fO! van de gewaarmerkte zakken." Er zijn enkele gemeen ten, waar men dit geprobeerd heeft, maar de landelijke ervaring is zodanig, dat men zegt: Alsjeblieft daar niet mee beginnen. Voor de plasticzakken hebben we n.l. aanvankelijk bepaalde normen moeten stellen, maar men komt geleidelijk aan, doordat men met een soort keur begint te werken, zo ver, dat men zich als ge meente niet meer met de plastic zakken gaat bemoeien. Dan kan ieder die zak kopen, die hij denkt nodig te hebben, mits die maar van een keur is voorzien. (En praktisch zijn er geen andere plastic huivuilzakken meer.) In die richting gaat de ontwikkeling vandaag- de-dag. En om nu het systeem volledig te gaan open breken door de gewaarmerkte zakken duurder te gaan verkopen, zodat daar de rechten in zijn verdisconteerd, lijkt mij niet juist. Op zichzelf zit er wel wat in deze redenering, maar men heeft toch landelijk daarmee zo- dige ervaringen opgedaan, dat men dit ontraadt. Dan moet je ook bij de verkoop van die zakken betrokken zijn. Die zaak durft men echt niet aan. Ik heb mij, wat dat argument betreft, ervan laten overtuigen, dat we die kant niet uit moeten. Daarom zou ik het sys teem willen handhaven, dat we nu hebben, maar in één van de vormen, als hier voorgesteld zijn. De Voorzitter: Ik heb in Uw motie, mevr. Woudstra, het woord „vrij" veranderd in „kosteloos"; daar bent U het zeker wel mee eens? Want de tekst zou anders verkeerd uitgelegd kunnen worden; vrij ben je altijd op dat terrein. U moet niet schrikken, als bepaalde Wethouders vóór de motie van mevr. Woudstra zouden stemmen. Er was n.l. een meningsverschil over dit punt in het College, maar het woog niet zo zwaar, dat er een minderheids- voorstel is gekomen. Maar dat zou kunnen. (Stem: Heeft U een idee, dat dat nu nog gebeurt?) Nee, maar- ik noemde het slechts even voor de goede orde. De motie van mevr. Woudstra en de heer Van Haaien wordt aangenomen met 28 tegen 6 stemmen, die van de heren G. F. Eijgelaar, O. Heidinga, K. J. de Jong (weth.), A. Klomp, L. Visser en J. Wiersma. De Voorzitter: In de verordening wordt de door het aannemen van deze motie veroorzaakte wijziging aan gebracht; de financiële consequenties kunnen wij nu zo vlug niet uitrekenen, maar die vindt U wel in de volgende begrotingswijziging. Ik breng nu in stemming de motie (tenzij de indie ners haar intrekken), om het tarief voor het afhalen van huishoudelijk vuil op f3,25 te brengen, wat de meerderheid van het College ten sterkste ontraadt. Handhaven de indieners hun voorstel? De indieners antwoorden bevestigend. De motie wordt verworpen met 18 tegen 16 stem men. Voor stemmen de heren G. F. Eijgelaar, Drs. D. Faber, O. Heidinga, H. Jansma, J. de Jong, K. J. de Jong (weth.), A. Klomp, W. Miedema, Ir. C. L. Rijpma, J. Schaafsma, J. B. Singelsma, N. Sterk, Mr. B. P. van der Veen, L. Visser, K. Weide (weth.) en J. Wiersma. De Voorzitter: U weet, dat in de verordening die wij destijds hebben aangenomen, staat, dat ze 1 april 1972 zou ingaan. Op verzoek van de Raad is de ver ordening aangehouden. En nu zegt Weth. De Jong te recht, dat we de datum van ingang moeten wijzigen. Die zullen we dus wijzigen in 1 juli 1972. Dat is de conse quentie van het aanhouden van de verordening. M.i.v. 1 april kan niet; dan zou het met terugwerkende kracht moeten geschieden. Er komen dus twee wijzigingen in de verordening. 1. Door het aannemen van de motie van mevr. Woudstra en de heer Van Haaren wordt in art. 7 een wijziging aangebracht. 2. De datum van ingang wordt gewijzigd van 1 april in 1 juli 1972. Verlangt over het aldus gewijzigde voorstel van B. en W. nog iemand stemming? Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter: Thans kunnen we overgaan tot het vaststellen van de begroting, maar ik zou U eerst willen noemen, welke wijzigingen daarin worden aangebracht. Gewijzigd worden: volgno. 194. Verlagen post „Straten" enz. met f70.000,—; volgno. 210. Afvoeren post „Verbeteren, asfalteren pa den parken" f 65.000, volgno. 115. „Verhoging parkeergelden" (hier is dus sprake van correctie van een inkomstenpostmet f 100.000,— volgno. 500. Verlagen post „Schooltentoonstellingen" enz. met f 4.150, volgno. 586. Verlagen post „Industrialisatie" (d.i. de Industrialisatieraad) met f f12.500, De totaal-cijfers worden na deze correcties natuur lijk aangepast. Thans vraag ik dus, met in-aanmerking-neming van deze wijzigingen, stemming over de begroting. (Alge mene Dienst). De heer Heidinga: Nu wij gekomen zijn aan het eind van deze begrotingsbehandeling, wil ik graag namens mijn fractie een stemverklaring afleggen. Wij zijn van mening, dat deze begrotingsbehandeling niet heeft ge leid tot wat wij menen, dat noodzakelijk is. Het is geen gemakkelijke zaak voor ons een begroting vast te stel len, die bij lange na niet sluitend is, en wij zijn ook van mening, dat niet het uiterste gedaan is om tot een sluitende begroting te geraken. Wij hebben een moe dige poging gedaan in die richting. En we hadden gehoopt en verwacht, dat ook vanuit de grootste fractie in deze Raad daaraan zou worden meegewerkt en dat ook uit die fractie initiatieven zouden zijn ontwikkeld, mogelijk andere dan de onze, om tot een sluitende be groting te geraken. Dit is niet het geval geweest. Wij volstaan dan ook maar met dit te constateren. We stellen uitdrukkelijk, dat naar onze mening door het aannemen van onze voorstellen niet geraakt zou worden aan essentiële zaken of voorzieningen, zodanig, dat deze op onverantwoorde wijze zouden worden be snoeid of afgekapt. Wij stellen voorts, dat in de reeds voorbijgegane maanden van het begrotingsjaar 1972 door de Raad een voorstel is aangenomen, dat naar onze mening na de vaststelling van de begroting had behoren te worden behandeld, omdat het van grote invloed was en is op de begrotingspositie van Leeuwar den en dat tegen een latere behandeling ook geen over wegende bezwaren zijn aan te voeren. Wij komen dan ook, dit alles overwegende, tot de conclusie, dat dit beleid niet onze instemming kan en mag hebben. Onze fractie zal dan ook in grote meer derheid en dat is de gehele fractie behalve Weth. Heetla tegen deze begroting stemmen. Dat betekent niet ik wil het voor alle duidelijkheid zeggen en we hebben ook in het verleden altijd deze stelregel ge volgd dat wij deze begroting, als die onverhoopt toch zou worden aangenomen, niet mee zouden willen uitvoeren. Zo deze begroting aangenomen wordt, is het een besluit van de Raad en dan moet alles gedaan wor den wat nodig is om tot uitvoering van het raadsbesluit te komen. De heer B. P. van der Veen: Ik kan mij in grote trekken aansluiten bij wat de heer Heidinga heeft ge zegd. Ook bij ons bestaat de overtuiging, dat het moge lijk zou zijn geweest met een gunstiger eindcijfer uit de bus te komen. Wij hebben geen moedige poging ge daan om daar van onze kant voorstellen voor op tafel te leggen, omdat wij ons eenvoudig niet in staat acht ten dat te doen, maar we zijn wel van mening, dat er van de kant van het College, van het apparaat, dat het College ter beschikking staat, pogingen hadden kun nen worden gedaan ons een alternatieve mogelijkheid voor te leggen, die tot een gunstiger voor ons gevoel gunstiger uitslag had kunnen leiden. Het groot ste deel van mijn club verklaart zich dus ook tegen deze begroting. De heer Vellenga: Ik moet U zeggen, dat de woor den van de heer Heidinga wel enige reacties bij ons zouden oproepen, al is de verklaring mij ietwat „oer it mad" gekomen. Ik heb mij onvoldoende kunnen be zinnen op de eindresultaten van de begroting en ik heb onvoldoende tijd goed tot mij te laten doordringen wat hij zopas heeft gezegd. Ik wilde graag het recht clai men om na de hervatting van de vergadering van mijn kant toch nog een eindoordeel te geven en dan mogelijk ^101 ook in te gaan op hetgeen de heer Heidinga heeft ge zegd. De heer Van Haaren: Ik ben bepaald niet onver deeld gelukkig met deze begroting, maar mijn fractie genote en ik willen toch zeker voor stemmen. We had den duidelijk ook bezuinigingen in een bepaalde sector gezien, maar die zaken komen nog vaak genoeg hier terug en dan kunnen we steeds daar bezuinigingen claimen. De heer Singelsma: Ik sil foar dizze bigreating stimme, hwant ik bin fan bitinken, dat it foarsjenningen- peil hjir yn Ljouwert net leger wurde moat, dat it helle wurde moat, hwer't it to heljen is en ik stean dus efter in Kolleezje, sa't dat de bigreating hjir yn- tsjinne hat. De heer Faber: Er had misschien nog wel een en kele bezuiniging meer toegepast kunnen worden, maar ik ben toch van oordeel, dat de maatregelen waardoor redelijkerwijs bezuinigd is kunnen worden, genomen zijn. Ik zou me willen aansluiten bij de woorden van de heer Singelsma. De Voorzitter: De heer Vellenga heeft gesugge reerd na de hervatting van de vergadering zijn stem verklaring voort te zetten, maar ik zou hem wel willen vragen, of hij dit toch niet nu zou kunnen doen, want ik zou bijzonder graag vanavond hebben we ook een vrij lange agenda van de gewone raadsvergadering meteen met de nieuwe agenda willen starten en nu toch wel, als het enigszins kan, de begroting willen af sluiten. Zoudt U dat willen doen, mijnheer Vellenga? De heer Vellenga: Dat is wat moeilijk voor mij; dat is wel gebleken. En ik dacht: We komen toch om half- acht bijelkaar en zullen daarna toch ook nog over de investeringen (punt 6 van de agenda van 27 maart) moe ten praten. Dat is inderdaad wel na de afsluiting van de begroting, maar ik zou me kunnen voorstellen, dat daar enige discussie over komt. Dus, al zoudt U nu de begroting afsluiten, zoudt U om halfacht toch nog punt 6 aan de orde moeten stellen. En vandaar dus, dat ik enig beroep op U zou willen doen om die ruimte te geven. Het zou uiteraard een vrij korte verklaring kunnen zijn. De heer Heidinga: Dan zou ik willen voorstellen halfacht met de normale raadsvergadering te begin nen, zoals die is aangekondigd, en dan vannacht om halftwaalf of twaalf uur de heer Vellenga nog de ge legenheid te geven zijn stemverklaring te ver volgen. En wie er dan nog behoefte aan gevoelt daar naar te luisteren, wel, hij of zij doe dat. (De heer Ten Brug (weth.): Dat is niet royaal!) 7Stem: Mis schien heeft de heer Heidinga dan ook nog eens be hoefte.) (Gelach) De Voorzitter: Ik schors nu de vergadering tot halfacht. Ik stel dan eerst aan de orde de stemming over de begroting, waarover we niet meer discussiëren; het gaat alleen nog om een stemverklaring. Dan gaan we punt 6 van deze agenda afhandelen en vervolgens beginnen we met de agenda van de gewone vergadering van i april. De vergadering wordt om 17.50 uur geschorst. De Voorzitter heropent, om 19.30 uur, de vergadering. De heer Hemstra is inmiddels ter vergadering ge komen. De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij onze werk zaamheden hervatten. Ik geef de heer Vellenga het woord voor het afleggen van een stemverklaring. De heer Vellenga: Ik heb het erg op prijs gesteld, dat U en de Raad erin konden bewilligen, dat ik enig uitstel kreeg voor datgene wat ik nu wil gaan zeggen. Het heeft misschien een wat vreemde indruk gemaakt, dat uitgerekend ik mij wat overrompeld toonde door datgene wat van verschillende kanten naar voren werd gebracht. Toch was het in zekere zin wel het geval. Kennelijk had de heer Heidinga zich geprepareerd op de verklaring die hij ging afleggenen terecht; ik con stateer slechts het feit maar ik dacht, dat het goed was, dat ik van mijn kant de kans kreeg en dan heb je wel eens enig nadenken en bezinning nodig om recht te doen aan zijn woorden. Anders verval je mis schien gauw weer in ietwat onvruchtbaar gehakketak, zoals dat vanmiddag over en weer het geval was, waar de heer Miedema terecht enige vermanende woorden die ik mij grotendeels moest aantrekken, aan heeft gewijd. Het begrotingstekort is een ernstige zaak. Daar zijn wij een dag of drie mee aan het stoeien geweest. Ik wil constateren met veel nadruk dat dit begro tingstekort ontstaan is door een serie beslissingen, in deze Raad genomen, en dat eraan ten grondslag lag een gezamenlijk beleid, waar doorgaans de Raad in grote meerderheid of unaniem vóór heeft gestemd. Met andere woorden: niemand kan voor die hele ont wikkeling tot aan dit begrotingstekort de verantwoor delijkheid van zich af schuiven of naar anderen toe schuiven, omdat duidelijk is, dacht ik, dat in de loop der jaren hier uitgaven zijn gedaan, niet voor z.g. luxe zaken, maar voor nodige voorzieningen, waar wij allen achter konden staan. De grote vraag was dus: Hoe vangen wij dat tekort op? Hoe brengen wij het tot be paalde proporties terug? De heer De Jong, Wethouder van Financiën, heeft daartoe een serieuze poging ge daan, op bepaalde onderdelen ook gesteund door de heer Weide. En op de achtergrond van alles wat wij hebben besproken lag dan de vraag: Kunnen wij moge lijk nog ontkomen aan dat wat wij even hebben aan geduid als de art. 12-situatie? Dan kan natuurlijk meteen de vraag ook opkomen: Als wij in zo'n art. 12- situatie terecht zouden komen, wordt dat dan bepaald door de hoogte van het tekort op de gemeentebegroting 1972 Ik dacht, dat dat een zeer belangrijke vraag is. Hoe hoog is dat tekort? Waar ga je precies over de grens om in die situatie terecht te komen Wij van de fractie van de P.v.d.A. en de P.P.R. hebben gedacht: Voor het geval wij in de situatie van art. 12 zouden terecht komen dat betekent dus, dat wij in de slag zouden moeten met bepaalde hogere instanties, hetzij van het Rijk, hetzij van de Provincie zou dat met zo veel mogelijk vlees op de botten wij moeten daar niet eerst zelf stukken vlees afsnijden) moeten gebeuren. Het is een wat wonderlijk beeld, maar op zichzelf wel duidelijk, dacht ik. Ik kan het ook anders zeggen: Met welke omvang van je begroting ga je te werk, aan welke voorzieningen geef je toch een duidelijke voor keur, op welk niveau ga je die slag in? Daarom ook kon mijn fractie de meerderheid van B. en W. best volgen en daarom ook voelden wij ons niet geroepen met alternatieve voorstellen te komen. Ieder voorstel van onze kant dat zou raken aan dit principe, zou eenvoudigweg onze filosofie ondergraven, te meer, om dat men van tal van voorstellen die hier wel zijn ge daan, de consequenties vaak niet kan overzien. In ieder voorstel dat hier is gedaan om het tekort naar beneden te drukken, zat altijd iets willekeurigs. Dat zal ook niemand kunnen of willen ontkennen. De voor stellen van de kant van de C.C.P. hebben daarvan ook heel duidelijk het bewijs gedragen. De voorstellen als zodanig werden vaak slecht gemotiveerd, op een en kele gunstige uitzondering na. Daar heb ik vanmiddag ook nog op gewezen. In het algemeen maakten zij de indruk van een totaal-lijstje van een aantal bezuini gingen, zo maar gedaan. Ik noem het punt van de ma teriaalkosten van de politie: 1 ton, echt natte-vinger werk. Het is verworpen. Men zou het van die kant, waar het gezag hoog genoteerd staat en terecht misschien direct niet verwachten, dat men daar zo iets zou voorstellen. Maar heeft men wel bedacht, dat die taken van de politie blijven? U, mijnheer de Voor zitter, heeft het heel nadrukkelijk gezegd. Dus blijven die kosten ook. Dus zullen die kosten voor nodige voor zieningen voor de politie dit jaar lager zijn, dan zullen ze volgend jaar en overvolgend jaar nog weer hoger zijn. Hetzelfde geldt eigenlijk voor een aantal aange nomen voorstellen: Onderhoud straten en pleinen: 70 mille; het asfalteren van de paden in de parken: 65 mille. Daar zit altijd een element van willekeur in en dan vind ik het moeilijke voor een raad van amateurs om goed achter die voorstellen hun consequenties te kunnen zien. Terecht hebt U, mijnheer de Voorzitter, van Uw kant het voorstel gedaan, wat de parkeergelden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 11