18
^ys-
gen. Maar afgezien van de autonomie van de school-
oesturen, zuilen wij hier ook moeten handelen binnen
het kaaer van de onderwijswetten. Ik vraag me zelfs
af, of instelling van zo'n raad wettelijk mogelijk is.
De D.O.-wet gebiedt om te komen tot een ouderraad
en :0i een schoolraad. Deze Raad heeft indertijd de
scnooiraad gekozen, omdat bij de wet aan die school
raad een aantal bevoegdheden konden worden opge
dragen, die je niet aan de ouderraad kon opdragen en
wij neoben gemeend de „maximumweg" te moeten
mezen. Ook de Mammoetwet kent de mogelijkheid van
een scnooiraad voor het openbaar voortgezet onder
wijs. Maar ook binnen het openbaar voortgezet onder
wijs hier in de stad ik meen, dat de heer Buising
daar zopas ook al op heeft gewezen -- heb je ook
met te maken met eenzelfde bevoegd gezag. Er zijn
njKSScholen en gemeentescholen. En de mensen die
over de rijksscholen „kedizen" (op z'n Fries gezegd),
krijg je hier niet om de tafel, want die zitten op de
Ministeries in Den Haag. Vandaar ook, dat het tot nu
toe m wemig plaatsen is gekomen tot een schoolraad
voor het voortgezet onderwijs. Ik vergeet nog één
mogelijkheid. Je kunt het basisonderwijs en het voort
gezet onderwijs mét het kleuteronderwijs in één school
raad verenigen en voor de praktijk dan misschien wel
secties vormen voor resp. het kleuteronderwijs, het
basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De be
zwaren zijn wel duidelijk. Ik wil bekijken, hoe je er
aan ontkomt. Waar het mevr. Woudstra om gaat is,
dacht ik, hoe betrek je de mensen er bij. Ook ik zoek
daar naar.
De heer Buising heeft gelijk, als hij de verhouding
openbaarbijzonder onderwijs hierbij betrekt, maar
dat is natuurlijk een andere situatie. Natuurlijk is hier
één van de grote bezwaren, dat je alleen maar op
basis van vrijwilligheid en van erkenning van weder
zijdse autonomie met elkaar kunt gaan praten. Hoe
je ook over de verhouding openbaarbijzonder onder
wijs denkt, dit is een situatie, die we in 1917 hebben
verworven en in de Grondwet hebben erkend en die
in 1920 haar uitwerking heeft gekregen. Ik geloof,
dat we daar niet aan moeten tornen, maar dat we op
grond van die realiteit moeten werken. Dan zie ik
alleen maar een mogelijkheid van overleg over con
crete zaken. Ik denk maar aan de kwestie van de
speel-leerklassen. Hoe pakken we die met elkaar aan,
hoe kunnen we van elkaar leren Ik denk ook aan de
kwestie van al of niet televisie op de school, die uit
gegroeid is tot een Commissie voor de toepassing van
de audio-visuele hulpmiddelen. Dan kunnen we een
zekere planning in deze zaken krijgen. Misschien kun
nen we op deze wijze door voorzichtig experimen
teren ook iets vroeger met dit soort hulpmiddelen
beginnen dan wanneer we zouden moeten wachten tot
dat wettelijk uitgesproken is, dat dit een leermiddel
is, dat de normale eisen, zoals dan in art. 72 staat,
niet overschrijdt. Zo is het ook gegaan met de televi
sie. Wij zijn ook bezig met de schoolbesturen te praten
over de gezamenlijke scholenbouw in 't Aldlan. Ik kan
begrijpen, dat mevr. Woudstra zou zeggen: Ja, maar
dan betrek je eigenlijk de direct-belanghebbenden, de
ouders, er toch weinig bij, want je hebt met besturen
te maken. Ik dacht, dat je dat zal moeten oplossen
binnen het kader van het openbaar onderwijs en het
bijzonder onderwijs zelf. De besturen van de bijzondere
scholen worden uit de leden en dat zullen wel meest
de ouders zijn van de schoolvereniging gekozen.
En via de schoolraden voor het openbaar onderwijs,
waarin oudercommissies moeten worden vertegen
woordigd, zullen we ook die ouders erbij moeten be
trekken. Het blijft natuurlijk zo, dat het meest direkte
betrekken van de ouders bij het schoolwerk eigenlijk
alleen maar kan rondom de school van de kinderen
van die ouders. Doe je dat in een groot geheel, dan
komt er in feite weinig van terecht. Ik ben ook graag
bereid daar waar het nog slecht loopt rondom de
oudercommissies van de scholen, er iets aan te doen,
maar ik dacht, dat deze zaak zich hoe langer hoe be
ter ontwikkelt. Bij de ene schoolbevolking heb je een
andere situatie dan bij de andere. Het is maar, hoe je
tegen de zaak aan kijkt. Bij de ene school zijn ze wat
verder dan bij de andere school. Dat is ook helemaal
geen bezwaar. Maar de band oudersschool ontwik
kelt zich toch wel in gunstige zin; daar kunnen mevr.
Woudstra en ik het dan wel over eens zijn. Wij hebben
destijds bij het instellen van de functionele raden niet
gekozen voor een functionele raad voor het onderwijs.
Maar indertijd is wel gezegd, dat er gelegenheid is te
komen tot een adviescommissie voor onderwijskundige
aangelegenheden, maar als het tot het instellen van
zo'n commissie zou komen, zou je die een duidelijke
opdracht moeten geven. We kunnen natuurlijk maar
niet een commissie in het leven roepen met een aantal
deskundigen op onderwijsgebied zonder meer. Zo'n
commissie zou niet ins Blaue hinein moeten pra
ten; je zou immers moeten bekijken, hoe je de school
en alles wat daarom heen is zou willen veranderen en
dat kan niet, want dan kom je in situaties die gewoon
botsen met de wettelijke kaders. En ik dacht, dat dit
overleg op landelijk niveau plaats vindt, o.m. binnen
de onderwijskundige centra. Maar wanneer zich een
specifiek probleem zou voordoen, als je dus een ad
viescommissie een concrete opdracht zou kunnen ge
ven, dan zou ik niet aarzelen dat te doen. Wij hebben
jaren geleden, toen we moesten komen tot een geza
menlijk gebouw voor het scholencomplex voor het
voortgezet onderwijs, een commissie ingesteld, die een
opdracht tot voorbereiding kreeg. In zo'n geval komt
er iets uit waar je wat aan hebt. Nu zie ik op dit mo
ment geen problemen liggen, maar, zoals gezegd, wij
zullen, indien die zich zouden voordoen, niet aarzelen
een dergelijke commissie in te stellen. Maar van een
commissie, die geen concrete taak heeft en maar in
het algemeen over onderwijs moet praten, komt naar
mijn gevoelen weinig terecht.
De Voorzitter: Is mevr. Woudstra wel overtuigd?
Mevr. Woudstra-Peene: Ik zou nog wel even iets
willen vragen. Ziet de Wethouder dan niet als een
concrete taak voor zo'n commissie van onderwijsdes
kundigen om gewoon te inventariseren, waar je door
overleg verbeteringen in het samenspel tussen de ver
schillende soorten van onderwijs in Beeuwarden aan
zou kunnen brengen? Het kan ook binnen één soort
onderwijs zijn. Je hebt zo verschrikkelijk veel vakken
pakketten die een doorstroming kunnen verhinderen. Je
hebt zelfs op de basisscholen verschillende leermetho
den die het vreselijk moeilijk maken, als je van de ene
wijk naar de andere moet verhuizen. Dan krijgt je kind
opeens een heel andere lees- of rekenmethode, waardoor
het een eind achter is en bijna niet bij kan komen.
Ik zou het dus wel erg fijn vinden, als de Wethouder
dat nog eens mét zo'n commissie zou willen bekijken,
want, dat is, dacht ik, ontzettend belangrijk. Verder
kan ik natuurlijk wel helemaal met U meegaan, wat
betreft een functionele raad voor het onderwijs. We
zagen dit, na er een hele tijd op gestudeerd te hebben,
zelf ook niet zitten. Maar het viel ons ineens op, dat
we overal raden voor hebben, behalve een voor het
onderwijs. En we vroegen ons af: Hoe zit dat nu eigen
lijk? Maar we konden er natuurlijk geen kant mee uit,
want het is veel te ingewikkeld. Een commissie van
onderwijsdeskundigen? Ja, al was het alleen maar, om
te beginnen, over dit probleem.
De heer Ten Brug (weth.)Wat de vakkenpakket
ten betreft, dat is op zichzelf een moeilijk punt, want
dat moet ook weer binnen het wettelijk kader worden
opgelost. Dus daar kom je weinig verder mee.
Enige uniformering in de leermethoden is inderdaad
misschien een punt, dat we zouden kunnen bekijken.
Ik ben best bereid dit eens met de mensen van de
Schooladviesdienst op te nemen. Dat zou natuurlijk niet
moeten uitmonden in een uniforme methode voor de
hele stad. Dat lijkt mij niet juist, want het hangt èr.
van de wijk van de stad èn van de leerkrachten af -
van hun specifieke geaardheid welke methode op
die en die school de beste is. De mensen van de S.A.D.,
die dagelijks in de scholen komen, kunnen het het beste
bekijken, of het zinnig is ten aanzien van dit probleem
enigszins regulerend op te treden en een aantal mensen
bijelkaar om de tafel te brengen.
De Voorzitter: Daar bent U mee content, mevr.
Woudstra. Ja? Mooi.
Hoofdstuk VI, volgno. 115.
De Voorzitter: Dan moet ik, voordat wij aan onze
tweede koffiepauze beginnen, nog een fout corrigeren.
Bij Hoofdstuk VI is ook een motie ingediend, aan de
inkomstenkant. Die had ik daardoor verder op mijn
lijst staan, maar ik heb van de heer Heidinga net een
briefje doorgekregen met de vraag, wanneer die motie
aan de orde komt. Die had ik dus eerder aan de orde
moeten stellen. Er is voorgesteld om bij volgno. 115
een extra inkomst te begroten van f 100.000,door
verhoging der parkeergelden. Ik kan de Raad medede
len, dat wij op het ogenblik in voorbereiding hebben
een wijziging van de Parkeergelden verordening; die
komt binnenkort in de Raad. En volgens onze voorlo
pige berekening zal die in 1972 stellig wel dit bedrag
extra opbrengen, zodat wij dus bereid zijn deze motie
over te nemen. We kunnen dus alsnog die ton in de
begroting verwerken. Kunnen de indieners van de
motie daarmee instemmen?
De heer Meijerhof: Ik ben erop tegen, want ik zie
dit als in strijd met de theorie, die U, dacht ik, gisteren
ook bij de beantwoording van de algemene financiële
beschouwingen heeft aangehangen, n.l. om eventueel
ruimte te kunnen scheppen nadat er onderhandelingen
geweest zijn met G.S.; weer dat z.g. wisselgeld. En nu
gaan we dus, als ik het goed begrijp, de begroting wij
zigen door er deze verhoogde opbrengst in te brengen.
Ik wit dan wel de aantekening, dat ik hier tegen ben.
De heer De Vries vraagt eveneens aantekening, dat
hij tegen is.
De Voorzitter: Hier moet geen misverstand over be
staan. Wij waren toch binnenkort met de bedoelde ver
hoging gekomen, want die is in voorbereiding. (De heer
De Vries: Maar is het verstandig?) Dat is een ander
punt. (De heer Vellenga: Dos van de begroting was
dit toch ook gebeurd.) Ja, ja, daarom stel ik het ook.
We zouden bij de hogere inkomst dan niet direct extra
uitgaven hebben gezocht en dan was de opbrengst ook
ten goede gekomen aan de begrotingspositie. Dus wij
kunnen reëel en rustig zeggen: We nemen die motie
over en kunnen op dit moment die verbetering van
een ton aanbrengen. Ik vind het daarom ook fijn, om
dat wij U in de nota hebben moeten mededelen, dat
wij f 150.000,achterop zijn bij onze aanvankelijke
filosofie. Dus in dit kader kunnen wij deze ton ook
goed gebruiken, ook volgens het meerderheidsstand
punt van B. en W. Maar het is het goed recht van de
heer Meijerhof er anders over te denken. Hij krijgt de
aantekening, dat hij tegen wenst te hebben gestemd.
De heer Knol verlangt ook de aantekening, dat hij
tegen is.
De motie betreffende een verhoging van de parkeer
gelden wordt door het College overgenomen. De heren
J. Knol, H. Meijerhof en G. de Vries wensen te worden
geacht tegen de motie te zijn.
De Voorzitter: Ik zou graag een nogal klemmend
beroep op de Raad willen doen. Ik durf het haast niet
eens te vragen, maar we staan voor een zware brok
ik zou graag vannacht de begroting mét de veror
deningen willen afwerken. Ik zou daarom kort willen
pauzeren en straks met elkaar trachten een en ander af
te handelen. (Stem: Doorwerken.) Nee, ik zou willen
voorstellen, dat we even uit de zaal gaan; dan kunnen
we straks sneller werken. Maar ik zou wel kort willen
pauzeren, maximaal 10 minuten.
De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.05 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Er zijn voldoende mensen aanwezig
om door te praten. Ik zou nogmaals een beroep op U
allen willen doen ook aan deze kant van de tafel
dat wij vanaf nu onze discussies, als het enigszins kan,
tot het uiterste beperken en een moedige poging doen
ons door de materie heen te slaan. Ik dacht, dat het
wel kon.
Ik geef de heer Buising het woord i.v.m. het ge
claimde punt: H.e.a.o.
De heer Buising: Wat dit punt betreft, heb ik in de
afdeling gezegd erop terug te willen komen, alleen al
omdat ik het nodig vond zo veel en zo luid mogelijk
op deze trommel te blijven slaan, opdat niemand over
het hoofd zal zien, wat wij willen. Wij vragen voor wat
betreft een h.e.a.o.-school, een agogische academie en
de B-status voor het muziekinstituut niet om het on
redelijke of het onmogelijke. Iedereen die op dit terrein
is ingevoerd en zijn ogen durft open te hebben, weet,
dat wat Beeuwarden vraagt broodnodig en zeer rede
lijk is. Maar het enige wat we momenteel kunnen hopen,
is, dat er in de Structuurnota voor het Noorden, die
„kommendeweis" is, iets positiefs naar ons zal over
waaien. Het blijft afwachten overigens, tenzij de Wet
houder in staat zou zijn alvast wat nader nieuws mee
te delen. En als hij daar dan toch mee bezig is, zou hij
de Raad meteen kunnen inlichten over de resultaten
van het gesprek met Minister Van Veen. Tijdens diens
bezoek aan Beeuwarden is er, naar ik meen, een af
spraak gemaakt voor een nader gesprek, dat, voor
zover ik weet tenminste, inmiddels heeft plaats gehad.
De heer Ten Brug (weth.)Voor de problemen waar
het bij het hoger beroepsonderwijs over gaat het is
de Raad ook duidelijk n.l. die betreffende de so
ciale academie, de h.e.a.o. en de B-opleiding voor het
Muziekinstituut, als ik het kort mag samenvatten, is
de aandacht van de Minister bij zijn bezoek gevraagd
en de Burgemeester en ik zijn ongeveer een week of drie
geleden bij Minister Van Veen geweest. Wij hebben
toen de gelegenheid gekregen deze punten nog nader
toe te lichten. Daar is uiteraard niet een direct ant
woord uit gekomen, maar ik verwacht zonder meer, dat
het woord h.e.a.o. in de Structuurnota voor het Noorden
wel zal vallen. Dat betekent uiteraard nog niet, dat met
die Structuurnota meteen de h.e.a.o. wordt aangeboden.
Het is n.l. een algemeen landelijk probleem. En men
weet niet, of er in de toekomst op het ogenblik
wel reeds voldoende plaatsen voor h.e.a.o. zijn
geschapen. Ondertussen gaat men in Friesland ijverig
verder om met betrekking tot die h.e.a.o. en de andere
vormen van het hoger beroepsonderwijs (de h.t.s., de
h.l.s. en de technologische school in Bolsward) de no
dige integratie te bewerkstelligen. Het is, dacht ik, een
bijzonder positief punt, dat de nodige verbindingen wor
den gelegd tussen deze drie scholen voor hoger beroeps
onderwijs, en een h.e.a.o. zou in dit kader een belang
rijke verbindende schakel kunnen vormen. En ik heb
wel begrepen, dat men op het Departement voor deze
integratiegedachte, die eigenlijk nieuw zou zijn in den
lande, veel belangstelling heeft. Ik kan verder mede
delen, dat in het concept-Scholenplan voor 1973, 1974
en 1975, onlangs besproken bij de deelplanorganisatie,
o.m. voor Beeuwarden een sociale academie is opgeno
men. Daar waren we het met elkaar het Ministerie
en de vier deelpan-organisaties over eens. Uiteraard
is het laatste woord aan de Minister, maar ik dacht,
dat we met het hoger beroepsonderwijs, althans met
de sociale academie, nog nooit zo ver zijn geweest als
thans.
Ten aanzien van de B-afdeling van het Muziekinsti
tuut liggen de kaarten op het moment zo, dat uit het
Bochemse overleg het voorstel is geboren om uiteinde
lijk in Nederland te komen tot twee soorten beroeps
opleiding op dit gebied, n.l. een A- en een B-opleiding
en het Conservatorium. Tot heden zijn er drie soorten:
enkel A-opleidingen (o.a. Beeuwarden), het muziek-
lyceum (A en B en een aantal andere opleidingen) en
het conservatorium (A en B en C-opleidingen)De Mi
nister moet nog een beslissing nemen, maar ik heb
goede hoop, dat deze beslissing conform het Bochemse
overleg zal uitvallen en dan kan daar naar mijn me
ning, gezien ook de grootte van onze school, niet an
ders uit komen dan dat Beeuwarden de gevraagde B-
opleiding krijgt. Wij zijn er al een klein beetje op
vooruitgelopen door alvast maar te vragen voor het
komende schooljaar deze B-opleiding als cursus aan
ons instituut te verbinden, want, moet het op het
Scholenplan wachten, dan komt het niet eerder dan
1973. Ons verhaal bij het Ministerie was aldus: Als U
nu toch van plan bent in 1973 ons de gevraagde op
leiding toe te staan, geef ons die dan in 1972 als cur
sus; dat is m.n. van groot belang voor de leerlingen die
afstuderen en ook voor een aantal anderen die al af-