22 cies zouden worden opgeheven, zou dat kunnen. Maar dat is een andere zaak. Zover zijn we echt nog niet. Maar dan nog kunnen een aantal gewesten die in Friesland zouden bestaan, een aantal zaken duidelijk met elkaar regelen. Dan zou ik nog een enkel woord willen zeggen over de vraag of er in de omgeving van Leeuwarden al dan niet behoefte is aan een gewest. Er zijn verschil lende mensen die dit sterk in twijfel hebben getrokken. Ik zou in dit verband willen verwijzen naar het rapport „Samen op weg". Als U dat gelezen hebt en daar mag ik van uit gaan dan hebt U kunnen consta teren, dat er wel degelijk problemen zijn waar Leeu warden en een aantal omringende gemeenten regel matig gezamenlijk mee worden geconfronteerd. En die problemen liggen op het terrein van de ruimtelijke or dening, het werken, het wonen, de recreatie, het ver keer, het onderwijs en noem maar op. Er zijn een groot aantal zaken, ten aanzien waarvan we wel degelijk met elkaar zullen moeten optrekken. •Nu iets over de kwestie „van boven af of van on deren op". Ook daar wordt veel over gepraat. Ik ben van mening, dat, als gewestvorming voor 100% van onderen op moet komen, zij er nooit komt. Ik neem persoonlijk aan het College ook wel, dacht ik; wij hebben daar al eens over gesproken dat, als er werkelijk gewestvorming komt, de beslissing valt in een confrontatie van Regering met Parlement; wel zal er vooraf veel overleg moeten komen. Dat betekent m.i. echter niet, dat wij ons er maar van moeten dis tantiëren. Wij moeten er wel degelijk op tijd over mee praten. Vandaar dat de structuurschets nu aan de orde is. Want pas op, wij hebben op het moment niet in discussie wat mevrouw Dijkstra in haar uiteenzetting- inbouwde; wij houden ons hier nu niet bezig met de ont- werp-wet van de Regering die bij het Parlement is ingediend. Ons oordeel daarover is niet gevraagd. Er is ons alleen de vraag voorgelegd, wat wij denken van de structuurschets. Het is een goede zaak, dat wij dui delijk zelf zeggen, hoe wij daarover denken en in welke verbanden o.i. regelmatig zou moeten worden samen gewerkt. Ik heb gemeend, dat het juist was een aantal alge mene facetten van deze problematiek te belichten. Het College is, erkennende, dat het een moeilijke zaak, een gecompliceerd probleem is, erkennende, dat we met elkaar nog voor veel vraagstukken zullen komen te staan, ook erkennende, dat wij het slagveld stellig niet volledig kunnen overzien, toch van mening, dat het een goede zaak is, dat wij dit niet over ons heen laten komen; die structuurschets zit nu eenmaal in de molen. Ik heb hier verschillende sprekers horen zeggen, dat men in onze provincie niets voor gewestvorming voelt en zich ervan distantieert. Maar in het zuidwesten van de provincie is er heel duidelijk een tendens, dat er een gewest Sneek moet komen; dat hoort U haast van alle kanten. U zult ook stellig in de krant hebben ge lezen, dat Heerenveen en de beide Stellingwerven al een heel eind op streek zijn om tot een bepaalde samen werking te komen. Smallingerland, Opsterland, Acht- karspelen en in onze ogen, helaas Tietjerkstera- deel zijn ook al duidelijk met elkaar op een bepaalde toer. En ik waag? het te betwijfelen of wij hier in Fries- lands hoofdstad er verstandig aan doen deze zaak weg te schuiven en voorlopig maar net te doen alsof heel Friesland tegen gewestvorming zou zijn. Verschillende mensen zijn er wel tegen, maar dat is toch wel wat anders dan men het hier laat voorkomen. Dan nog een enkel woord over het rapport „Samen op weg". Ik zou toch graag heel duidelijk willen stellen, dat er geen sprake van is, dat wij ik heb het een spreker horen zeggen anderen in ons huis zouden willen halen. Dit rapport is duidelijk geen uitvinding van de gemeente Leeuwarden. Het is voortgevloeid uit een jarenlange discussie van verschillende gemeenten. Hat houdt ook niet veel anders in en dat is ook door een aantal sprekers gezegd dan dat wij inderdaad om het deftige woord te gebruiken willen institu tionaliseren, willen proberen zo ver te komen, dat raadsleden van verschillende gemeenten met elkaar om de tafel komen te zitten. En als U bang zou zijn in dat verband het woord „gewest" te laten vallen en liever het woord „samenwerkingsverband" wilt gebrui ken, dan zal ons dat dierbaar zijn. Het is dan, dacht ik, wel het vluchten voor de realiteit, want men kan dan natuurlijk ook evengoed van een licht gewest spre ken. Maar ik kan mij indenken, dat men een ander woord wil gebruiken. Als dat het enige probleem zou zijn, zou dat bij dit College geen bezwaar ontmoeten. Ik wil echter wel met nadruk zeggen, dat dat lichte gewest stellig geen uitvinding van ons is. Wij hebben er gezamenlijk naar toe gewerkt. Natuurlijk betreuren wij het dan ook diep, dat bijv. een gemeente als Idaar- deradeel uit de boot is gevallen. Ik weet niet precies, wat daarvan de reden is geweest. Ik wil U wel zeg gen, dat een reden kan zijn, dat Idaarderadeel samen werking zoekt met het zuidoosten van de provincie. Wij betreuren dat als College diep, want er is een nauwe samenhang tussen Leeuwarden, Warga, War- tena en Grouw; heel duidelijk. Idaarderadeel heeft ook meegewerkt aan dit rapport, maar heeft zich op de valreep teruggetrokken. Van Tietjerksteradeel was van het begin af bekend, dat het een aarzelende houding aanneemt. Dat is ook niet onbegrijpelijk. Tietjerkste radeel heeft natuurlijk bepaalde belangen bij een ver band met Smallingerland. Maar ik dacht, dat Tietjerksteradeel ook wel degelijk samenhangen met Leeuwarden heeft. En ik meen, dat Leeuwarden bijzonder moeilijk zou kunnen accepteren, dat de gehele gemeente Tietjerksteradeel ooit naar een gewest Oost-Friesland of iets dergelijks zou over gaan. Ik moge alleen al noemen de Groene Ster, de Trynwalden en Hardegarijp, die zonder meer bui tenwijken van Leeuwarden zijn, wel mooie landelijke buitenwijken overigens. Dat is de realiteit. Mijn laatste opmerking is deze. Wij zullen gelet ook op de houding van de ons omringende gemeenten, natuurlijk straks balans moeten opmaken. Er kunnen zoveel gemeenten uitvallen, dat het geen zinvolle zaak meer zou zijn om tijdelijk met elkaar in zee te gaan. Wij zullen ik dacht, dat dat ook in de stukken staat ook wel degelijk de deur open moeten zetten, zodat andere gemeenten uit het midden en het noor den van de provincie mee kunnen doen. Vijf jaar ge leden was het uitgesloten om met de ons omringende gemeenten te praten over een samenwerkingsverband als nu aan de orde is. Ondertussen hebben een aantal gemeenten Het Bildt, Leeuwarderadeel, Menalduma- deel heel duidelijk zelf geconstateerd, dat het mede hun belang is om goed samen te spelen met Leeuwar den; in Ferwerderadeel heeft het College ook dat standpunt al ingenomen. Het zou mij niet verwonde ren, dat, als de zaak eenmaal goed op dreef is, er meer gemeenten bij zouden komen. Ik zou het heel jammer vinden als Leeuwarden zou zeggen, dat het geen behoefte heeft aan dit samenwerkingsspel met de ons omringende gemeenten. En ik dacht, dat alle leden van het College er net zo over dachten. Ik heb helaas toch nog langer werk gehad dan ik gedacht had. De leden van de Raad die de motie heb ben ingediend, zullen dit heel erg vervelend hebben ge vonden, maar ik vlei mij met de hoop, dat de 25 leden die tegen de motie hebben gestemd, toch wel met in teresse naar mij hebben geluisterd. Dit was dan het antwoord van het College. Ik vraag nu wat verder de procedure zal moeten zijn. Stem: Ik stel voor, de vergadering te schorsen tot morgenavond halfacht. De Voorzitter: Ongeacht welk standpunt de Raad inneemt, wij moeten dat standpunt aan G.S. meedelen, ook als het negatief is. Wij zullen ook op het voorstel i.z. de hulpverlening moeten reageren; ten aanzien daar van kunnen wij ons als Leeuwarden, dacht ik, niet per mitteren een beslissing lang uit te stellen. Ik vraag mij af, of wij toch niet morgenavond zouden moeten ver gaderen. Dan hoeven we niet te praten over de pro blematiek, die vanavond aan de orde is geweest, maar alleen over de hulpverlening. ïk doe een voorstel aan de Raad. Wij zouden morgenavond kunnen pogen het zo ver te brengen, dat we over drie weken tot een be slissing kunnen komen. Ik dacht, dat het toch een goede zaak is, dat men in de fracties nog eens praat over hetgeen hier vanavond gezegd is. Ik vlei mij niet met de hoop, dat alles nu helder is geworden; ik kan mij indenken, dat er enige 23 behoefte is in de fracties balans op te maken. Over drie weken kunnen we de punten weer op de agenda zetten en dan zouden we met heel weinig discussie tot uit spraken kunnen komen. De heer B. P. van der Veen: Ik vraag mij af, of het nodig is, dat wij dat over drie weken doen. Ik vraag mij ook af, of die hele stemmerij nu zo verschrikkelijk be langrijk is. Het is best mogelijk, dat het voor G.S. interessant is te weten hoe de Raad er over denkt, maar ik heb niet de indruk, dat wij gemakkelijk tot een eensluidende zienswijze komen. Er blijven toch twee standpunten bestaan. Ik dacht, dat het dan voor G.S. minstens even interessant was te weten hoe ten naaste bij de verhoudingen liggen. En of er nu één meer voor dit standpunt is of één meer voor dat standpunt, dat is, dacht ik, nauwelijks interessant. De Voorzitter: We moeten toch tot standpuntbepa ling komen. Ik stel dus voor, morgenavond uitsluitend te spreken over het punt van de hulpverlening en dan over drie weken een standpunt te bepalen. We kunnen die zaak van de hulpverlening ook even in de ijskast zetten, maar in dat geval zou ik toch wel met de Raad willen afspreken, dat we over drie weken het geheel afwerken. We moeten geen verstoppertje spelen. Wij kunnen natuurlijk besluiten morgenavond niet te ver gaderen, maar dan moeten we beslist afspreken, dat we over drie weken twee dagen vergaderen, het nu aan de orde geweest zijnde onderwerp afwerken plus de hulpverlening. De heer Vellenga: Ik spreek voor mijzelf, want ik heb dit ordevoorstel uiteraard niet met mijn fractiegeno ten kunnen bespreken. Ik dacht, dat er een paar dingen tegen zouden pleiten om de zaak drie weken uit te stel len. Het is n.l. zo, dat de begrotingsbehandeling ook op ons af komt. Wij moeten ons gaan prepareren op de inbreng voor de verschillende afdelingsvergaderin gen. Dat betekent een stuk beraad van fracties in hun totaliteit, maar misschien ook van fractiesegmentjes die zich op bepaalde gemeentelijke problemen gaan wei- pen om de vragen te formuleren die over zoveel tijd bij Uw College moeten worden ingediend. Dat betekent dus een stuk extra werk. Dat hoort nu eenmaal bij het vak, maar ik constateer dat gewoon als een feit. Dat verzwaart zonder meer, dacht ik, al het fractieberaad in de komende weken. Daarbij komt dan de agenda die wij over drie weken moeten behan delen en waarvan niemand ook het College waar schijnlijk niet kan zeggen hoeveel punten die be helst. Ik heb de neiging maar ik herhaal: voor mij zelf sprekend te zeggen: Ik kan mij voorstellen, dat we morgenavond opnieuw gaan vergaderen en in ieder geval gaan praten over de zaak van de hulpverlening en alles wat daarmee samenhangt. Het zou best kun nen zijn, dat de fracties zich in de tussentijd beraden op de vraag: Zullen we wel of niet doorgaan met deze zaak? Want ik knip het in twee punten. Als ik aan agendapunt 30 denk, dan gaat het in de eerste plaats om de reactie, het advies van deze Raad ten aanzien van de concrete vragen voorzover ze concreet zijn van het provinciaal bestuur. Dat is één ding. Het twee de punt waar het om gaat, is de zaak van het lichte gewest. Gesteld dat daar een zekere animo voor zou bestaan, betekent dat wel, dat men toch hier en daar waarschijnlijk er behoefte aan heeft bepaalde artikelen te veranderen, qua terminologie, qua strekking en alles wat daarmee samenhangt. Wanneer wij dat nu alle maal voor ons uit schuiven tot over drie weken, dan dacht ik, dat we onszelf eigenlijk niet een dienst be wijzen. En vandaar dat ik, voor mijzelf deze balans op makend, neiging heb om te zeggen: Laten we het mor genavond opnieuw proberen, in ieder geval over die hulpverlening praten en dan kijken: Zullen we toch niet proberen tegenover dat tweedelige stuk van agen dapunt 30 een bepaalde reactie te stellen en voor het geval wij toch akkoord zouden gaan met iets wat je een licht gewest zou kunnen noemen, hier en daar bepaalde bezwaren ondervangen en hier en daar bij een artikelsgewijze behandeling veranderingen gaan aan brengen enz. enz. Ik heb de neiging te zeggen: Toch morgenavond proberen, want anders bedriegen we ons zelf over drie weken. De hear Miedema: Ik bin it net hielendal mei it foarstel fan de hear Vellenga iens; ek net mei dat fan Jo, mynhear de Foarsitter. Jo hawwe steld, dat it wearde hat alles hwat hjir joun bipraet is nochris yn de fraksjes to bisprekken. Dat is fansels net to réalisear- jen as wy moarnjoun wer byinoar komme. Wy kinne as fraksjes net mear foar moarnjoun byinoar komme. En dêrom soe it better wêze en siz: wy forskouwe it trije wike. Nou stelle Jo, dat, as wy moarn nét wer by inoar komme, wy oer trije wike perfoarst twa gearkom- sten hawwe. Ik ken de aginda net. It soe der ek yn sitte kinne, dat wy oer trije wike mei ien joun klear wêze kinne. It kin wêze, dat wy dit der by hawwe kinne. Ik nim oan, dat de diskusjes oer dit punt net wiidwei- dich mear wurde. Dan bliuwt dus foar oer trije wike stean de diskusje oer de helpforliening en de stimming. En dan siz ik: Nou, dan nimme wy it aventür, dat wy yn ien joun klear komme; moatte wy der al in twadde joun oan weagje, dan kin dat altiten noch. Dan hoege wy moarn net. De Foarsitter: Dan geane Jo dus akkoart mei myn foarstel. (De hear Miedema: Ik tocht, dat Jo foarstel- den moarnjoun oer de helpforliening to praten.) Né, né, ik haw sein, dat it Kolleezje der gjin biswier tsjin hat oer trije wike ek de saek fan de helpforliening mei to nimmen. Wy sille dan bisykje yn ien joun klear to kommen. Ik haw allinne sein, dat wy der wol rekken mei halde moatte, dat wy dan twa jounen nedich hawwe. De heer Heidinga: Ik voel er het meeste voor om nu deze zaak af te maken. Deze zaak is besproken, dus over de vragen die U ons hebt voorgelegd, kunnen we stemmen. Dan is deze zaak afgehandeld. De kwestie van de hulpverlening drijft niet; die kan over drie we ken wel aan de orde komen. Het is niet zo'n zwaar onderwerp en het kan er over drie weken wel bij. Dan is de hele zaak klaar en kunnen wij ons rustig aan de voorbereiding van de begrotingsbehandeling wijden. Ik stel dus voor om nu tot stemming over te gaan over deze onderwerpen. De heer De Vries: Mijnheer de Voorzitter, ik wilde eigenlijk maar beginnen met U een compliment te ma ken voor de uitstekende uiteenzetting. Ik dacht, dat Uw uiteenzetting er toch wel aanleiding toe kan zijn geweest, dat in bepaalde opzichten mensen wat ge nuanceerder zijn gaan denken over dit probleem. Ik dacht ook, dat het niet verstandig was op dit moment te stemmen. We moeten de gelegenheid hebben, dacht ik, de zaak nog eens rustig te overwegen. Ik zou eigen lijk het voorstel Vellenga in die zin willen amenderen, dat we morgenavond om halfnegen beginnen met de vergadering. Dan heeft iedere fractie de gelegenheid zich intern nog eens te beraden. We kunnen dan mor genavond de zaak afmaken. Als we dit voor ons uit schuiven, dan geloof ik, dat we over drie weken voor een dusdanige opeenhoping van werk komen te staan, dat we er dan ook niet meer uitkomen. De heer B. P. van der Veen: Ik ondersteun het voor stel van de heer Heidinga. De Voorzitter: Er zijn dus nu verschillende voor stellen. We moeten maar eens kijken waar de grootste meerderheid voor is. Wie is ervoor morgenavond verder te gaan? Ik heb begrip voor de suggestie van de heer De Vries. Als we om halfnegen beginnen, heeft elke fractie de gelegen heid de zaak nog eens in eigen kring te bespreken. Dan zouden we morgen een poging moeten doen tot een uitspraak te komen over de drie punten die aan de orde zijn. We kunnen wel stemmen door handopsteken. Het voorstel morgenavond halfnegen de vergadering voort te zetten wordt bij handopsteken verworpen. De Voorzitter: Ik vraag het standpunt van de Raad over het voorstel dit probleem over drie we ken te behandelen. Dan vergaderen we dus morgen niet. Over drie weken komen deze punten dan weer op de agenda. Daarbij moeten we er rekening mee houden, dat het risico erin zit, dat we dan twee avonden nodig hebben. We zullen natuurlijk een poging doen in één avond klaar te komen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 12