2 34. Aanwijzen van een vertegenwoordiger en van een plaatsvervangend vertegenwoordiger in de verga dering van aandeelhouders van de N.V. Frigas i.o. (bijlage no. 342). De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor, dat wij met onze werkzaamheden beginnen. Ik heet U hartelijk welkom op deze vergadering. Ik moet U mededelen, dat Weth. Ten Brug verhinderd is vanavond in ons midden te zijn; hij heeft een onderwijsconferentie in Eemnes. En van de heer Vellenga hoor ik zojuist, dat de heer De Vries ook verhinderd is. Bij het begin van deze vergadering wil ik niet on vermeld laten, dat één Uwer sedert de vorige raadsver gadering in het huwelijksbootje is gestapt. Het is be paald niet een alledaags gebeuren, dat een lid van cle Gemeenteraad trouwt. Op 3 november j.l. is Pieter van der Wal getrouwd met Trienke Hoogenberg. Ik ben ervan overtuigd de tolk van U allen te zijn, wanneer ik ook in deze vergadering de heer Van der Wal en zijn vrouw van harte feliciteer met hun huwelijk en hun veel geluk op hun verdere levenspad toewens. (Applaus). Pimt 1. De notulen van de vergadering van 26 juni 1972 worden ongewijzigd vastgesteld. De hear Jansma: Op de lof ter helte fan bis. 3 fan it forslach fan 27 juny 1972 binne de rigels 45 en 46, fan boppe öf rekkene, omwiksele. De Foarsïtter: Dan sil in wiziging oanbrocht wurde. De notulen van de vergadering van 27 juni 1972 worden, met inachtneming van bovenvermelde wijzi ging, onveranderd vastgesteld. Punt 2. Rondgezonden mededelingen. Sub A en B. De berichten en het rapport worden voor kennis geving aangenomen. Sub C. Het verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld om preadvies. Sub D. De Voorzitter: Dit punt vervalt. De brief is n.l. ondertussen door het Bestuur van de Vereniging tot stichting en instandhouding van scholen met de Bijbel te Huizum ingetrokken; in de volgende raadsverga dering komt terzake een raadsvoorstel aan de orde. Sub E. Het K.B. wordt voor kennisgeving aangenomen. Punt 2a. De Voorzitter: Ik stel allereerst de vraag aan de orde, of de Raad met het houden van de interpellatie kan instemmen. Is iemand ertegen? De heer Heidinga: Ik ben er niet tegen, maar ik zou wel liever gezien hebben, dat deze interpellatie nu niet wordt gehouden, omdat ze m.i. weinig zinvol is en de agenda voor deze raadsvergadering bijzonder uit gebreid is. Wij zijn hier gewend een interpellatie toe te staan, hoe dan ook en aan wie dan ook. Daarom zeg ik ook nu: Als men het op zo hoge prijs stelt, laten we het dan doen. Het is echter niet de tijd deze inter pellatie te houden. Wij kunnen nu niet een standpunt over het betreffende onderwerp innemen, want onze Commissie voor het Woningbedrijf moet er nog over praten. We zouden door de discussie erover onze eigen commissie als het ware buiten spel zetten. Het is pre matuur; dus liever niet deze interpellatie, maar, gelet op de gewoonte hier, zeg ik: Vooruit maar! De Voorzitter: Ik neem aan, dat de aanvragers van de interpellatie het houden daarvan wel op prijs stellen; anders zouden ze mij er niet om verzocht hebben. De heer 15. P. van der Veen: Ik moet mij eigenlijk wel aansluiten bij de heer Heidinga. Op zichzelf be schouwd, meen ik, dat iemand die een interpellatie aan vraagt, eenvoudig toestemming moet krijgen. Dat wil niet zeggen, dat die toestemming voor vandaag ge geven moet worden; de interpellatie kan best in de volgende raadsvergadering worden gehouden; we heb ben nu een zeer overladen programma. De volgende keer kan er dan tijd voor uitgetrokken worden. Ik vraag mij af, of een interpellatie, die in de eerste plaats de landspolitiek betreft, bijzonder zinvol is in de gemeente. Maar afgezien daarvan, zal ik zeker geen bezwaar tegen deze interpellatie maken. Ik vind ech ter wel, dat ze op de volgende raadsagenda behoort te komen, niet op deze. De Voorzitter: Dus U hebt geen bezwaar tegen de interpellatie als zodanig; daar is niemand tegen, moet ik constateren. Het tweede punt is, dat, als de Raad de interpellatie toestaat, dat betekent, dat betrokkenen deze nu kunnen houden, maar volgens het Reglement van Orde zou het discutabel kunnen zijn, wanneer we daarover discussiëren. Ik moet U zeggen, dat B. en W. er geen bezwaar tegen hebben, om, als de inter pellatie nu wordt gehouden, daar meteen op te reage ren. Ik zou dus thans het woord willen geven aan degenen, die de interpellatie hebben aangevraagd. Ik weet niet, of één van beide of beide aanvragers het woord wil(len) voeren. De heer Knol: Allereerst wil ik, mede namens mevr. Brandenburg, de Raad erkentelijkheid betuigen voor het feit, dat hij ons toestemming heeft gegeven om het College over de problemen rond de huurharmonisa tie te interpelleren in deze vergadering, al is het wel wat „skruten" gegaan. In de tweede plaats wil ik graag een korte toelich ting geven op het waarom van deze interpellatie op dit moment. In de raadsvergadering van 26 juni, waarvan het verslag zojuist is goedgekeurd, is een aantal kritische opmerkingen gemaakt met betrekking tot de eerste ronde van de huurharmonisatie. Hierbij ging het met name om de volgende punten: de gevolgde berekenings methode van het harmonisatiepeil en de inspraak die de huurders zouden moeten hebben bij het vaststellen van de woonwaarde van hun woningen. Nu staat de tweede ronde van de huurharmonisatie voor de deur, waarvan het plan vóór 1 december bij de Huuradvies commissie moet worden ingediend. Bij de bestudering van de circulaire van de Minister, waarin de voor waarden voor deze tweede ronde staan vermeld, kom je al gauw tot de ontdekking, dat de spelingsruimte om bij de huurharmonisatie rekening te mogen houden met plaatselijke omstandigheden, tot een minimum is te ruggebracht, terwijl bovendien de maximale begren zing van 12 pet. bij de verhoging eveneens is komen te vervallen. De Minister besluit zijn circulaire, om zijn verzoek te herhalen, „om te komen met een goed ge fundeerd harmonisatieplan dat in de gemeente de grootst mogelijke aandacht dient te krijgen." „Goed ge fundeerd" en „de grootst mogelijke aandacht". Dit zijn de twee punten, waarom deze interpellatie is aange vraagd, met daarbij de eerdergenoemde datum van 1 december op de achtergrond. Want wat is tot nog toe de gang van zaken bij deze tweede ronde van de har monisatie geweest? Het bestuur van de Federatie van Woningbouwverenigingen heeft vorige week na een discussie van ongeveer een half uur het door een werk groep ontwikkelde harmonisatieplan aanvaard, zonder dat daarbij ook maar gedacht is aan inspraak van huurders of huurdersverenigingen, terwijl de Commissie voor het Woningbedrijf, voor wat betreft het gemeente lijk woningbezit, op dit moment nog helemaal van niets weet en er voor 1 december ook geen vergadering voor is uitgeschreven. Deze commissie wordt straks gewoon voor het blok gezet en geconfronteerd met het besluit van het bestuur van de federatie en met de datum van 1 december. Al met al krijg ik het gevoel, dat de huur harmonisatie gewoon als een technische zaak wordt 3 beschouwd, zonder dat men zich daarbij al te zeer be kreunt om de gevolgen voor de gewone huurder, die een groot deel van zijn „katje" aan de kosten van leef- en woonruimte moet besteden. Er is immers de mogelijkheid van huursubsidie. En hierbij wordt dan voor het gemak vergeten, dat niemand het leuk vindt om subsidie of bijstand aan te vragen, waarbij de aan vrager dan elk jaar weer met „de billetjes bloot" moet om aan te_tonen, waarom een huursubsidie nodig is. Een vraag, die ik direct ook ga stellen, heeft betrekking op de gevolgen van de huurharmonisatie op wat lan gere termijn. Want een globale berekening toont al aan, dat over één of twee jaar, wanneer de nieuw bouw van Lekkumerend-oost en Aldlan in het basis pakket van de huurharmonisatie zal zijn opgenomen, het harmonisatiepeil en daarmee alle huren in deze stad met 30 a 40% zal worden verhoogd. En dan heb ik nog niet eens rekening gehouden met de gevolgen van de toepassing van de nota-Udink. Al met al een droe vig vooruitzicht en beslist bevorderlijk voor een flinke portie inflatie. Dit waren een paar kanttekeningen bij de volgende vragen, die ik het College wil stellen. 1. Is het College voornemens om de nieuwe richt lijnen i.z. de huurharmonisatie, vastgelegd in de cir culaire van 12 september 1972, zonder meer toe te passen op het vóór 1 december 1972 opnieuw in te die nen harmonisatieplan? 2. Indien deze vraag bevestigend wordt beant woord, op grond waarvan is het College dan afgewe ken van de wensen t.a.v. nieuwe harmonisatieplannen, door de Raad geuit in zijn vergadering van 26 juni 1972 3. Is er bij het vaststellen van het harmonisatie plan ook overleg met of inspraak van de huurders ge weest m.b.t. het vaststellen van de woonwaarde? 4. Is er ook een onderzoek ingesteld naar de door werking van de huurharmonisatie op wat langere ter mijn en de gevolgen hiervan voor de nu nog relatief goedkopere woningen? 5. Indien vraag 4 bevestigend wordt beantwoord, wat is dan de uitkomst van dit onderzoek? 6. Indien vraag 4 ontkennend wordt beantwoord, is het dan niet hoogst noodzakelijk, dat zo'n onderzoek wordt ingesteld, ten einde de Raad te informeren over alle gevolgen van de huurharmonisatie? De Voorzitter: Heeft mevr. Brandenburg nog be hoefte dit betoog aan te vullen Mevr. I5randenburg-Sjoerdsma: Ik wilde graag wachten tot de Wethouder heeft geantwoord. De heer De Jong (weth.): Het lijkt mij het beste, dat ik niet te diep inga op de aanhef van het betoog van de heer Knol, omdat deze zaak nog behandeld moet worden in het College van B. en W. En op 13 december hebben wij een vergadering van de Commis sie voor het Woningbedrijf. Ik kan me de vrees van de heer Knol wel voorstellen, dat hij te laat zou zijn, als hij met zijn vragen zou wachten tot na 1 december. Wij hebben echter geïnformeerd, of het ook mogelijk zou zijn na 1 december met het plan bij de Huuradvies commissie te komen. Daar was geen bezwaar tegen. Wij kunnen de zaak dus eerst in de vergadering van de Commissie voor het Woningbedrijf brengen. Noch de Commissie voor het Woningbedrijf noch het College van B. en W. staat voor het blok. B. en W. hebben nog geen standpunt ingenomen; zij wachten het advies van de commissie af. Deze commissie kan ook de vragen die de heer Knol gesteld heeft, in haar overwegingen betrekken. Als de heer Knol dus vraagt: „Is het Col lege voornemens om de nieuwe richtlijnen i.z. de huur harmonisatie," enz. zonder meer toe te passen op het vóór 1 december 1972 opnieuw in te dienen harmoni satieplan?", dan kan ik slechts antwoorden, dat B. en W., met inachtneming van het advies van de Commis sie voor het Woningbedrijf en uiteraard kennende de richtlijnen, hun standpunt zullen bepalen. Op de tweede vraag van de heer Knol i.z. eventuele afwijking door het College van de door de Raad ge uite wensen t.a.v. het nieuwe harmonisatieplan, moet het antwoord luiden: Wij zijn daar niet van afgeweken; de door de Raad geuite wensen zullen ongetwijfeld zowel in de Commissie voor het Woningbedrijf als in het College van B. en W. onderwerp van bespreking en overweging uitmaken. Ook daarover is dus nu nog niet een standpunt ingenomen. Op vraag 3: „Is er bij het vaststellen van het har monisatieplan ook overleg met of inspraak van de huurders geweest m.b.t. het vaststellen van de woon waarde?" zeg ik: Nee, dat is niet het geval geweest. Een onderzoek als bedoeld in vraag 4 heeft niet plaats gehad. Omdat vraag 4 niet bevestigend wordt beantwoord, kan ik vraag 5 laten liggen. Het verzoek om een onderzoek als bedoeld in vraag 6 kan misschien wel eens worden bezien. Uiteindelijk wordt de huurharmonisatie elk jaar opnieuw bekeken; die wordt, gelet op de economische ontwikkelingen die zich in het betreffende jaar hebben voorgedaan, telkens opnieuw in het beleid verdisconteerd. Ook in het kader van de Vereniging van Nederlandse Ge meenten wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ervaringen die in den lande zijn opgedaan. Dus het onderzoek is bepaald niet eenmalig. Bij zo'n onderzoek spelen, zoals de heer Knol ongetwijfeld weet, heel wat ongewisse factoren. En verder is de huurharmonisatie ook afhankelijk van tal van punten van technische aard, die ik hier nu niet naar voren zal brengen. Het is een nogal ingewikkelde kwestie. Of het voor de Gemeente interessant zou zijn zo'n onderzoek in te stellen? Nu, misschien wel; op zich zelf zal het, dacht ik, niet zo'n groot bezwaar zijn eens na te gaan, welke de consequenties zijn voor de woningen van het gemeentelijk Woningbedrijf als we, op basis van het tegenwoordige puntenstelsel, door gaan. Dat zouden we wel jaarlijks kunnen bekijken. Ik zou zeggenlaten we het eens in de Commissie voor het Woningbedrijf aan de orde stellen. Ik van mijn kant zou daar niet zoveel bezwaar tegen hebben. Mag ik met deze beantwoording volstaan? De Voorzitter: Ik wil er nog even aan herinneren, dat na de inlichtingen, gegeven na een interpellatie, nog in één instantie het woord gevoerd kan worden. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik wil beginnen met nog even te beklemtonen en dan kom ik daarna wel op het antwoord van de Wethouder dat onze be zwaren vooral betreffen de uitkomsten op de lange termijn. De heer Knol heeft in zijn betoog genoemd: 40 pet. huurverhoging door de harmonisatie en dit in enkele jaren. Los daarvan komt in de eerste jaren door de andere berekening van de kostprijshuur en het ver vallen van het object-subsidie nog een verhoging van 20 pet. op ons af bij het doorgaan van de plannen, opgesteld in de nota-Udink. Wij vragen het College dan ook een nota over het huurbeleid op langere ter mijn, met andere woorden: wat gaat er gebeuren met de huren in de gemeente Leeuwarden, rekening hou dende met de harmonisatie, andere maatregelen, ge noemd in de nota-Udink, en met de ontwikkeling van de kosten in de nieuwbouw? Wij vrezen n.l., dat het aanbod van woningen straks niet meer aansluit bij de vraag, zoals die naar voren komt uit het rapport-Prie- mus. In Leeuwarden verdient immers 60 pet. van de bevolking minder dan f 20.000,bruto per jaar. Nu wil ik ingaan op wat de Wethouder heeft ge steld. Het is plezierig te horen, dat we ook na 1 de cember nog met onze plannen kunnen komen en wij zijn natuurlijk bereid in de Commissie voor het Wo ningbedrijf, waarin de heer Knol en ik beiden zitting hebben, te praten over de uitwerking. Het beheer van het Woningbedrijf is opgedragen aan B. en W. en de Raad zou dus achteraf B. en W. om verantwoording- kunnen vragen. Wij zijn van mening, dat in dit geval de Raad van te voren zijn zienswijze aan B. en W. kenbaar moet maken. Dat lijkt ons gewoon prakti scher. We dienen daarom een motie in; we hebben alle fracties in de Raad gevraagd die motie mede te on dertekenen. Getekend hebben mevr. Dijkstra, de heer Van Haaren, de heer Singelsma, de heer Hiemstra, de heer Knol en ik. Oorspronkelijk waren wij van plan twee moties in te dienen, maar nu wij van de Wethou der horen, dat het plan nog kan worden ingediend,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 2