belangrijk worden gevonden, maar die het toch afleggen tegen de hoeveelheid van de basisruimte. En dan sluit de rij met een aantal zaken die de bewoners toch kennelijk wel beschouwen als aardig, doch niet van primair belang; entree, haard, 2e w.c., luifel enz. Dit soort lijsten hebben wij in verschillende situaties gemaakt en het globale patroon zie je steeds terugkomen. Ruimte is de factor die het zwaarst weegt bij de bewoners en daaraan moet je, volgens hen, het laatst knabbelen. Ik dacht, dat de sub sidiemethode die wij nu kennen het mogelijk maakt om het aandeel vijfkamerwoningen te maken zoals is aan gegeven in het differentiatieschema. Ga je iemand con creet met de vraag confronteren: Je kan kiezen tussen vier en vijf kamers; de vierkamerwoning kost 200,in de maand en de vijfkamerwoning ƒ300,ja, dan zal na tuurlijk een aantal mensen de weg terug gaan; maar dat is natuurlijk geen kunst. Wat je wilt weten, is wat de mensen willen. Niet wat ze willen als je ze geen keus biedt, maar wat ze werkelijk willen. Dan is de wens van een groter aantal kamers een heel duidelijk verschijnsel dat je voortdurend tegenkomt. Het belangrijkste verhuismotief in Leeuwarden maar ook in andere gemeenten iste weinig ruimte. „Teveel ruimte" is ook wel een verhuis motief, maar haalt het in frequentie niet bij „te weinig ruimte"; dat is dus typisch een factor die meetelt. Dus het probleem dat de heer De Jong schetst is volledig aanwezig, maar ik dacht, als je moet kiezen, dat je niet op voorhand in de differentiatie naar woninggrootte moet gaan beknibbelen. De heer Van Haaren heeft het probleem van de grond- kosten aangesneden en hij heeft daar een nadere toe lichting bij gevraagd. Hoe zit dat nu precies, welke voor zieningen zijn het en hoe komt dat nu? Het is natuurlijk een heel verhaal. Het eerste punt is: Wat zijn nu eigenlijk grondkosten? Grondkosten zijn uitermate merkwaardige zaken, want het zijn eigenlijk helemaal geen grondkosten. Grondkosten is eigenlijk een soort post waarop een hele boel dingen geboekt worden waar we nog geen ander hoofd voor hebben weten te vinden. Meestal denkt men bij grondkosten aan verwervingskosten en die zitten er natuurlijk ook wel in, maar dat is een heel gering percen tage. Dan krijg je een flinke hoeveelheid dat hangt van het plan af kosten van ontsluiten, bouwrijpmaken enz. In feite is die post een soort bouwkosten. Of je nu de aannemer betaalt die de weg aanlegt, of de aannemer die het gebouw optrekt, dat zijn vergelijkbare mensen de werkzaamheden gebeuren soms ook door hetzelfde be drijf en je betaalt gewoon een hoeveelheid activiteiten van mensen die een bedrijf moeten zien te runnen; die kosten zijn dus een component van de bouwkosten en in die sector gebeuren de ongelukken niet. Bij de verwervings kosten is natuurlijk wel eens een stukje grond dat wat duur uitvalt, maar dat vind je in de huren nauwelijks terug; daarbij gaat het om verwaarloosbaar kleine bedragen. In die kosten van het bouwrijp maken zit ook het probleem niet. Het probleem zit in de omslagkosten; dat zijn de bovenwijkse voorzieningen. Dat zit eigenlijk in de inter pretatie van het wereldberoemde profijtbeginsel. Men zit n.l. bij elk plan met een aantal kosten in de maag, waarvan men zich afvraagt: waar moet ik die onder boeken? Dat is een stuk verkeersweg, dat zijn allerlei recreatieve voor zieningen enz. waarvan men vroeger zeialgemeen belang, dus uit de pot van de Gemeente en niet op de woningen laten drukken; later zei men: eigenlijk is dat niet eerlijk, want de mensen uit die nieuwe woningen profiteren het meeste van die voorzieningen. Bovendien gaan in die nieuwe woningen in het algemeen de rijkste mensen wonen, dus die kunnen rustig een stuk van die kosten betalen. Toen heeft men allerlei verdeelsleutels gevonden. Er zijn een aantal rapporten over verschenen van heel grote commissies. Men heeft een aanbeveling opgesteld: Als je een wijk gaat maken, dan moet je gewoon eens even kijken welk deel je op de wijk moet laten rusten en welk deel je dan maar op de algemene middelen moet laten rusten, dat deel is voor de provincie en dat deel is voor het rijk. Dat klinkt heel aardig, maar het klopt natuurlijk helemaal niet, want wat men in feite doet, is een kostendrager strikken die het gemakkelijkst te strikken valt, n.l. de woning, terwijl een heel belangrijk deel van de kosten, neem bijv. de kosten van de hele infrastructuur van wegen, viaducten enz., kosten zijn die in feite te maken hebben met de auto die daar gebruik van maakt; het zou logischer zijn, dat de auto de kostendrager zou zijn, alleen dat wordt zo ingewikkeld, dat we daar niet aan beginnen. Die wonint verplaatst zich toch niet en die kan je dus gemakkelijker te pakken krijgen. Dus er zit al een merkwaardige dis crepantie in. Maar het probleem, dat nu in relatie met die suburbanisatie speelt, is, dat op die manier het rekenen voor subkernen en hoofdkernen verschillend uitpakt. Als je in een hoofdkern bouwt, dan pak je een heel gebied tegelijk aan. Dat betekent, dat je hele stukken wegen viaducten, knooppunten en dat soort toestanden moet aan leggen die er nog niet waren en die er ook niet gekomen zouden zijn als het plan er niet gekomen was en waarvan de kosten in het algemeen in de onderhandelingssfeer tussen lagere en hogere overheid ergens in de richting van het plan worden gedrukt. Die kosten hakken er flink in en het aandeel van die kosten wordt steeds groter. Bij de nieuwere plannen zie je steeds een groter aandeel. In de kleinere kernen wordt ook wel snel gebouwd, maar dat gaat om kleinere complexen en daar pakt men meestal niet een heel pakket tegelijk aan met allerlei viaducten, wegen enz. Daar blijkt dan een veel geringer aandeel van bovenwijkse voorzieningen op het plan te drukken dan in hoofdkernen het geval is. Dit betekent, dat in die sub kernen men parasiteert op bestaande voorzieningen; eens gaat het natuurlijk fout, want eens zal ook zo'n subkern zich gaan uitbreiden. Maar planologische visies verzetten zich een hele tijd tegen dat soort dingen en de mensen die nu in zo'n subkern een huisje gaan kopen, profiteren van het feit, dat er allerlei kosten die je wel betaalt in hoofdkernen, niet gelden in subkernen. Dus in de Bijlmer om maar weer eens een origineel voorbeeld te noemen— zit, pak weg, gauw tussen 50,en 100,in de huur alleen maar dankzij het feit, dat er allerlei verhoogde wegen door de Bijlmer heen lopen; het is natuurlijk handig dat ze er zijn, maar als je in Abcoude gaat wonen, dan komt die post in de huur niet voor en daar heb je ook helemaal geen behoefte aan verhoogde wegen. Dus de bewoners ervaren het wel als een verschil in huurbedragen, maar ze vinden dat verschil niet terug in bepaalde kwali teitsverschillen. Het ligt voor de hand bij een reële ver deling van de kosten te bekijken of nu juist die bovenwijkse voorzieningen niet op een andere manier zouden kunnen worden verdeeld. Dan kan je natuurlijk hopen op allerlei gevoelens van solidariteit. Je zou kunnen zeggen: Harde- garijp, doe niet zo rot, kun je nu niet een klein beetje van het geld dat je overhoudt in Leeuwarden stoppen? Het zou kunnen zijn, dat dat niet helemaal snel lukt en er zelfs op 5 december niet helemaal uitkomt. Ik ben inderdaad bang, gezien de belangen die elke gemeente afzonderlijk moet behartigen, dat enige zetjes in de rug wel noodzakelijk zullen zijn. Ik verwacht, dat de aan bevelingen die voortvloeien uit een advies dat Minister Schut heeft gevraagd aan zowel de Raad van Advies voor de Volkshuisvesting als aan de Raad voor de Ruimtelijke Ordening m.b.t. de vraag: Waarom lukt de deconcentratie zo goed en de bundeling zo slecht?, een voorstel zullen bevatten om de egalisatie te doen plaats vinden. Ik geloof, dat U daar erg attent op moet zijn. Ik vermoed, dat het Ministerie daar wel oren naar zal hebben. Want het is het Ministerie ook een doorn in het oog, dat er een heel stuk stedelijke ruimtelijke ordening de vernieling in gaat, Bovendien is het het Ministerie een doorn in het oog, dat op die punten waar de nood het hoogst is, het het moeilijkste blijkt te zijn om van de grond te komen met de bouw programma's. Het is echt geen Leeuwarder probleem, dit probleem komt overal voor waar een grote kern omringd wordt door kleine kernen. Ik dacht ook wel, dat het Ministerie in welke vorm precies weet ik niet een vorm zal vinden op korte termijn die een antwoord op dit probleem geeft. En hoe eerder je op dit soort zaken in kan spelen, hoe gunstiger lijkt mij de situatie. Ik kan dus met geen mogelijkheid zeggen op welke termijn dit zal spelen, maar ik vermoed, dat het binnen afzienbare termijn zal spelen. Dat is ook de reden waarom ik het hier in het midden bracht. Je kunt je afvragen dat is in het rapport ook gebeurd of die suburbanisatie nu zo verschrikkelijk is. Ach, het is allemaal zo erg relatief. Op zichzelf is het een vrij natuurlijk verschijnsel en hoef je daar ook niet met enorm harde maatregelen tegen in te gaan althans dat is mijn overtuiging alleen het is allemaal een kwestie van tempo en van bijverschijnselen. Als het in een reuze tempo gaat op een zodanige wijze, dat er ook enorm grote verschillen gaan ontstaan in inkomenssituatie tussen subkern en hoofdkern en de hoofdkern loopt leeg, dan is 9 er op een bepaald moment een situatie ontstaan die niet meer klopt. Bovendien is er nog iets anders aan de hand en dat is het verschijnsel, dat de directe kosten die de ontwikkelingen met zich brengen misschien niet zo ver ontrustend zijn, maar ook hier zit het sterk in de indirecte kosten, de kosten die moeilijk meetbaar zijn, zoals we op een gegeven ogenblik met schrik ontdekten, dat we zuivere lucht en zuiver water ook zouden kunnen meten in kosten. Er is pas een boekje verschenen dat ik in Uw warme aandacht wil aanbevelen. Het is een boekje van de heren Funken en Ronteltap en het heet: Bouwconsump- tie of ruimteconsumptie. Die twee heren cijferen zich suf om uit te rekenen wat een alternatief met een lage dicht heid daar zou je ook suburbanisatie kunnen invullen aan macro-economische kosten met zich brengt t.o.v. een alternatief met een hoge dichtheid. Het gaat om het hele verschijnsel van openbare voorzieningen, openbaar ver voer, kosten van infrastructurering enz.; bij een te hard uit de hand lopen van urbanisatie liggen de kosten van dat soort voorzieningen op een uitermate ongunstig niveau. Er zijn wel een aantal redenen aan te geven om deze ontwikkeling niet zo maar in het wilde weg te laten functioneren zoals die nu functioneert, maar je zult een bepaalde manier moeten zien te vinden zonder het proces te ontkennen om de ontwikkeling in goede banen te leiden en ik dacht, dat een stuk van de maatregelen niet op gemeentelijk niveau lagen maar op het niveau van rijk en provincie. Een aantal andere zaken zou misschien op gemeentelijk niveau wel kunnen worden bekeken. Dat is eigenlijk wat ik als nadere toelichting zou willen plaatsen bij het punt dat de heer Van Haaren aansneed: grond kosten en de omliggende gemeenten. Mevrouw Brandenburg heeft het punt genoemd: van woningtoewijzing naar voorlichting over woonmogelijk- heden. Dat ldinkt natuurlijk ontzettend aardig maar wat moet je daar nu mee? Welke taken moet je daarbij aan de woningbouwcorporaties toebedelen? Moeten die voorop lopen? Hoe kun je de voorlichting zo leiden, dat er ook iets anders ontstaat? Ik begin maar even met de laatste vraag. Er is in het rapport ook aandacht geschonken aan bepaalde woningtypen. Er zijn allerlei woningtypen, som mige hebben een naam, andere hebben helemaal geen naam. En dan kom je allerlei dingen tegen waar je niet te veel aandacht aan moet schenken, want dat zijn nu typisch de dingen die snel veranderen. Wanneer je in een nieuwe wijk alles op één kaart speelt en zegt: nu hebben we het strokentype bedacht en nu zullen we niet rusten voordat alle laagbouwwoningen strokentypen zijn, dan krijg je misschien wel een mooie bouwstroom, maar niet de differentiatie die aan de divergerende wensen van de bewoners tegemoet komt. Dus ik geloof, dat een differen tiatie in verschillende types, ook om een bevolking te confronteren met typen die ze niet kennen, so wie so erg gunstig is, en dat er altijd ruimte moet zijn om op een bepaalde schaal types te bouwen die uit het rapport helemaal niet te destilleren zijn om de eenvoudige reden, dat ze nog niet bestonden; de bewoners kennen ze niet en dus kun je ook niet peilen hoe men ze vindt. Bouw je die typen niet, dan bevries je de ontwikkeling op een reuze manier. Verder kun je zeggen, dat de bewoners sterk reageren op het type dat ze uit eigen ervaring kennen. Dus wat vind je: mensen die in een doorzonwoning wonen vinden een doorzonwoning een aardig huis, mensen in een strokenwoning vinden toch eigenlijk wel, dat van de types die ze kennen de stroken woning bijzonder de aandacht verdient en mensen in een drive-in-woning vin den een drive-in-huis aardig enz. Dat is een voortdurende contaminatie: waar men in woont, blijkt in het algemeen relatief vrij hoog te worden genoteerd. Ga je dat naast elkaar zetten, dan blijkt, dat, naar verhouding t.o.v. het aanbod dat er de laatste jaren geweest is, er in Leeuwarden wel wat animo is voor vormen die weinig gebouwd zijn, zoals Z-types en drive-in-huizen en ook wel voor types die in het hele verhaal niet voorkomen. Ik geloof dus, dat je voortdurend het pad op moet om die types te bouwen en ik geloof zeker, dat de corporaties daarbij een belang rijke taak hebben, al was het alleen maar omdat ze qua doelstellingen zich anders kunnen opstellen of ze het doen is een andere kwestie dan een belegger en andere instellingen die nu eenmaal aan rendement een wat andere waarde moeten hechten dan de corporaties. Het verschil is natuurlijk maar gradueel, want die corporaties moeten ook de eindjes aan elkaar knopen en de beleggers zullen ook alleen maar rendement kunnen bereiken als ze iets bouwen dat goed is en dat ook op lange termijn aan de eisen voldoet. Maar de ervaring is wel, dat in het algemeen de corporaties conservatief en de beleggers nog conser vatiever zijn en in die strijd zou je dus kunnen zeggen, dat de corporaties in het algemeen toch iets voorop lopen. Trouwens alle ontwikkelingen in de woningbouw komen, heel merkwaardig, van de sociale woningbouw af. Het gebeurt eigenlijk zelden, dat je in de vrije sector ontwikke lingen ziet die overwaaien naar de sociale woningbouw; het is meestal andersom. De avonturen worden erg graag op rijkskosten uitgeprobeerd. Mocht het lukken, dan is men in andere sectoren bereid waarbij men niet over één nacht ijs gaat om daar op in te spelen. Ik geloof, dat de corporaties wat dat betreft, dat stuk avontuur want dat is gewoon de lol van de hele corporatie moeten aangrijpen. Ik geloof heilig in de effecten van de voorlichting over woonmogelijkheden. En dat is niet zo maar een blind geloof van „het is zo leuk als die mensen nu eens fijn folders krijgen en voorgelicht worden door leuke ambte naren", maar dat stoelt op de nogal schaarse voorbeelden van de richting die naar mijn ideeën bewandeld moet worden. Er zijn allerlei mogelijkheden om de woningen niet helemaal klaar te maken en in de voorbereiding van de plannen voor een bepaalde participatie van de bewoners plaats in te ruimen. Dat is niet zo eenvoudig, want je weet niet waar je aan begint als je eenmaal dat pad opgaat. Maar als je ziet wat de effecten zijn in de praktijk, dan is het toch het overwegen waard. Ik wil toch één voorbeeld noemen; er zijn natuurlijk andere voorbeelden te bedenken waarvan het resultaat minder goed is. In Hoogeveen is men op een gegeven moment anderhalf jaar geleden een complex laagbouwwoningen gaan voorbereiden. Men heeft heel eenvoudig, binnen een bepaalde structuur, een aantal varianten gemaakt. Met dezelfde elementen kon je de keuken voor, achter of midden in de woning maken enz. Verschrikkelijk eenvoudig. Daar heeft men op een gegeven moment bepaalde bewonerscategorieën bij betrokken om de differentiatie binnen dat complex aan te passen aan de wensen die uit de bus kwamen. Men heeft modelwoningen gemaakt van diverse mogelijkheden. De types die men in Hoogeveen het minst kende, bleken, toen men ze zag, relatief vaak gekozen te worden, dus men zag toch kans, toen men het eenmaal zag, over de drempel heen te raken. De huur was in de orde van grootte van 250,in de maand; in dezelfde periode kwamen andere woningen klaar die op de klassieke manier werden aangeboden en die in dezelfde prijsklasse lagen. Het inspraakproject bleek nu aanzienlijk meer doorstroming in de gemeente te ver oorzaken, dan dat andere complex met even dure wo ningen, die voor de Hoogeveners eigenlijk niet zo'n dui delijk beeld opleverden. Ik geloof inderdaad, dat, wanneer je op een gegeven moment niet stilzwijgend woningen aan de rand van de stad bouwt, maar de bewoners van heel Leeuwarden op de een of andere manier -het gebeurt natuurlijk ook al, maar ik dacht, dat het veel verder ont wikkeld kan worden over de schouders van het bouw team laat meebeleven wat er allemaal gebeurt en wat er allemaal gaat komen, dat niet alleen er toe kan bijdragen, dat je een bepaalde vorm van inspraak kunt garanderen en dat het aan de kwaliteit van de woningen ten goede kan komen, maar ook dat wat er gebeurt een veel grotere realiteit gaat worden en dat er veel eerder aanleiding zal zijn om vanuit de situatie waarin men verkeert naar zo'n woning door te stromen, dan naar een huis, dat alleen maar te benaderen is via enige loketten en via wat lang uitlopende wachttijden. Dat is even een karikatuur, maar ik geloof toch, dat het een omschakeling vereist, m.n. binnen een hele dienst; men is inderdaad gewend om toe te wijzen en dat gebeurt natuurlijk ook noodgedwongen, maar ook gezien de prijzen die je in de nieuwbouw tegen komt, is dat punt enorm snel aan het omslaan en ik geloof, dat je niet moet zeggen: Nu moeten we ophouden als Gemeente, als corporatie, nu moet het maar door een ontwikkelingsmaatschappij, door de beleggers gebeuren, die maken die mooie folders maar. Dat doen die maatschappijen wel en daar ligt ook voor hen een mooie taak, maar ik dacht, dat het voor een goed functioneren van een hele woningmarkt ook een taak was voor de Gemeente en voor corporaties om in die sfeer activi teiten te ondernemen. De heer Faber heeft zich afgevraagd of wij hebben gekeken naar dat negatieve migratiesaldo. Heeft dat nega-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 5