8 9 in te gaan op zaken die volgens hem in eerste instantie niet voldoende tot hun recht zijn gekomen. Dan kunnen wij overwegen in hoeverre wij daar in tweede instantie op in willen gaan. (De heer Visser: De heer Heidinga heeft een duidelijke vraag gesteld over de kapitaals- lasten voor de onrendabele voorzieningen; stelpost 634. Daar is een aperte vraag over gesteld.) (De heer Rijpma: Ik kan niet inzien waarom U dat naar een volgende ronde moet verschuiven. Daar kan toch een antwoord op komen. Waarom wordt dat antwoord ge weigerd?) Ik weiger toch helemaal niets. Ik was van mening, dat wij de vorige keer en ook nu vol doende op de financiële aspecten waren ingegaan, ook in samenhang met de begroting. Voor drie weken heb ben èn Weth. Ten Brug èn Weth. De Jong zeer om standig het financiële aspect uiteen gezet. Ik dacht, dat wij daarmee en met de antwoorden van Weth. Ten Brug en Weth. Tiekstra nu U een voldoende beeld hebben gegeven omtrent deze problematiek met inbe grip van het begrotingsaspect. U moet ons er niet van beschuldigen, dat wij weigeren te antwoorden op vra gen. Daar is natuurlijk geen sprake van. Als er nog concrete dingen zijn, formuleert U die dan nog even, dan kan Weth. De Jong daarop in tweede instantie antwoorden. (De hear Miedema: As de Wethalder yn earste ynstansje it wurd fiert, kinne wy dêr yn de twadde ynstansje noch wer op yngean.) Als Weth. De Jong er behoefte aan heeft, zal ik hem graag, als derde lid van het College, het woord geven. De heer De Jong (weth.): Ik heb in de vorige ver gadering, dacht ik, wel duidelijk gemaakt, dat er vol gens de minderheid van het College voor deze post geen ruimte is in de begroting, als wij èn het G.G.D.- S.A.D.-gebouw èn het G.S.D.-gebouw willen realiseren, Weth. Weide en ik hebben daarom gekozen voor ver wezenlijking van het G.S.D.-gebouw. De opmerking van de heer Heidinga betreft een punt, dat mij ook benauwt. Ik vraag mij n.l. af, of de finan ciële gevolgen van het aannemen van dit voorstel wel passen in het kader van de meerdere investeringsruim te van f 3.000.000,die de meerderheid van het College zich heeft toegemeten bij de samenstelling van de be groting. Ik heb de indruk, dat dit niet het geval is. Willen wij de investeringen, waartoe wij in 1971, en in de eerste twee maanden van dit jaar al hebben be sloten en waartoe wij vanavond en in de loop van het verdere jaar redelijkerwijs nog zullen moeten beslui ten, waar maken, dan kunnen we dit voorstel ook in het kader van de opzet van de meerderheid niet rea liseren. Dit punt verdient nader bekeken te worden. Om duidelijkheid over deze zaak te krijgen, zou het inderdaad beter zijn een beslissing over dit voorstel pas na de behandeling van de begroting te nemen. Deze kwestie benauwt mij en als men mij op de man af een oordeel vraagt, dan zeg ik, dat èn in de opzet van de minderheid èn in de opzet van de meerderheid geen ruimte is voor de financiële lasten die dit voorstel met zich brengt. Ik weet, dat met die constatering het probleem niet is opgelost. De plannen voor een nieuw G.G.D.-gebouw zijn inder tijd door de Raad aanvaard; de overschrijding van het krediet is op zichzelf een vrij normale zaak. Maar voor de uitbreiding van het gebouw met de ruimte voor de S.A.D. komt er nog eens een overschrijding van het krediet bij met f 1.200.000,En voor dat bedrag is er m.i. geen ruimte. Als we de totale balans opmaken en gaan inventariseren, heb ik de indruk, dat wij tot de conclusie zullen komen, dat er geen mogelijkheden zijn. Dat zijn dingen die wij een paar maanden geleden ook nog niet wisten. (De heer Vellenga: Per interruptie wil ik de Wethouder graag even vragen aan welke volgende punten van deze agenda de Wethouder dacht, toen hij daar zopas even iets over zei.) De nieuwe re geling voor geldelijke steun krotontruiming en door stroming vraagt ook een groter bedrag dan aanvanke lijk was gedacht. (De heer Tiekstra (weth.)Dat is geen financieringsprobleem, maar puur een dekkings probleem.) Het lijkt mij wat prematuur nu nog verder op de hele zaak in te gaan. Men heeft mijn persoonlijke me ning gevraagd en gekregen. Deze zaak komt voor de begrotingsbehandeling nog weer in het College aan de orde. Dan moeten wij de mogelijkheden die er zijn, be spreken. Er is dus nog geen College-standpunt. Ik heb mijn persoonlijke indruk van onze positie gegeven, maar het is moeilijk staande deze vergadering met cijfers te komen. Het lijkt me beter deze zaak verder te bespreken als het College zijn standpunt bepaald heeft. Ik ben t.a.v. de mogelijkheden duidelijk pessi mistisch. De Voorzitter: U hebt nu de persoonlijke mening van Weth. De Jong ten aanzien van dit punt gehoord. Die heeft hij ook reeds in de vorige vergadering uiteen gezet. Ik zou van mijn kant nog eens met nadruk willen onderstrepen, dat de meerderheid van het College van mening is, dat het op dit moment verantwoord is de beslissing over dit voorstel wel te nemen. Die beslis sing moet worden gezien in hetzelfde kader, waarin diverse andere beslissingen het afgelopen halfjaar ook zijn genomen, terwijl wij wisten, dat wij het bij zonder moeilijk zouden krijgen bij het opstellen van de begroting. Dat is het standpunt van de meerderheid van het College. Ik dacht, dat nu alle aspecten van onze kant voldoende zijn toegelicht in eerste instantie. De heer Knol: Ik heb met belangstelling geluisterd naar de technische uiteenzetting van de heer Heidinga; daar leer je altijd wat van, vind ik. Hij heeft een aantal voorzieningen genoemd die wellicht goedkoper zouden kunnen worden uitgevoerd, m.n. de glazenwasinstalla tie; maar daar heeft de Wethouder al van gezegd, dat die f 20.000,— zal kosten in plaats van f 60.000.zo als de heer Heidinga meende. Ik kan moeilijk beoorde len, of alle besparingen die hij noemde, werkelijk be sparingen kunnen zijn. Ik denk, dat, als we die bezui nigingen doorvoeren, de post onderhoudskosten veel hoger zal uitkomen. Mij is wel opgevallen, dat de bouw prijs van f 200,per m3 voor het S.A.D.-gebouw niet zo hoog is. Wij hebben vorig jaar de krediettoekenning voor de bouw van de Brandweerkazerne in de Raad gehad en de m3-prijs voor dat gebouw lag, dacht ik, veel hoger. (Stem: Was die dan niet duur?) Die was ook duur, maar daar is toen niemand over gevallen, naar ik meen. Niemand heeft tegen dat voorstel ge stemd. (Stem: Hoe hoog was die prijs?) Ik meen, dat het f 275,— per m3 was. (De heer Heidinga: Daar waren speciale voorzieningen bij.) Die zijn hier ook bij. Ais ik nu naga, dat in de woningbouw vandaag-de-dag een m3-prijs van f 200,al aardig in het verschiet ligt, dan vind ik de begroting van de kosten voor dit ge bouw echt niet zo vreselijk hoog. De heer Heidinga: Zou het ook mogelijk zijn de vergadering nu te schorsen? Onze fractie zou graag nog even overleg willen plegen, alvorens in tweede in stantie te reageren. Het is toch bijna tijd voor koffie. De Voorzitter: Ik vind het prima, dat wij de ver dere bespreking over dit voorstel uitstellen tot na de koffiepauze, tenzij er leden van de Raad nu nog het woord willen voeren. Dat kan dan eerst nog wel. Wil de heer De Jong misschien nu het woord nog voeren? (De heer J. de Jong: Nee, ik wacht liever tot na de pauze.) Ik zie, dat de heer Snel wel het woord verlangt. De heer Snel: Onze fractie hecht toch wel zeer veel waarde aan de schoolbegeleidingsdiensten in het alge meen en aan deze S.A.D. in het bijzonder. De Wet houder is duidelijk ingegaan op de noodzakelijkheid van de voorgestelde accommodatie voor de S.A.D. De in de binnenstad leegkomende gebouwen zijn minder geschikt en wij zijn van mening, dat wij met de S.A.D. niet te veel moeten heen en weer schuiven. Er moet duidelijk een goede S.A.D. en een goede accommodatie daarvoor ko men. Ik dacht, dat dat heel belangrijk was, los van alle financiële zaken die uiteraard bekeken moeten worden, en die hier, meen ik, echt wel goed voor het voetlicht komen. Wij willen toch nog eens met nadruk op de belangrijkheid van de schoolbegeleidingsdiensten in het algemeen wijzen. De Voorzitter: Als geen van de leden van de Raad nog het woord over dit voorstel verlangt voor de kof fiepauze, stel ik voor, dat we na de pauze dit punt af werken. Dan voeren de heren Heidinga en J. de Jong nog het woord, voordat het College in tweede instantie antwoordt. Wij kunnen nu nog wel even beginnen met de be handeling van het volgende agendapunt. Punt 7 (bijlage no. 81). De heer Schaafsma: Na het lezen van de brieven en het bekijken van de situatie heb ik me niet zo lang behoeven te bedenken. Formeel gezien hebt U gelijk; U kunt moeilijk iets anders voorstellen, dan U in de raadsbrief doet, n.l. afbreken van wat U noemt de klandestien gebouwde garage. Voor mijn gevoel heeft de heer Tiemersma gelijk. Hij heeft inderdaad de bouwverordening overtreden; hij heeft dat, volgens mij, gedaan zonder andermans belangen aan te tasten. Het gaat ook niet direct om een garage, het gaat om een binnenmuurtje plus een overkapping; het gaat, vol gens mij, uitdrukkelijk niet om de technische uitvoe ring van de buitenmuur enz. Ik vraag mij af, waarom in dit bijzondere geval het achtererf niet mag worden bebouwd. Eigenlijk mag dat alleen niet, omdat op art. 49 van de bouwverordening, waarin deze bebouwing geregeld wordt, geen ontsnappingsclausule bestaat. Ik dacht, eerlijk gezegd, dat wij die dan maar eens moes ten maken, want geen verordening is heilig en geen verordening is volmaakt. De verordening beschermt, dacht ik, een algemeen belang- en mag dat lijkt mij voorop te moeten staan nooit of te nimmer iemands persoonlijke belangen belemmeren zonder dat concreet is vastgesteld wiens belangen anders zouden worden geschaad. De bebouwing die hier is geschied, maakt, naar mijn idee, alleen het pand onverkoopbaar omdat het geheel wordt opgeofferd aan de plaatsing van het Houbein-orgel. Dat is een zaak van de eigenaar en niet van ons. U hebt daarmee bij het verlenen van de bouw vergunning in eerste instantie gelukkig rekening ge houden en de bouwvergunning soepel verleend. Ik be grijp, dat U niet verder kon gaan zonder de bouwver ordening met voeten te treden en U zelf voor het blok te plaatsen bij een volgende keer. Ik ben als raadslid echter geen verlengstuk van deze bepalingen. Het is mijn taak het algemeen belang tegen het privé-belang af te wegen, zonder dat het bestaan van een verorde ning dit afwegen belemmert of bemoeilijkt. Wij leven niet bij de gratie van de verordening-; dan worden we geleefd. Het is mijn overtuiging, dat het persoonlijk belang voorgaat als geen algemeen belang wordt ge schaad. Het is ook mijn overtuiging, dat in dit geval een binnenmuurtje plus een golfplaten-overkapping geen schade toebrengt aan de omwonenden, en dat deze extra bebouwing de welstand van deze hoek niet aantast. Het is ook mijn overtuiging, dat hier persoon lijk belang niet een ander woord is voor financieel be lang, maar staat voor een hobby die een deel van 's mans leven betekent en waarvoor geen opoffering hem te veel is. U heeft formeel gelijk en kunt niet an ders doen, dan de voorschriften uitvoeren. Ik heb het gevoel, dat wij, als wij dit laten passeren, zonder nood zaak iemand onder het juk laten doorgaan van de ge schreven regels. U hebt van mij begrepen, dat, zo er van Uw kant geen andere argumenten komen, dan in de raadsbrief en de ter inzage gelegde correspondentie zijn genoemd, ik mijn gevoel volg en de heer Tiemer sma steun in zijn verzoek dit binnenmuurtje plus over kapping te mogen laten staan. De heer Tiekstra (weth.): Ik kan vrij kort zijn. Ik sluit aan bij de woorden van de heer Schaafsma, waarin hij vaststelt, dat er volstrekt juridisch beletsel is tegen het verlenen van een bouwvergunning zoals die des tijds door de heer Tiemersma, is gevraagd en dat het ook een volstrekte onmogelijkheid is hem ontheffing te verlenen van de aanschrijving tot afbraak van dat gene wat hij klandestien heeft gebouwd. Dat is heel duidelijk. De heer Tiemersma wist dat toen hij ging bouwen, hij wist dat ook, toen hij de voorwaarden kreeg voor hetgeen hij daar oorspronkelijk gebouwd heeft. Het lijkt mij een merkwaardige toestand te worden als een raadslid van de gemeente Leeuwarden net doet alsof die bouwverordening een of andere hobbyistische aangelegenheid is van een of andere bestuurder of technicus, die zegt, dat dat zo en zo in elkaar zou moeten zitten. Dat is natuurlijk niet waar. Dat weet de heer Schaafsma ook wel. Hij doet alsof hij dat niet weet. Hij weet ook, dat het verkeer zich voltrekt op grond van bepaalde regels, die dienen voor de veilig heid, die dienen opdat het verkeer zich goed kan af wikkelen. Men moet zich in het maatschappelijk ver keer net als op de weg fatsoenlijk gedragen en we schreeuwen als dat niet gebeurt. Welnu, m.b.t. de bouwverordening geldt hetzelfde. Ook daarbij spelen veiligheidsoverwegingen een rol, wat betreft vlucht wegen in geval er brand in het betreffende perceel uit breekt. Er spelen ook zaken van volksgezondheid een rol, waar het betreft het inbouwen van allerhande ele menten van een pand. Dat is de oorsprong van de bouwverordening, opdat aan dat soort zaken kan wor den voldaan. Overigens volsta ik met te verwijzen naar hetgeen de heer Schaafsma zelf heeft gezegd, n.l. dat het volstrekt onmogelijk is te voldoen aan het verzoek van de heer Tiemersma. De heer Schaafsma: Ik houd niet van verordeningen waar een volstrekte onmogelijkheid aan kleeft er op terug te kunnen komen. Ik dacht, dat een samenleving iets is, waarin verordeningen een ondergeschikte rol spelen en als ik de heer Tiekstra hoor, dan is hij iemand die wil verdedigen, dat een verordening iets is waar we als een soort heilige koe naar op moeten zien. Daar pas ik voor. Het spijt me, maar daar voel ik niets voor. Wij hebben hier een geval van wat U noemt klandestien bouwen. Akkoord. De hele voorgeschiedenis lag ter inzage. Ook akkoord. Waar het mij om gaat, is, dat een verordening toch in ieder geval ruimte moet laten voor een speciaal geval. Ik ken de brandvoor- schriften niet; ik weet wel, dat het bouwsel niet één geheel vormt en dat er vluchtwegen genoeg zijn. Ik weet ook, dat we hier te maken hebben met een hoek pand en dat het voorschrift, dat een derde deel van het achtererf vrij moet blijven niet zo stringent is als in andere gevallen. Ik geef het U allemaal toe; het gaat hier om een overtreding van Uw verordening. (De heer Tiekstra (weth.): Het is niet een verordening van B. en W., het is een verordening, vastgesteld door de Raad; dat weet U.Akkoord. (De Voorzitter: Is de heer Schaafsma klaar?) Nee, de heer Tiekstra is nog niet klaar. Die maakt er zo langzamerhand een ge woonte van om, als ik aan het woord ben, er tussendoor te praten. (De heer Tiekstra (weth.)u interrumpeert ook wel eens.) Het gaat hier dus om een raadsverordening. Als we daarin concrete punten tegenkomen die naar onze me ning tegen ons rechtsgevoel ingaan, dan moeten we op dat moment kunnen zeggen, dat zo'n raadsverordening aan herziening toe is. Op dat punt ben ik nu geko men. Als ik de hele situatie daar zie, dan vind ik het een zielige vertoning, dat wij daar op grond van een verordening moeten bevelen tot afbraak. Daar gaat het mij om. Die verordening interesseert mij op dit moment geen donder. (Applaus op de publieke tribune) (De Voorzitter: Als U zich niet onthoudt van derge lijke reacties, laat ik de publieke tribune ontruimen.) De heer B. P. van der Veen: Ik moet zeggen, dat ik me, met de tekenen van instemming en afkeuring ach ter mijn rug, niet helemaal safe voel in deze hoek. (Gelach) Wij hebben vaker te maken met een door onszelf ge maakte verordening, die op een goed moment leidt tot een concrete situatie die in strijd is met die verorde ning. Elke keer opnieuw voel ik het bezwaar, dat wij niet beschikken over een normale, in de verordening ingebouwde, ontsnappingsclausule. Hetzelfde geldt ten aanzien van allerlei regelingen met betrekking tot be stemmingsplannen. Bij een concreet geval vraag je je vaak af: Waar wordt hier nu eigenlijk het algemeen belang aangetast? Een raadsverordening is een stuk dit even aan het adres van de Wethouder dat door de Raad is gemaakt, maar het is niet een stuk, dat de Raad ook onmiddellijk tot zijn eigen slaaf maakt; de Raad blijft baas, ook over zijn eigen verordeningen. Ik meen, dat wij eenvoudig een ontsnappingsclausule nodig hebben, hoe moeilijk die ook te hanteren zal zijn. Ik vraag mij af, of wij, zolang die ontsnappingsclausule er niet is, niet dezelfde weg kunnen volgen als het strafrecht doet bij het vervolgingsbeleid, n.l. het toepassen van het opportuniteitsbeginsel. Daarbij meet het vervolgende orgaan altijd af wat meer gewenst is: Wel vervolging

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 5