missie is moeilijk van de grond gekomen, maar die werkt wel en er verschijnt dezer dagen een circulaire voornamelijk over huisvesting. Voor zover de com missie de huisvestingsadressen bekend zijn, zullen deze worden bezocht. Ik heb gehoord, dat de circu laire in drie talen zal worden opgesteld: Nederlands, Turks en Marokkaans; men had met de Marokkaanse stijl en schrijfwijze nogal wat moeite, maar de zaak is nu voor elkaar gekomen. Er gebeurt dus wel iets op dit terrein. Wij werken nauw samen met de Pro vincie. U weet, er is een Provinciale Commissie voor Buitenlandse Arbeidskrachten en er is een functiona ris in Drente, die ons adviseert omtrent deze aange legenheden. Er is gevraagd, hoe de buitenlandse werknemers zijn gehuisvest. De Turken zijn door Hal- bertsma direct ondergebracht in Grouw en hier is een groep Marokkanen ondergebracht aan de Willemska de, maar die mensen verlaten hun adressen weer en wij hebben ook geen bevoegdheid de pensions binnen te gaan om te kijken, hoe het er bij staat. Zover is het nog niet. Veel klachten krijgen we er niet over, maar de moeilijkheid is dus, dat deze mensen bijzon der vaak wisselen van pension. Het is niet zo gemak kelijk hen te volgen. De raadsleden, die belang in deze zaak stellen, wil ik de folder die aanstonds uitkomt, wel doen toekomen. De Logiesverordening is nog niet voorelkaar. Ik vind het een beetje vervelend; vorig jaar hebben we hetzelfde antwoord moeten geven: ze komt binnenkort. Dat is de heer De Vries natuurlijk opgevallen en ik kan het heel goed van hem begrij pen, dat hij zich afvraagt, of die nu eindelijk eens afkomt. Maar er is mij verzekerd, dat die dit jaar bij de gemeentebesturen komt. Dan zal Leeuwarden ook wel een dergelijke verordening invoeren, zodat wij op grond daarvan ook meer bevoegdheden heb ben. Ik meen, dat ik door de vragen heen ben; als ik iets vergeten heb, hoor ik het nog wel. Mevr. Dijkstra-BethlehemIk had nog gevraagd, of de sociale raadsman zitting zou kunnen hebben in het dienstencentrum. De heer Heetla (weth.)Dat zou dan nog weer een uitbreiding te weeg brengen, maar ik wil het graag noteren en straks in de bespreking naar voren brengen. De Voorzitter: We zullen straks toch, als we met deze zaak doorgaan, een bepaald patroon moeten vast stellen, ook ten aanzien van de plaats, waar de voor lichting moet worden gegeven. Weth. Heetla bedoelt, dat dan de suggestie van mevr. Dijkstra ook in over weging wordt genomen. De Voorzitter: Niets overgebleven aan vragen voor de plenaire zitting? Mevr. Visser-van den Bos: Mag ik even iets zeggen? De Voorzitter: Er is maar één ronde. Mevr. Visser-van den Bos: U vroeg, of er iets aan vragen overgebleven was en daarover wilde ik iets vragen. De Voorzitter: U hebt niet eens het woord gevoerd, maar toe maar Mevr. Visser-van den B,os: Maar als de heer De Vries vragen stelt, waarop ik ook graag een antwoord hebDe vragen omtrent de omscholing en bijscho ling en de zorg voor de jeugdige werknemers gingen mij bijzonder ter harte. Ik heb niet het gevoel, dat de informaties uitputtend zijn geweest en ik wil mij in de tijd die ons rest vóór de plenaire zitting, nog over deze zaak beraden en eventueel erop terugkomen. Ik deel niet de mening van de Wethouder, dat het geen zaak is van de Gemeente. Misschien heb ik het verkeerd begrepen, maar ik vind het een zó belangrijke zaak en wèl een zaak, die ons aangaat. De Voorzitter: De Wethouder heeft duidelijk gezegd, dat hij hier steeds mee bezig is; dat de zaak zijn aan dacht heeft. Hij heeft alleen in zijn verdediging mee opgenomen, dat het hem niet in de eerste plaats een taak voor de Gemeente lijkt. Hij heeft stellig niet ge zegd dan heeft U hem niet goed beluisterd dat het geen taak voor de Gemeente zou zijn. Hij heeft zelfs gezegd: Ik ben steeds ermee bezig, ook in mijn functie van voorzitter van de betreffende commissie bij het Arbeidsbureau. Uit dien hoofde behoeft U dus niet meer een vraag te stellen, want op dit punt is de Wethouder duidelijk geweest. Mevr. Visser-van den Bos: Jawel, maar ik heb ook duidelijk geformuleerd, wat ik bedoel en ik wil me dus in overleg met de Wethouder nog nader over deze zaak oriënteren en er eventueel op terugkomen. De Voorzitter: Welke was die vraag? Mevr. Visser-van den Bos: Vraag 4. De Voorzitter: Goed, dat wordt dan genoteerd. Algemene Bijstandswet. Mevr. Visscher-BouwerOp vraag 7 wordt geant woord, dat de gewijzigde omstandigheden aan de So ciale Dienst medegedeeld moeten worden. Maar het gaat niet om gewijzigde omstandigheden bij de eventuele aanvrager, maar om wijzigingen in de bijstandsnormen. In de vraag wordt gesteld: „Indien A.O.W.-ers bijstand genieten en de A.O.W.-uitkering wordt verhoogd, ko men zij daardoor soms net niet meer voor bijstand in aanmerking. Enige maanden later wordt dan de bij standsnorm verhoogd en zouden dezelfde mensen wel weer in aanmerking komen voor bijstand." Maar hier wordt niet op geantwoord. Ik dacht, dat het de loyale uitvoering van de Bijstandswet ten goede zou komen, als er hun even op gewezen wordt, dat ze weliswaar nu niet meer voor bijstand in aanmerking komen, maar dat ze, wanneer de bijstandsnorm drie of vier maanden later zoals dat meestal gaat -wordt opgetrokken, dan weer opnieuw bijstand kunnen aanvragen. Deze mensen weten het vaak niet; ze denken, dat ze niet meer in aanmerking komen voor bijstand, en dan vra gen ze het later vaak niet weer aan. Ik zou er in het algemeen voor zijn, dat, als op een aanvraag om een bepaalde uitkering bericht wordt, dat men er niet voor in aanmerking komt, gewezen wordt op de mogelijk heid van een eventuele andere uitkering. Als bijv. een aanvraag om werkloosheidsuitkering wordt afgewezen, dan kan even gewezen worden op de mogelijkheid om W.W.V. aan te vragen bij de Gemeente. De mensen weten nu eenmaal al die dingen niet. Daar ging het om in deze vraag. De heer De Vries: Graag eerst een algemene op merking. Het zal het College misschien bekend zijn, dat er in het Gooi kortelings door de DIVOSA een rap port is uitgebracht over de budget-opstelling en lande lijke bijstandsnormen. Dat is op zichzelf een bijzonder goede uiteenzetting en ik dacht ook een rapport met gegevens, die aan wetenschappelijke normen getoetst zijn. In dit rapport komen de samenstellers tot de con clusie, dat met name gezinnen met vier kinderen op de bijstand aanmerkelijk te kort komen. Die kunnen eenvoudig hier niet mee toe. Dat tekort varieert van f62,tot f142,per maand; dat is niet gering. Men heeft het wetenschappelijk getoetst in het kader van de budgettering van de behoeften van zo'n gezin en men heeft die vergeleken met de bijstandsnormen. Ik zou het College willen vragen, of het zich ook eens nader in deze materie wil verdiepen en of het mis schien mogelijk is juist over deze zaak eens een korte notitie aan de Raad voor te leggen, om te bezien, in hoeverre men de conclusies uit dit rapport deelt en of het eventueel ook nodig zou zijn langs de daarvoor ge- eigende wegen middelen te beramen om verhoging van deze normen na te streven. Waar het in onze fractie nogal om gewrongen heeft, zijn de vragen 2 en 3. Gevraagd is naar de leenbijstand en de gevolgen daarvan. Ik ga de vragen nog even nader omlijnen, omdat ik het gevoel heb, dat misschien de vraagstelling niet helemaal to the point is geweest, dat we mogelijk een wat uitvoeriger vraagstelling had den moeten formuleren. Waar het om gaat, is n.l. het volgende. Er is het vorig jaar een K.B. afgekomen, dat betrekking had op een bijstandszaak in Leeuwar den, waarbij de Gemeente t.a.v. de leenbijstand door de Raad van State in het ongelijk is gesteld. Het ging over een cliënte, die leenbijstand had ontvangen, die weer werd ingehouden op de bijstand. De vraagstel ling waarom het ons nu te doen was, was deze: Had de Gemeente, toen bekend werd, hoe de Raad van State dacht over deze situatie, niet uit zichzelf alle andere leenbijstandgevallen in identieke situaties om moeten bouwen en de zaak helemaal op dezelfde wijze moeten behandelen als die van de cliënte, waartegen de beroepsprocedure had gelopen? Ik lees eigenlijk uit Uw beantwoording: Als erom wordt gevraagd, zijn we wel bereid een aanvraag opnieuw te bekijken, maar mijn verontrusting is juist, dat de mensen het een voudig niet weten. Zo'n K.B.-uitspraak wordt ook wel gepubliceerd in de krant, maar iedereen heeft niet precies in de gaten, waarom het gaat en ik dacht eigenlijk, dat we van de kant van de gemeentelijke overheid in het kader van een loyale uitvoering van de Algemene Bijstandswet gewoon zouden moeten vragen dit zo te doen, dat ieder gezin, dat in dezelfde of nagenoeg dezelfde omstandigheden verkeert als waarop deze beroepszaak betrekking heeft gehad, ook op dezelfde manier behandeld zal worden. De heer Sterk: In de beantwoording van vraag 6 staat, dat aan plm. 200 cliënten de bijstand nog in contanten beschikbaar werd gesteld. Voor deze groep is nu ook bankbetaling ingevoerd. Uit ervaring weet ik, dat er nogal wat mensen zijn, die er wat bevreesd voor zijn hun gelden te ontvangen op een spaarbank of wat voor bank dan ook. Heeft deze regeling nu de instemming van de betrokkenen? Hebben ze nog een keus? Kunnen ze ook nog een andere kant uit? De hear Jansma: Yn it antwurd op fraech 3 stiet ü.o.: „De bijstandsnormen garanderen volgens deze op vatting een besteedbaar inkomen, dat gelijk is aan dat van een werknemer die het minimum loon geniet." Ik wit net it eksakte bidrach, mar dat minimum lean sit om en de by de f 188,f 189,yn 'e wike. (De heer Heetla (weth.): Bruto.) Ja, bruto. Ik tocht net, dat de bystansnoarmen hjir yn Ljouwert oan dat bidrach ta kamen. Kin in frijgesel, in widner, in widdoufrou, in allinnichsteande boppe de 65 jier, dy't A.O.W. krijt, in oanfolling krije oant bruto f 188,ta De heer Heetla (weth.): Ik geloof, dat ten aanzien van het onder 7 bedoelde een misverstand bestaat. Mevr. Visscher heeft gevraagd als ik haar tenminste goed begrepen heb Kan iemand, die bijstand geniet en daar op een zeker moment door verhoging van de uitkering A.O.W. niet meer voor in aanmerking komt, later, als de bijstandsnormen verhoogd worden, wéér bijstand krijgen? (Mevr. Visscher-Bouwer: Ik heb gevraagd, of, als A.O.W.-ers op een bepaald moment niet meer bijstand krijgen, hun er wel op wordt ge wezen, dat zij, als de bijstand ook opgetrokken is, dan opnieuw bijstand kunnen aanvragen.) Op de beschik king staat altijd, dat, als er wijzigingen optreden, men op die beschikking terug kan komen, maar de moeilijkhe den die men hier wel eens mee gehad heeft, zijn ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 3