dat er ook een goede communicatie is met alle inwo ners van die gemeente. Dat heeft niets met overheids invloed, overheidsreclame of overheidspropaganda te maken; dat is een volkomen miskenning van de si tuatie waar wij aan denken. Het gaat er gewoon om voor een aantal dingen die bij de Gemeente leven, een medium te scheppen; de gemeentenaren hebben er recht op het overheidshandelen te kennen. Dat lukt inderdaad in het ene nummer beter dan in het andere, maar dat doet aan het principe niets af of toe. Wan neer het College zou zeggen het op prijs te stellen, dat een kleine commissie uit de Raad met B. en W. de mogelijkheden overweegt en een voorstel mee voor bereidt, zodat wij rondom de begrotingszitting tot een definitieve en verantwoorde keus kunnen komen, dan zou ons dat welkom zijn; dat lijkt ons een goede werk wijze. Ik persisteer dus bij mijn opstelling, dat wij nu dit voorstel aanhouden en daaromtrent nu geen beslis sing nemen. De heer De Leeuw: Ik wil niet graag in herha ling vallen. Misschien ben ik in eerste instantie on duidelijk geweest door niet ronduit te zeggen, dat wij tegen de opheffing van „Uw Leeuwarden" in deze vorm geen bezwaar hebben. Ik wil dat nog even zeg gen. Overigens houd ik helemaal overeind mijn aan sluiting bij de woorden van de heer Vellenga wat betreft de suggesties die hij heeft gedaan met betrek king tot eventuele versobering, enz. Het spijt mij eigenlijk, dat ik van U, mijnheer de Voorzitter, in eerste aanleg niet heb mogen horen, dat U bereid bent om zo'n commissie uit de Raad bij de voorbereiding van een nadere beslissing te betrekken. En dat brengt mij eigenlijk in de wat vervelende positie, dat ik nu met een motie moet komen, hoewel ik dat eigenlijk liever niet zou doen. Ik heb hier staan: „De Raad der gemeente Leeuwarden enz. enz., no digt het College uit ter voorbereiding van de beslis sing omtrent het blad „Uw Leeuwarden" in overleg met een commissie uit de Raad met nadere voorstel len te komen." Ik had dat toch wel graag aan U willen voorleggen, tenzij U nu direct zegt: Het hoeft niet want wij doen dat wel. De Voorzitter: Wij zijn met de tweede instantie bezig. Als U meent dat voorstel te moeten doen, dan is dat Uw goed recht. (De heer De Leeuw: Ik heb toch goed begrepen, dat ik daaromtrent van U nog geen antwoord heb gekregen.) Nee, ik heb daar in derdaad geen antwoord op gegeven. De heer Schaafsma: Ik begrijp eigenlijk niet waar om de heer Vellenga nogmaals zo benadrukt, dat hij de problematiek van het al dan niet opheffen van het kwartaalschrift „Uw Leeuwarden" nogmaals in dis cussie wil brengen. Als ik het verslag lees van de afdelingsvergadering van dinsdag, 22 februari 1972, dan zijn toch breed uitgemeten de financiële moeilijk heden waarin we zaten; het opheffen van het blad is toen besproken. Ik lees hier letterlijk: „Nu iets over de suggestie van de heer Schaafsma een pagina in een plaatselijk blad te kopen. Er zijn gemeenten die dit doen." En verderop staat, dat het College dit uit gebreid bekeken heeft. De mogelijkheden zijn dus toen al allemaal bekeken. Er staat dan: „Wij hebben in het College besloten, dat, aangezien het blad nog maar één jaar verschijnt" toen werd er dus al uitgegaan van het feit, dat men het nog maar één jaar zou laten verschijnen „wij deze opzet nog een jaar willen continueren." Ik kan mij dus voorstellen, dat, als men nu van de zijde van het College komt met deze raads- brief, men weer uit en te na deze zaak besproken heeft en dat men dus financieel geen mogelijkheid ziet om het nog een jaar uit te zingen. Er zijn, dacht ik, ook geen nieuwe gezichtspunten sinds 22 februari j.l. Toen stond de zaak op scherp en de zaak staat nu, zonder enige nieuwe argumentatie, nog op scherp. Wij zullen toch één keer een beslissing moeten nemen. En dan ben ik er voor, dat wij nu dit kwartaalschrift in deze vorm eind van dit jaar kappen; dan lopen de contracten van de adverteerders ook af. Wij kunnen dan per 1 januari met één van de weekbladen zaken gaan doen. Als we dit weer op de lange baan schui ven, dan zitten we volgend jaar opnieuw over het kwartaalschrift „Uw Leeuwarden" te praten met pre cies dezelfde problematiek, met precies dezelfde argu mentatie en benoemen we misschien weer een com missie. De heer Van Haaren: Ik sluit mij aan bij wat de heer Vellenga gezegd heeft. Wij vinden, dat deze wijze van uitgeven gehandhaafd moet worden; wij vinden dat belangrijk. Als het blad op deze wijze tot ons komt, wordt het gelezen. Als de informatie in een advertentieblad komt, wordt die veel minder gelezen. Dat is van die rommel die door de deur komt; de meeste mensen gooien die direct in de vuilnisbak. Wij krijgen dan niet de kans die communicatie tot stand te brengen die wij zo broodnodig achten. Wij vinden, dat we op deze post niet moeten bezuinigen. Als we moe ten bezuinigen, moeten we dat op andere zaken doen. Ik wil, net als de heer Vellenga, vragen: Neemt U dit voorstel terug en laten we er bijv. bij de begro tingsbehandeling op terug komen. Tegen de motie van de heer De Leeuw met betrekking tot het overleg in de vorm van de een of andere commissie hebben wij geen enkel bezwaar. De Voorzitter: Ik wil voor de goede orde nog even in herinnering brengen wat in het begin van dit jaar het beeld in deze Raad was met betrekking tot deze kwestie. (De heer Vellenga: Bij de begrotingszitting!) Inderdaad. (De heer Vellenga: Dat vergeet de heer Schaafsma helemaal.) In de begrotingszitting was er net geen meerderheid in de Raad om de post voor het blad te laten vervallen. Er is over gestemd. De heer Vellenga heeft toen geen voorstel gedaan, maar hij heeft verklaard, dat hij wel met het voorstel van het College mee wilde gaan om het blad in ieder geval in 1972 te continueren; hij vond het echter wel een goede zaak, dat wij dit jaar de mogelijkheid van het kopen van een pagina in een weekblad die suggestie was naar voren gekomen eens ernstig onder ogen zagen. Het College heeft daaruit geproefd, dat ook de heer Vellenga toen al duidelijk zijn waardering voor het blad uitsprekende en rekening houdende met de finan ciële omstandigheden ook in die richting wilde den ken. Wij hebben de zaak dus bekeken. Toen wij dit nogal belangrijke financiële verschil zagen, dachten wij, dat het in de Raad totaal geen haalbare kaart zou zijn om „Uw Leeuwarden" te continueren. Daarom zijn wij met dit voorstel gekomen. Als ik nu de Raad be luister, dan meen ik te moeten begrijpen, dat U zegt: Ga toch eerst ook nog maar eens na of U bij hand having van „Uw Leeuwarden" niet kunt komen met een wat gewijzigde uitgave, waarbij wellicht wat geld bespaard kan worden; misschien komt U dan op de helft van de kosten, misschien op 20 pet.; duik daar eens dieper in. De heer Vellenga heeft duidelijk die mogelijkheid bepleit en ik meen, dat de heer De Leeuw daar ook wel voor voelde; de heer Van Haaren sloot zich daar ook bij aan. Verder is naar voren ge komen, dat U, als we van de uitgave in de huidige vorm afstappen, alvorens een beslissing te nemen, eerst wel iets meer wilt weten over de concretisering van het opnemen van de Informatie in één van de weekbladen. Ik dacht, dat het College er geen moeite mee heeft om, gelet op deze discussie, zich nader op dit probleem te beraden en met een nader voorstel misschien hetzelfde als wij nu doen bij de Raad te komen. Als U het op prijs stelt, dat, alvorens wij met een voorstel komen, daarover eerst overleg wordt gepleegd met een commissie uit de Raad, dan kan daar van onze zijde weinig bezwaar tegen zijn. Daarover kun nen wij het wel eens zijn, dacht ik. (De heer Heidinga: Als U dat in eerste instantie had gezegd, zou de heer De Leeuw de motie niet hebben ingediend.) Ik wilde eerst wel weten of er voldoende steun voor was. Ik dacht, dat ik wel duidelijk was geweest. We kunnen nu wel van dit punt afstappen; het voorstel wordt teruggenomen. Punt 23 (bijlage no. 318). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 9 Punt 24 (bijlage no. 322). De heer B. P. van der Veen: Alleen lets over het punt, dat ook in de commissie al even aangesneden is. Ik heb begrepen, dat de Gemeente geen aanleiding gevonden heeft om de wettelijke rente te claimen over de vorderingen die zij pretendeert. En ik begrijp dat niet goed, omdat de Gemeente natuurlijk van het geld dat zij leent wel rente moet betalen. En ook wanneer dit geld straks binnen mocht komen, zal de inflatie factor meegeteld moeten worden. Is de Gemeente be reid alsnog nu rente te claimen? Dat wil zeggen: van af deze dag. Het scheelt ons inmiddels weer 15 pet. van de hoofdsom, denk ik. De heer De Jong (weth.)Wij hebben deze kwestie in het College besproken. Bij het nagaan van de juri dische mogelijkheden hebben wij wel besloten in het overleg met de P.T.T. de rente te claimen, voor zover dat in verband met de wetswijziging mogelijk is ge worden. In dat opzicht kan ik de vraag van de heer Van der Veen positief beantwoorden. Maar wij zullen dus rente claimen vanaf het moment, dat wij deze zaak in procedure brengen. De heer B. P. van der Veen: Ik zou graag willen weten wat de Wethouder bedoelt met „in procedure brengen". De rente kun je claimen vanaf het moment dat je het vraagt. U had dat met ingang van 1 maart 1971 kunnen doen; dan hadden we 9 pet. gevangen. Kijk, ik begrijp niet wat U bedoelt met in procedure brengen. Wat is dat? Ik weet het echt niet. Het zal wel een kreet zijn uit het burgerlijk bestuur, neem ik aan, maar het is geen juridische kreet. Wij moeten op de kleintjes passen; de rente had geclaimd kun nen worden vanaf 1 maart 1971. Maar als we er nu, met enige vertraging, achter zijn gekomen, dat dat gekund had, waarom moeten we dan nu wachten tot een onbekend tijdstip waarop U zegt, dat het in proce dure gebracht wordt? Ik begrijp dat niet. De heer De Jong (weth.)Wij zijn nu in overleg met de directie van de P.T.T. over de vraag hoe wij deze zaak verder zullen afwikkelen. Het is de bedoe ling een commissie van deskundigen in te stellen, die hierover advies moet uitbrengen. Deze procedure wordt nu op gang gebracht. Bij het overleg hierover in B. en W. hebben wij gesteld: Wij claimen vanaf het moment, dat deze zaak in procedure gaat het is een kwestie van enkele weken de rente. Zo zit het. Het is dus niet precies zoals de heer Van der Veen gevraagd heeft in verband met het feit, dat wij in overleg waren met de directie van de P.T.T. om trent de procedure die gevolgd zou moeten worden. (De heer B. P. van der Veen: Is het U dan nog niet duidelijk, dat degene die rente moet betalen eerder geneigd is tot een oplossing te komen dan degene die dat niet hoeft te doen?) Jawel. Maar nu wij in onder handeling zijn omtrent deze zaak, willen wij liever niet zeggen: Nu gaan wij eerst maar eens rente clai men. Het is maar een kwestie van enkele weken. Wij zouden dit overleg eerst liever even af willen wachten. Daarna komt die claim wel op tafel. Ik kan U dus positief beantwoorden, maar de claim zelf(De heer B. P. van der Veen: Ik beschouw dit niet als een positief antwoord.) Het is toch wel zo bedoeld. De Voorzitter: Kunnen wij in ieder geval want daar gaat het op dit moment om de rekening 1968 voorlopig vaststellen zoals die is rondgezonden? Dat is op dit moment in behandeling. Die andere kwestie kan misschien bij de begrotings zitting nog opnieuw aan de orde komen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor de Financiën. De Wethouders worden geacht niet aan dit besluit te hebben meegewerkt. Punt 25 (bijlage no. 335). De Voorzitter: Er moet een kleine correctie wor den aangebracht op pag. 2 van de raadsbrief, onder punt 2 van het onderdeel „Gemeentebegroting". In de eerste alinea staat een foutief bedrag genoemd. Het moet zijn f 1.730.900,— Gemeentebegroting. De heer Meijerhof: Onder punt 1 „Dienstverlening" lezen wij, dat de kosten die met de aanstelling van de ambtenaar gepaard gaan, kunnen worden doorbere kend aan de gemeenten die van de diensten van deze ambtenaar gebruik wensen te maken. Stel, dat wij door het aantrekken van deze man een bepaalde over capaciteit hebben, zodat de tijd die hij beschikbaar heeft, niet volledig wordt benut. Mijn vraag is dan ook: Wie betaalt het als een bepaalde periode geen gebruik van de diensten van de ambtenaar wordt ge maakt? En verder wil ik graag weten wanneer deze ambtenaar in dienst treedt. De heer Visser: Ik had dezelfde vraag willen stel len. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de woorden van de heer Meijerhof. De heer De Jong (weth.)Het is inderdaad zo, dat er een klein risico voor de gemeente Leeuwarden in zit. Als de situatie die de heer Meijerhof schetst, zich zou voordoen, dan zullen wij daar voor op moeten draaien. Maar de enquête die gehouden is voordat hierop ingegaan is, wees uit, dat er veel meer vraag naar vervanging was dan waaraan door één ambte naar kan worden voldaan. Het risico is dus in theorie wel aanwezig, maar blijkens de gegevens is de kans op risico van dien aard, dat wij het wel aandurven. (De Voorzitter: De ambtenaar zal op 1 januari a.s. in dienst treden.) De heer Meijerhof: Ik wil hier toch nog wel graag even op reageren. Als er theoretisch een bepaald risico in zit dat risico zal er de eerstkomende jaren waar schijnlijk niet zijn, maar wat het risico in de toekomst zal zijn, weten we niet is dit dan niet typisch een punt waarvoor een soort gemeenschappelijke regeling gemaakt moet worden, waarbij iedere deelnemer een even groot risico loopt? De heer Visser: Naar aanleiding van het antwoord van de Wethouder zou ik de volgende vraag willen stellen: Is er bij de tariefstelling rekening gehouden met de risico-factor? De heer De Jong (weth.)Ik heb in eerste instan tie al gezegd, dat er inderdaad een klein risico in zit. Als de Raad daar niets voor voelt, moet hij maar niet met dit voorstel akkoord gaan, zou ik zeggen. Het tarief is wel naar boven afgerond, maar het risico zit er niet in verwerkt. Dit is een stuk dienstverlening, dat wij voor de V.N.G. afd. Friesland doen. Wij zijn de grootste gemeente en er moet toch één gemeente deze man op de loonlijst hebben; in dit geval zijn wij dat dan. Er zit dus een klein risico in. De Voorzitter: Principieel zou het een gemeen schappelijke regeling moeten zijn. Maar ais voor deze ene man een gemeenschappelijke regeling zou worden gemaakt, zou dat veel meer kosten dan het eventuele risico. Principieel heeft de heer Meijerhof gelijk. Mis schien moet dit later ingebracht worden in een gemeen schappelijke regeling. Misschien krijgen we nog ooit gewesten; daar zou dit mooi in passen. Maar daar praten we nu nog niet over. Akkoord na deze mede deling De heer Heidinga: Nee, ik vraag stemming over dit punt. Ik ben hier tegen. Ik zie geen enkele reden waarom de gemeente Leeuwarden dit zou doen. Wij hoeven daarvoor geen risico te lopen. De Voorzitter: Goed, dan gaan we daar straks over stemmen. Ik zou nog wel even willen onderlijnen, dat dit gebeurt op verzoek van de V.N.G. Wij hebben hier als Leeuwarden geen belang bij; dat moet heel duide lijk zijn. Zoals de Wethouder zopas al heeft gezegd, heeft de V.N.G. een beroep gedaan op Leeuwarden als grootste gemeente om aan de totaliteit deze service te verlenen. Dat is het enige argument. (De heer Heidinga: Goed, maar dan moet dat zonder risico voor de gemeente Leeuwarden zijn; dat is, dunkt mij, logisch. Wij zullen daar ook stellig naar streven. Het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 5