12
stichtingsvorm, soms in een n.v., soms in bepaalde
schappen en in de meeste gevallen koos men daarvoor
de methode van de gemeenschappelijke regelingen. Die
gemeenschappelijke regelingen hebben hun bezwaren.
Ik kan die misschien het best formuleren met een
citaat uit het rapport „Bestuurlijke Vormgeving" van
de anti-revolutionaire werkgroep onder leiding van de
heer Verdam, waarin het zo werd geformuleerd: „Bij
gemeenschappelijke regelingen komt de doorzichtig
heid en de openbaarheid van de bestuurlijke organisa
tie in het geding." En dat betekende ik citeer op
nieuw deze werkgroep „dat bij schaalvergroting, bij
taakverbreding en bij de gebleken noodzaak van samen
werking men wilde streven naar hanteerbare, over
zichtelijke en gemakkelijk controleerbare bestuursorga
nen". Het gaat dan bij deze zaken vaak om gemeenten
in een bepaald gebied, met dezelfde problematiek, ge
meenten met dezelfde sociaal-economische structuur en
in die groep gemeenten in dat gebied constateert men
dan nu reeds bepaalde maatschappelijke samenhangen.
Men ziet reeds, dat er een bepaalde verwevenheid aan
wezig is en men dacht, dat op meer terreinen diezelfde
verwevenheid gewenst zou zijn. We kennen allemaal het
rijtje onderwerpen dat dan in eerste aanleg altijd in de
beschouwingen wordt betrokken, in de eerste plaats
de planologie, de zaak van de ruimtelijke ordening,
grondpolitiek, woningbouw, recreatie, industrialisatie.
Het tweede punt, dat dus met dat laatste verband
houdt, is de werkgelegenheid, maar dat betekent o.m.,
dat je te maken krijgt met het verschijnsel van het
pendelen, van het forensisme, van migratie over en
weer. Wie over die dingen praat, is meteen aangeland
bij een derde punt, dat vaak in de beschouwingen wordt
betrokken, n.l. het openbaar vervoer. En nog verder
gaande, zou ik willen noemen de zaken van onderwijs,
maatschappelijk werk, volksgezondheid. Wanneer we
naar deze problemen kijken, naar deze deels oude, deels
nieuwe, taken van de lokale besturen, dan is het dui
delijk, dat het in zulk een gebied, waar die verweven
heden geconstateerd kunnen worden, zal moeten gaan
om een sterk bestuur en ook om een kwalitatief goed
ambtenarenapparaat, kwalitatief goed in de zin van
het administratieve werk en de technische werkzaamhe
den. Een belangrijke voorwaarde, naar de politieke in
zichten van mijn fractie, is daarbij het betrokken zijn
en het zich vertegenwoordigd voelen van de burgers.
Welnu, in dat hele proces van heroriëntatie vallen dan
op een bepaald moment, een aantal jaren terug, de
woorden „gewest" en „gewestvorming". Men kan pro
beren zich die woorden van het lijf te houden en zeg
gen: „Ik spreek niet over een gewest, ik praat over een
regio, ik spreek niet over gewestvorming, maar over bo-
vengemeentelijke verbanden." Ergens is dat natuurlijk
een zoethoudertje en een foppertje, want het gaat we
zenlijk wel om diezelfde zaak. M.a.w.: gewest en ge
westvorming zijn geen hobbies of modieuze zaken, waar
je per se aan moet doen, omdat de dwang van de tijd
dat zou eisen, maar naar ons gevoel is het toch wel een
noodzaak, een noodzaak, die ik zo zou willen formule
ren: Nieuwe bestuurlijke eenheden moeten de bestaande
en gewenste maatschappelijke en ruimtelijke samenhan
gen begeleiden en vorm geven, gericht n.l. op het grote
doel van de gemeentepolitiek en ook dus van het sa
menwerken van de lokale besturen, n.l.: optimaal be
hartigen van het voorzieningenniveau van de burgers
en dat is een tweede punt, dat bij de gewestvorming
speelt proberen de verschillen die er bestaan tussen
bepaalde gebieden, tussen bepaalde gewesten, wat dat
voorzieningenniveau betreft, weg te nemen. En wan
neer ik dus vanavond hier spreek over een gewest, dan
heb ik op het oog het gebied met die genoemde ken
merken, die ik nu niet herhaal, maar zopas al genoemd
heb, en dan gaat het dus om gemeenten die weten,
heel feitelijk, van bepaalde ontwikkelingen, die betrok
ken zijn bij een grootschalig denken, of ze het nu zou
den willen, ja of nee, en die staan voor de noodzaak
van aanpassing van de bestaande bestuursvormen. Wel
ke vorm kies je dan? Ik dacht deze vorm: bestuurlijke
zorg voor die onderdelen, die de gemeentegrenzen over
schrijden, moet in grote bestuurlijke verbanden worden
gebracht. Dat is de ene kant van de zaak. De andere
is deze: Andere taken blijven rechtstreeks door de ge
meenten behartigd of worden in het kader van de al
gemene taakverdeling binnen dat gewest door die ge
meenten behartigd, ook als gewestdelen; als zodanig
worden ze ook uitgevoerd. Het belangrijke is dus, dat
je duidelijk ziet: dit zijn de taken voor het gewest, dit
zijn de eigen taken van de gemeente. Het is een dwin
gende voorwaarde, dacht ik, voor iedereen die over ge
westvorming wil praten, dat je die duidelijke taakver
deling ziet: deze taken voor het gewest, deze taken
voor de gemeenten. Het is bijv. het euvel van Rijnmond
geweest, in een voortreffelijke lezenswaardige brochure
beschreven door het echtpaar Van Leeuwen-Schut, dat
men dat onvoldoende had gedaan, met al de gevolgen
van dien. En in die eigen taakstelling van de gemeente
komen, dacht ik, doordat men bepaalde taken opdraagt
aan het gewest, ook tijd en energie vrij voor het con
tact met de burgers in die afzonderlijke gemeenten. En
nu zou het ideaal zijn, dat ieder gewest het produkt
zou zijn van spontaan samenspel van de gemeenten.
Maar dat is te mooi om waar te zijn. Dan lopen we
meteen tegen de vraag aan, die zich in alle discussies
over gewestvorming voordoet, n.l. deze vraag: Moeten
die gewesten van onderop worden opgebouwd of moe
ten ze van bovenaf worden opgelegd? Tot nu toe heb
ben in de Tweede Kamer de A.R.P. en de P.v.d.A. ge
kozen voor dat laatste: een gewestvorming van boven
af, en ook in de kringen van de K.V.P. is er een be
weging in diezelfde richting merkbaar. Maar in de Ge-
westwet, zoals die door Staatssecretaris Van Veen oor
spronkelijk was ingediend, is die andere tendens nog
heel duidelijk aanwezig. En bij die tendens hoort dus het
maken van structuurschetsen door de provincies, op
dat men een totaal zou hebben van een structuurschets
voor heel Nederland, met een indicatief karakter, een
soort richtsnoer dus, voor rijk, provincies en gemeen
ten mèt de mogelijkheid daarvan af te wijken. Ik dacht,
dat het niet zo erg zinnig is om uitgebreid te gaan pra
ten over hoeveel inwoners een gewest zou moeten tel
len; daar is men ook nog niet uit. Ik dacht ook niet,
dat je dat precies en exact voor alle gewesten in heel
Nederland zou kunnen aangeven. Wel heeft men op
een bepaald moment gedacht, dat die schets in defini-
nitieve vorm medio 1974 klaar zou kunnen zijn en,
wat dat betreft, is er dus wel wat tijd.
Dit was een algemene inleiding en ik kom dan nu
bij datgene wat ons gevraagd wordt van de kant van
de provincie Friesland. De provincie Friesland heeft ook
zulk een structuurschets ingeleverd bij het Ministerie
van Binnenlandse Zaken. En diezelfde provincie Fries
land vraagt aan de gemeenten in Friesland per brief
van 13 april 1972 het oordeel van de gemeenten. Ik
vind dit en het komt misschien doordat ik in de af
gelopen vakantieperiode nog weer eens wat Havankjes
heb gelezen een merkwaardige brief, een hoogst
merkwaardige brief. Ik haal er één citaat uit: „Bij
gaande concept-structuurschets is een ambtelijk werk
stuk." Het is dus niet een beleidsdocument, het is niet
de eigen visie van Gedeputeerde Staten van de provin
cie Friesland. En de vraag zou kunnen rijzen: Moeten
gemeenteraden hun advies, hun mening, geven over
ambtelijke werkstukken van andere overheden? Mis
schien een leuk vraagje in de begeleidende brief bij
het advies van de gemeente Leeuwarden! Volgende
citaat: „Het lijkt ons" (dat zijn dus G.S.) „niet nood
zakelijk toe om in Friesland tot gewestvorming over
te gaan." Dat is een duidelijke stelling, dat is een le
gitieme overtuiging; alleen iedere argumentatie, iedere
motivering ontbreekt, tenzij je zou zeggendie staat in
de volgende zin: „Een goed bewerktuigde provincie en
gemeenten van voldoende formaat zijn in staat om de
zaken zo doeltreffend mogelijk uit te voeren." Maar
voor mijn gevoel is het toch zo, dat de gemeenteraden
recht gehad zouden hebben op een brede, duidelijke ar
gumentatie bij beide stellingen. En nu moeten wij ad
vies geven over een ambtelijk werkstuk en een heel
magere motivering van twee stellingen zonder meer.
Derde citaat: „Ervan uitgaande, dat Friesland als pro
vincie gehandhaafd blijft" (dat is het hoogste doel dan
van G.S.) „en dat aan gewestvorming niet valt te ont
komen, zou een indeling in gewesten niet ondenkbaar
zijn," bijv. op de wijze van de structuurschets enz. enz
Als je dat zo op je laat inwerken, dan staat er eigen
lijk: Gewestvorming is een ramp. Het is een soort be
smettelijke ziekte, maar als het toch over ons komt,
dan is het maar het beste om er zo aan te „lijden'.
13
Anders gezegd: Gedeputeerde Staten van Friesland
zien gewestvorming als een doodvonnis en als dat dood
vonnis dan toch moet worden uitgevoerd, dan vraagt
men aan de gemeenten om advies: Moet het de kogel
wezen of de strop Ik kan het ook beschaafder zeggen:
Misschien willen G.S. het liefst, dat men voor de elek
trische stoel kiest; dan kunnen ambtenaren de knop
voor de stroomvoorziening indrukken. Uiteindelijk kom
je bij drie modellen, wanneer je de bijgaande stukken
van het College leest en de keus van G.S. is duidelijk
voor zover die duidelijk kan zijn voor model C,
dat model dus, waarin bestuurlijke en maatschappelijke
samenhangen bijelkaar zijn. En men is dan geporteerd
als dat dan toch over ons moet komen en het is on
ontkoombaar voor drie of vier gewesten. Duidelijk,
want in de filosofie van het Provinciehuis past niet één
gewest binnen de bestaande provinciale grenzen; het
is met de Provincie net als met Artis: „De Provincie
moet blijven." En nu zijn er natuurlijk wel stemmen
die zeggen: Wij zijn voor één gewest, want dan heb je
meteen de beschikking over een bepaalde bestaande
bestuurlijke eenheid, je kunt heel nadrukkelijk het
eigen karakter van dit gewest, deze provincie, onder
strepen, de nodige activiteiten die daarbij horen, ter
hand nemen en je hebt een groot draagvlak van inwo
ners. Op 1 januari 1970 had Friesland 522.000 inwoners
en in de provinciale natuurlijke aanwas-ramingen op
basis van de nieuwe C.B.S.-prognose zou Friesland op
1 januari 1980 590.000 inwoners hebben, dus een kleine
600.000. Dat zijn zo bepaalde argumenten om te zeg
gen: Maak van de hele provincie Friesland één gewest.
Ik dacht, dat er een paar andere argumenten tegenover
staan. Doet men door van Friesland één gewest te ma
ken, wel recht aan de delen, de onderling ook verschil
lende, delen, die heel nadrukkelijk in deze provincie
zijn aan te wijzen, die ergens ook nog wel een histori
sche wortel hebben, als ik denk aan Oostergo, Wester
go en Zevenwouden? In de tweede plaats, dacht ik, dat
een zo groot gewest schadelijk zou kunnen zijn voor
de betrokkenheid van de gemeenten en dus ook voor
de inwoners van die gemeenten bij zulk een gewest. En
in de derde plaats vind ik, dat ook de samenwerkende
gewesten pal zouden kunnen staan voor de Friese identi
teit en de verantwoordelijkheid daarvoor kunnen beplei
ten, die verantwoordelijkheid ook voor een deel van de
rgksoverheid kunnen vragen. Maar het belangrijkste
en ik heb dat eigenlijk al met zoveel woorden gezegd
is voor ons de betrokkenheid van de burgers, het mede
leven van de burgers. Daar zie ik weinig of niets van
terecht komen bij zulk een groot gewest, als ik denk
aan de afstand (psychologisch) en de afstanden (geo
grafisch). Dan komen er in het vervolg van de brief
van het Provinciehuis vijf vragen vijf vragen achter
de deur zou je ze kunnen noemen, want het is een
ambtelijk werkstuk en de eerste is eigenlijk een
hoogst merkwaardige vraag: Is er in Uw omgeving
behoefte aan een gewest? Dus er wordt niet gevraagd:
Is er bij de gemeente Leeuwarden behoefte aan een
gewest? Nee, de vraag luidt: Is er in Uw omgeving
behoefte aan een gewest? Als je die vraag letterlijk
neemt, zou het antwoord kunnen luiden: Mogelijk wel,
maar dat kunt U misschien het beste aan die omgeving
vragen. Als alle gemeenten dat antwoord zouden geven,
dan zou je dus het antwoord over je eigen gemeente
kunnen lezen in het antwoord van de naburige gemeen
ten, die in jouw omgeving liggen. En dat zou een boei
end gezelschapsspel op z'n elf-en-dertigst zijn en de een
zou op de ander wachten. Uw College heeft gedaan,
alsof het de vraag helemaal begrepen had, en terecht,
geloof ik, en heeft gezegd: Wij verstaan die vraag zo:
De gemeente Leeuwarden heeft wel behoefte aan een
gewest; die verbindt daar bepaalde beschouwingen aan.
Wij zijn het met het antwoord eens, zoals dat is ge
geven. Hetzelfde geldt ook voor de antwoorden op de
volgende vragen. Stellig de tweede vraag, waarbij ik
dan onderlijn wat ik zopas al heb gezegd; onderscheid
goed die taken en bevoegdheden, streef naar een dui
delijke omschrijving: dit zijn de gewestelijke taken,
dit zijn de gemeentelijke taken, deels de blijvende ta
ken, deels nieuwe taken, als de gemeenten ge
westdelen zijn van een groter gewest. Derde
vraagover de financiën. Mijn fractie is het
helemaal met het College eens, dat het hier moet
gaan om een eigen financieel statuut. Daar is natuur
lijk nog niet zoveel verstandigs over te zeggen, omdat
je, wanneer dit allemaal door zou gaan, een enorme
herverkaveling zou krijgen van overheidstaken en over-
heidsbevoegdheden en dus ook een herverkaveling van
de gelden die daarvoor beschikbaar moeten komen. Wij
hebben nu al, op dit moment, vaak kritiek op het be
staande financieel statuut tussen Rijk en gemeenten.
Daar zullen toch andere criteria voor moeten komen,
als het goed wil functioneren. Dat komt natuurlijk in
een bijzonder licht te staan, wanneer over zoveel tijd
ook die gewestvorming wat meer handen en voeten en
gestalte heeft gekregen. Vierde vraag: Wat zouden de
grenzen, wat zou de omvang van zo'n gewest kunnen
zijn? Ik geloof, dat we ons, ook wat dat betreft, kun
nen vinden in het antwoord van Uw College. En daar
hoort dan eigenlijk de vijfde vraag ook bij: Hoe zie
je dat dan? Nu, er leven bij ons dus reserves tegen
één gewest als zodanig; wij zouden de voorkeur geven
aan drie of vier gewesten.
Los van al deze theorieën, al deze artikelen, al de
referaten die over gewestvorming zijn gehouden, los
van de gehele discussie, die gewestvorming heeft los
geslagen op hoog en laag niveau, is er een feitelijke
ontwikkeling in Nederland gaande, die voert naar ge
westen. Ik heb Rijnmond al genoemd. Je zou ook kun
nen wijzen op het stadsgewest Eindhoven, het stads
gewest Den Bosch. Ik denk aan de Stedenband Twente,
ik denk aan Gooiland. En zo zouden er meer voorbeel
den te noemen zijn. We moeten er goed op letten: dus
los van al de discussies, los van de Gewestwet als zo
danig, vindt er een feitelijke ontwikkeling in dit land
plaats. Dat geldt ook voor Friesland. Hier en daar in
Friesland ritselt het ook al, wat die gewestvorming
betreft (al wil men dan vaak dat woord vermijden),
ook in deze streek, waarin Leeuwarden een bepaalde
positie inneemt. In het voortreffelijke werkstuk „Stad
en Regio" zijn de samenhangen in dat gebied vast
gelegd en we vinden iets van de bestuurlijke conse
quenties waartoe dit zou kunnen leiden, terug in het
gele boekje dat heet: „Samen op weg". Mijn fractie
vindt begin van gewestvorming de moeite waard, zo
wel los van- als in verband met de hele landelijke ont
wikkeling. Wij hebben de neiging om te zeggen: Laten
we hiermee een begin maken, maar dan wel zo, dat
je de deur openlaat voor andere gemeenten dan nu in
het rapport worden genoemd, om te gaan meedoen. En
in de structuurschets van de Provincie worden ook an
dere gemeenten genoemd waarom zouden we niet
kunnen beginnen, mocht dit gewest dit lichte ge
west van de grond komen, ook die gemeenten al
te gaan uitnodigen om te gaan meepraten en meeden
ken over de totale opzet? Wij achten ons niet gebon
den aan alle cijfers, alle prognoses, alle beschouwingen,
die in dit boekje „Samen op weg" worden genoemd,
maar wij zijn wel overtuigd van de noodzaak U
spreekt op pag. 23 van de wenselijkheid van een ge
meenschappelijk beraad over al deze dingen. Wij zijn
het ook helemaal eens met de opmerking, dat het een
zaak van het geheel van de bestuurders moet zijn en
niet alleen van de burgemeesters en niet alleen van de
colleges van B. en W. En we zijn het nog meer eens
met de opmerking, dat de discussie over deze zaken
en straks dus ook de discussie over de wezenlijke
taken en inhoud van het gewest in volle openbaar
heid zou moeten plaats vinden. En dat brengt mij er
nu al toe te zeggen, dat wij vinden, dat na een bepaalde
overgangsperiode je dus ook zou moeten denken aan
rechtstreekse verkiezing van de leden van de ge
westraad door de betrokken burgers in al die gemeen
ten samen. Een tijdelijke regeling, wordt in dit rapport
gezegd. Daar zijn wij helemaal mee akkoord. Een tij
delijke regeling, in afwachting van de definitieve wet.
Niet al te veel vastleggen je moet hier en daar nog
kunnen switchen. Maar een belangrijk punt in dat
geheel is toch wel de voorgeschreven meldingsplicht;
dat je op zijn minst over en weer meer van elkaar
weet dan nu, op dit moment.
Tegen die achtergronden heb ik wel de neiging om
straks, als het om de gedetailleerde behandeling gaat,
nog een aantal opmerkingen te maken over art. 4, lid
lb, en over art. 5, de leden 1 en 6, en ook over art. 14
en art. 20, maar ik dacht niet, dat dat passend is in
deze, door U verlangde en met onze instemming nu
begonnen, algemene beschouwingen.