10 Maar ik vraag mij dit af, mijnheer de Voorzitter: Als U dat punt nu naar achteren schuiven wil, waarom hebt U dat dan direct niet gedaan? U wist wat er allemaal aan vast zat, wat U boven het hoofd hing; U had de vrijheid gehad het achteraan te zetten. Nu hebben wij eenmaal de agenda zo gekregen; ik zou zeggen: Laten we die nu ook maar zo afwerken. De Voorzitter schorst, om 20.50 uur, de vergadering voor de eerste koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.15 uur, de vergade ring. Punt 2a (voortzetting). De heer De Jong (weth.): Het lijkt mij het beste, dat ik mij beperk tot de motie die is ingediend, omdat ik de vragen die gesteld zijn, in eerste instantie al heb beantwoord. De motie begint aldus: ,,De Raad" enz. „verzoekt het College, alvorens de tweede fase van het huurhar- monisatieplan zal worden ingediend" en dan komen er drie punten. Wij zitten hier een beetje mee; we heb ben n.l. wel enig uitstel gekregen na 1 december, maar niet zoveel, dat wij in de tussentijd de gehele inspraak procedure, het overleg of wat ook maar gevraagd wordt, kunnen realiseren. Dat zit er naar onze over tuiging niet in. Het is voordat het huurharmonisatie- plan-tweede-fase zal worden ingediend, technisch niet mogelijk. We zouden de huurders wel kunnen inlich ten; wij zullen hen, als na 13 december het standpunt van B. en W. bekend is, daar zo goed mogelijk van op de hoogte stellen. Voordat B. en W. een standpunt innemen, wordt de zaak dus in de Commissie voor- het Woningbedrijf besproken. (De heer Vellenga: Die vergadering is toch op 13 december?) Ja. We zullen ook in die commissie bespreken, hoe wij, nadat wij de huurders bericht gedaan hebben van het door B. en W. ingenomen standpunt, hen, als zij er prijs op stellen, daar nader over zouden kunnen informeren. Wij zou den er ook geen bezwaar tegen hebben van de huur dersbijeenkomsten, die we zouden kunnen gaan hou den, zoveel mogelijk aantekeningen te verzamelen en de eventuele suggesties in een volgende fase te verdis conteren. Maar dit alles kan niet meer voordat wij het huurharmonisatieplan-tweede-fase moeten indienen. M.a.w.: Wanneer U oog heeft voor de technische moei lijkheden, waarin wij verkeren, en voelt, dat wij de in tentie van de motie toch eigenlijk wel voor een be langrijk deel tot ons nemen, dat we de Commissie voor het Woningbedrijf graag willen inschakelen en, aange zien er geen huurdersorganisaties zijn, alle 4400 huur ders wel de gelegenheid willen geven in een aantal vergaderingen, bijv. tussen 1 januari en 1 april, geïnfor meerd te worden, zoudt U er dan genoegen mee kun nen nemen, dat wij een en ander voor een volgende fase proberen te realiseren? Ik haal nu even de woor den van mevr. Brandenburg aan, die zegt: ,,Het gaat ons vooral om de lange termijn." De grote verhogingen komen pas over een aantal jaren. Het gaat nu, dacht ik, gemiddeld om zo'n 8V2En t.o.v. verhogingen in het verleden is deze verhoging eigenlijk niet zo ver schrikkelijk groot. Als we elkaar nu eens op dat punt zouden kunnen vinden. We hebben dan voldoende tijd om een en ander in onze beoordeling voor het volgen de jaar te betrekken. Als de indieners van de motie na deze toezegging onzerzijds die motie willen intrekken, dan zou ons dat welkom zijn. (De heer Vellenga: U hebt niets ge zegd over punt c van de motie.) Dat is: ,,de Raad in lichten omtrent de inhoud van het advies van de Com missie voor het Woningbedrijf en omtrent de beslis sing, die B. en W. terzake hebben genomen." Daar is geen bezwaar tegen. Als de commissie op 13 december heeft vergaderd, kan enkele dagen daarna de beslis sing van B. en W. wel meegedeeld worden. De Voorzitter: Thans kan in tweede instantie over de motie worden gediscussieerd. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik begrijp de moei lijkheid wel, die de factor „tijd" met zich meebrengt er is maar een maand tijd meer maar het be sluit dat we nemen, geldt niet, zoals de Wethouder zegt, voor één jaar. Het geldt voor drie jaar. Ik heb wel gezegd „op lange termijn", maar drie jaar is toch ook al een vrij lange termijn. Is het niet mogelijk, dat we een globaal plan indienen en dat de mensen toch mee kunnen praten over de woonwaarde die aan hun huis wordt toegekend? U zegt ook: „Wij hebben geen huurdersverenigingen." Maar er is een huurdersvereni ging in het westen van de stad, omvattende het wo ningcomplex Coreliistraat, Valeriusstraat, Rameau- straat (ik geloof zo'n 1000 woningen), bij mijn weten ook één in de Eikenstraat en één in de Kastanjestraat; dus wij kunnen wel sneller werken. De heer Knol: De datum van vandaag is m.i. toch niet zo vroeg als hier in het begin van deze raads vergadering wat geringschattend is gezegd. Ik geloof, dat we zelfs nog te laat zijn met onze interpellatie, want we komen al in tijdnood, heb ik begrepen. Ik zou de motie zo willen uitleggen, dat de Com missie voor het Woningbedrijf in haar eerstvolgende vergadering gewoon bespreekt, welke wijze van in spraak gevolgd zal worden. De heer Eijge'aar: Ik betreur het echt, dat de ini tiatiefnemers van deze motie, die beiden lid zijn van de Commissie voor het Woningbedrijf, de Raad min of meer te hulp roepen om de commissie bij voorbaat nog voordat zij zich over het harmonisatieplan, zoals dat door de werkgroep is samengesteld, heeft beraden en zich daarover heeft uitgesproken op deze manier bepaalde voorwaarden bindend op te leggen. Ik acht dit onjuist en bij handhaving van de motie zal ik mij dan ook beslist tegen verklaren. (Mevr. Brandenburg- Sjoerdsma: Ongeveer drie weken geleden heeft de commissie vergaderd. Alles wat er gebeuren moest, was toen wel bekend. Toen konden we echter helemaal niet praten, want er waren geen gegevens; er was nog niets klaar.) Er is natuurlijk uit de Commissie voor het Woningbedrijf iemand in de werkgroep benoemd, maar wij hebben gewoon, dacht ik, te wachten op wat deze werkgroep klaar maakt en daar zal in die com missie en dat is ook zeer duidelijk toegezegd over gesproken worden. (Mevr. Brandenburg-Sjoerd sma: Maar dat is te laat.) Ik vind de procedure die de interpellanten voorstaan, volstrekt onjuist. De heer Heidinga: Wat betreft de inspraak, dat lijkt mij niet goed. Ik sluit mij in dezen geheel aan bij wat de heer Van der Veen daarover in eerste instantie heeft gezegd. Ik geloof ook, dat het begrip inspraak hier niet op zijn plaats is. Je zou die moeten hebben bij de woningbouw, want daarbij zitten al in beginsel de grote moeilijkheden met de hoge, onbetaalbare hu ren. En daar wordt het volk totaal niet in gekend. Daar komen een hele serie wenken en voorschriften van de Gemeente en de Minister aan te pas. Met in achtneming daarvan gaan we bouwen en, als het even kan, gaan we er boven uit. Ik gun iedereen een prach tig huis, een bungalow, met goud behangen. Niets op tegen. Maar dat is de praktijk van het leven niet. De praktijk is, dat wij op het ogenblik goedkope wonin gen moeten bouwen en de mensen, die die woningen moeten bewonen, die zouden wij eens moeten gaan polsen: wat willen zij hebben en wat kunnen zij be talen? Dan hoeven er geen tien kasten in die wonin gen, dan zullen heel veel vrouwen zeggen: „Geef mij eerst maar vier kasten en als wij een jaar hebben ge werkt, dan kopen wij er wel een kast bij." Dan kwamen wij veel en veel verder dan met dit gehannes over in spraak over de huren. Daar zit de bottle-neck. (De heer Van Haaren: Er is een vrouwenadviescommis sie.) De heer De Jong (weth.): Ik heb eigenlijk niet meer zoveel toe te voegen. Wij kunnen niet met een globaal plan, dat we later nog eens zouden gaan coi- rigeren, volstaan. We moeten thans een plan indienen. En nu kan men wel zeggen, dat we er laat mee zijn gekomen, maar deze zaak is ook pas medio septembei tot ons gekomen en ze vormde een vrij ingewikkeld probleem. Het is dus ook voor de werkgroep niet ge makkelijk geweest de zaak zo ver klaar te krijgen. Ze heeft er met bekwame spoed aan gewerkt. Ik heb 11 wel begrip voor haar moeilijkheden. Mevr. Branden burg zegt nu wel, dat hier drie huurdersverenigingen bestaan, maar die van de Eikenstraat was de enige die wij tot voor kort kenden. Als er in het westen nu ook één is(De heer Eijgelaar: Die van de Eiken straat is in de Commissie voor het Woningbedrijf ver tegenwoordigd.) Dus van die zijde is er inspraak. Twee leden uit de burgerij zitten in die commissie en zij kunnen geacht worden de belangen van die bur gerij goed te verdedigen. Zij zitten ook in woningbouw verenigingen en die hebben ook huurders van hun eigen woningen in de besturen. Wat dat betreft, heb ben we nog nooit zoveel inspraak gehad. Als de Raad met de intentie van B. en W. akkoord zou kunnen gaan en zou zeggen: Laten we het zo eens proberen; laat het een kwestie van meer-jaren- planning zijn, het is een eerste stap in het kader van wat landelijk gebeurt. Landelijk is er een Stuurgroep Huurharmonisatie, samengesteld uit vertegenwoordi gers van het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouw nijverheid, afd. Woningbouw, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en van de Centrales van Wo ningbouwcorporaties, die deze zaak op de voet volgen, en steeds weer proberen bij te sturen en correcties aan te brengen. Wat ook maar verfijnd kon worden, is, in vergelijking met het verleden, al geschied. Deze zaak komt op gang. We hebben haar tot en met op haar eigen merites bekeken, ook wat betreft de wensen van de Raad, de werkgroep doet daar verslag van en B. en W. zullen daarna een standpunt innemen. Mevr. Brandenburg heeft volkomen gelijk, als zij zegt: Ach teraf kunnen wij B. en W. daarover eventueel vragen stellen. Akkoord. Maar dat is dan ook ons beleid. En dat beleid zullen wij als B. en W. voeren en wij zullen ons standpunt duidelijk maken. Komen er dan vragen naar voren, welnu, dan zullen we daarmee rekening houden in de volgende fase. Waarom zou dat niet kun nen? Ik dacht, dat dat nu juist datgene is, wat maxi maal aan overleg mogelijk is en wat ons in de gelegen heid stelt het plan voor de volgende fase zo reëel, maar ook zo effectief mogelijk te realiseren. De Voorzitter: Kunnen de indieners van de motie deze na de toelichting van de Wethouder intrekken? De indieners van de motie geven te kennen, dat zij deze handhaven. De Voorzitter: Dan zal erover gestemd worden. De motie wordt aangenomen met 18 tegen 17 stem men. Voor stemmen de dames E. Brandenburg-Sjoerd sma, J. Dijkstra-Bethlehem en G. Visscher-Bouwer en de heren S. Bouma, G. Buising, T. H. van Haaren, W. Hemstra, S. Hiemstra, J. F. Janssen, J. Knol, H. Meij- erhof, J. B. Singelsma, P. Snel, K. Spoelstra, J. Tiek- stra (weth.), P. van der Veen, J. T. Vellenga en P. D. van der Wal. Punt 21 (bijlage no. 338). De heer Vellenga: Is het mogelijk, alvorens wij over dit voorstel gaan spreken, een suggestie te doen, wat de orde betreft? Het is een zeer ingrijpende zaak; wij hebben kennis kunnen nemen van het rapport en daarna van een aantal stukken, waarin de mening van het personeel van verschillende disciplines was vervat. Met name uit die laatste stukken bleek, dat het per soneel van de verschillende onderdelen het gevoel had wat in tijdnood te zijn en óók het gevoel had onvol doende gekend te zijn in de hele voorbereiding, die tot het rapport en tot Uw voorstel aan de Raad geleid heeft. Wij zouden, wanneer wij vanavond beslissen, een besluit nemen, dat voor een lange reeks van jaren geldt. Het is een zeer belangrijke materie. Zou de volgende suggestie die ik aan U, mijnheer de Voorzitter, en aan de Raad zou willen doen, ook overweging ver dienen: vanavond volstaan met een uitgebreide eerste ronde vanuit de Raad en de beantwoording daarvan door B. en W., en dan stoppen, opdat wij allemaal nog eens ons voordeel kunnen doen met de opmerkingen, die pro en contra welke constructie dan ook in de Raad zijn gemaakt? Dat zou het eerste winstpunt zijn. En het tweede winstpunt zou kunnen zijn, dat ook de betrokken personeelsleden de gelegenheid krij gen, nog eens diepgaander in de materie te duiken en ons daar mogelijk ook nog kennis van te geven in een definitiever en gefundeerder vorm dan waartoe zij zich zelf tot op dit ogenblik in staat hebben geacht. Wij zouden dan over drie weken een definitieve beslissing over deze zeer belangrijke zaak kunnen nemen. De heer J. de Jong: In de loop van de tijd heb ik als lid van de begeleidingscommissie natuurlijk wei zo voor en na iets mee kunnen bespreken en ook kunnen beluisteren. Maar de laatste dagen is het een en ander op ons afgekomen, wat wij als leden van de Raad en ook als leden van de begeleidingscommissie niet wis ten, ook niet konden weten. Hier zitten punten in, waarmee duidelijk naar voren komt, dat het niet al leen gaat om een integreren van de in het Grondbe drijf en Openbare Werken vertegenwoordigde discipli nes, doch dat daar inderdaad ook wel heel nauw bij betrokken is de afdeling V.O.W. en de portefeuille Volkshuisvesting, die m.i. eigenlijk behoort bij het hele punt Ruimtelijke Ordening. De heer Vellenga heeft zojuist het voorstel gedaan deze zaak vanavond in het algemeen te behandelen in eerste ronde. Ik geloof, dat het erg verstandig is, om, waar het gaat om zo'n be langrijke beslissing, niet alleen ten aanzien van een mogelijke benoeming, maar ook ten aanzien van een andere structuur van het bedrijf waarover wij hier vanavond met elkaar discussiëren, eerst eens te luiste ren, hoe in de verschillende fracties hierover gedacht wordt, zich daarna nog eens te beraden in eigen kring en zo mogelijk in een volgende vergadering tot een uitspraak te komen. De heer Van Haaren: Ik wilde me bij de vorige sprekers aansluiten. De tijd van bestudering van een belangrijk rapport als het onderhavige is gewoon veel te kort geweest. Wij moeten naast onze normale dag taak en de bemoeienissen met ons gezin gemeente raadswerkzaamheden verrichten. In de afgelopen week betekende dit o.a. het bijwonen van twee afdelingsver gaderingen. Op die korte termijn was het voor ons ook niet mogelijk deze zaak te bespreken in onze werkgroep Ruimtelijke Ordening. Wel hebben we hier zondagavond nog een extra stuurgroep-vergadering over kunnen beleggen. Gelet op het belang van het rapport voor de toekomst van Leeuwarden, zijn wij van oordeel, dat een in-principe-beslissing er vanavond niet moet worden doorgejakkerd. Dit klemt te meer, omdat uit de stukken, die wij pas vrijdagavond j.l. ont vingen, blijkt, dat de medezeggenschapscommissies Openbare Werken en Secretarie gereserveerd en af wijzend staan t.a.v. de voorstellen van B. en W. inzake de directievorming. Op onze lessenaar ligt ook nog weer een brief van een bond, die ongeveer dezelfde strekking heeft. De leden van deze commissies hebben naar onze mening ook inderdaad onvoldoende tijd ge had om deze zaak behoorlijk te bekijken en zij zijn ook onvoldoende betrokken bij de reorganisatie van de ruimtelijke ordening die wordt voorgesteld. Wij hebben in deze Raad herhaaldelijk meegemaakt, dat allerlei voorstellen die B. en W. niet zo lekker lagen, op de lange baan werden geschoven. Een dergelijke gang van zaken wensen wij bepaald niet met dit rap port, doch wij hebben het gevoel, dat toch eigenlijk geprobeerd wordt de zaak er hier vanavond even door te drukken. Het verwondert ons ook, dat dit rapport niet is voorbesproken in de Commissie Ruimtelijke Or dening, die voor onze Raad een stuk voorbereidend werk doet in alle belangrijke zaken betreffende de ruimtelijke ordening. In deze commissie zou met de vertegenwoordigers van de betrokken diensten, de me dezeggenschapscommissies en de vakbonden een voor bespreking hebben kunnen plaats vinden, alvorens de voorstellen van B. en W. in deze Raad te brengen. Wij zijn van oordeel, dat een dergelijke bespreking in de Commissie Ruimtelijke Ordening alsnog zal moeten plaats vinden, als wij vanavond zouden kunnen beslui ten de zaak aan te houden tot een volgende vergade ring van onze Raad. Ter verkrijging van een dergelijk uitstel dien ik een mede door mevr. Dijkstra, de heer Hiemstra en de heer Piet van der Wal ondertekende motie in, die als volgt luidt: „De Raad der gemeente Leeuwarden; op 20 novem ber 1972 in vergadering bijeen; besluit: het voorstel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 6