12 van B. en W. inzake het organisatie-onderzoek ruim telijke ordening tot één van de eerstvolgende raads vergaderingen aan te houden om de leden van de Raad in staat te stellen deze belangrijke zaak in al zijn fa cetten en al zijn consequenties beter te kunnen over zien." Het gaat dus ook helemaal in de richting van het voorstel van de heer Vellenga, die zegt: Laten we eerst een eerste instantie houden en dan op deze zaak terugkomen. Bij aanneming van deze motie zouden wij graag het door ons voorgestelde vooroverleg in de Commissie Ruimtelijke Ordening willen aanbevelen. Daar het uiteraard niet zeker is, of er voor deze motie een meerderheid aanwezig is, zal de heer Van der Wal op grond van de voor ons thans beschikbare informatie ons standpunt t.a.v. de raadsbrief straks naar voren brengen. Tenslotte wil ik nog een opmerking maken over het feit, dat het eindrapport, eerste fase, orga nisatie-onderzoek ruimtelijke ordening ter vertrouwe lijke inzage is toegezonden. Wij hebben als Gemeente raad vanuit het gevoel, dat het toch niet helemaal lekker en niet helemaal goed zat bij Ruimtelijke Or dening, een onderzoek naar de coördinatie en organi satie van Ruimtelijke Ordening in onze gemeente aan gevraagd en daarvoor gemeentegelden beschikbaar ge steld. Dat is een publieke zaak en wij zijn van oordeel, dat het resultaat van dit onderzoek ook een publieke zaak dient te zijn. Ik heb bij lezing van dit rapport trou wens niet één regel gevonden waarvan je nu zegt: Dat kan beter binnenskamers blijven. Wij betrachten hier naar mijn mening weer onnodige geheimzinnigheid en demonstreren gebrek aan openheid. Wij vinden, dat de pers ook dit rapport dient te krijgen en zijn bereid onze exemplaren straks aan de pers ter inzage te ge ven, tenzij U ons alsnog duidelijk zou kunnen maken, dat het belang van onze Gemeente hierdoor zou kun nen worden geschaad. Wij realiseren ons zeer goed, dat je niet alles publiek kunt maken en zullen er bijv. niet over piekeren om het afschrift van de brief van het Grondbedrijf aan B. en W. of de verslagen van de medezeggenschapscommissies aan de pers door te spe len. Deze stukken zijn de neerslag van intern beraad, waarin zowel over personen als over zaken is gespro ken. Het rapport van Twijnstra en Gudde is echter een officieel document, dat ook de pers moet kennen, al was het alleen maar om op zinvolle wijze een be spreking hierover in deze Raad te kunnen verslaan. De Voorzitter: De suggestie van de heer Vellenga is korter dan wat de heer Van Haar en in zijn motie voorstelt. Het lijkt mij zinvol, dat wij weten, of wij het erover eens zijn, of wij vanavond al dan niet tot een beslissing komen. Ik zou het daarom bijzonder op prijs stellen, ook van de heer Heidinga te horen, hoe zijn fractie daarover denkt. De hear Singelsrna freget it wurd. De Foarsitter: Ja, Jo binne earst, mar ik tocht, dat Jo al oer it probleem seis bigjinne woene to praten. De hear Singelsrna: Né. Ik soe sizze, dat it sinfol is, it ütstel fan oarder earst to bihanneljen; ik bin it iens mei hwat de hear Vellenga ütstelt. De Foarsitter: Dêr bihein ik my ek ta; ik fyn it spiticli, dat de hear Van Haaren sokke lange forhalen nedich hat om dêr efkes op to réagearjen, mar dat is in oar punt. (De heer Van Haaren: Ik heb ook nog andere dingen gezegd, hoor.) De heer Heidinga: Wij zijn akkoord met wat de heer Vellenga heeft voorgesteld en wij stellen ons in principe niet achter de woorden van de heer Van Haaren. De Voorzitter: Wij hebben als College geen enkel bezwaar dit is inderdaad een bijzonder belangrijk probleem om vanavond een discussie te houden, waarin wij van U horen, hoe U over de lijnen denkt die we aan het trekken zijn. Weth. Tiekstra kan daar op reageren. Ik geloof, dat er ook geen bezwaar tegen behoeft te bestaan, dat de Raad nog even in tweede instantie zou spreken; dat we niet komen tot een uit spraak, zodat zowel de Raad als B. en W. zich nader kunnen bezinnen op datgene wat vanavond ter dis cussie wordt gesteld; dat we inderdaad dit punt over 3 weken weer op de agenda plaatsen en dan met elkaar tot een beslissing komen. Daar hebben wij ook als College geen bezwaar tegen. Dus mogen wij dan de discussie openen? Akkoord? Dan stel ik nu de be handeling van het probleem in eerste instantie aan de orde. (Stemmen: Hoe gaat het nu precies?) We gaan dus nu gewoon over het probleem discussiëren, maar we spreken af, dat we vanavond niet tot een stemming, niet tot een beslissing komen. We houden alleen een gedachtenwisseling; in de volgende verga dering komt het punt opnieuw aan de orde. Welke procedure daartussen precies wordt gevolgd, zou ik mede willen laten afhangen van de discussie. (De heer Vellenga: Beslissen we na de eerste ronde, of we nog met een tweede ronde beginnen?) Dat zou ik ook nu nog niet willen vastleggen; dat zou ik van de discus sie willen laten afhangen; misschien is één ronde echt wel voldoende. Maar ik zou een tweede ronde niet willen uitsluiten. Nadat Weth. Tiekstra namens het College aan het woord zal zijn geweest, zou er mis schien bij de Raad toch nog dat zou ik me kunnen indenken behoefte kunnen bestaan om daarover en kele informaties te vragen. Maar we beslissen straks met elkaar over al dan niet die tweede ronde. Wie opent nu de rij in eerste instantie? De heer Meijerhof: Het verhaal dat ik voor U ga afsteken, zou ik eigenlijk wel als titel willen meegeven ,,een voorlopige standpuntbepaling van een meerder heid van onze fractie." Primair bij alle beslissingen is het opstellen van regels en het uitvoeren van taken om onze gemeente lijke samenleving in al haar facetten zo optimaal mo gelijk te laten functioneren. Eén van de onderdelen van het gemeentelijk takenpakket is dat, waarover vanavond in eerste instantie was dat de bedoeling principe-beslissingen zouden worden genomen. De beslissingen op het gebied van de ruimtelijke or dening hebben een werkingssfeer, welke zich niet be perkt tot een aantal jaren. Het corrigeren van achter af foutieve beslissingen is niet of nagenoeg niet mo gelijk. Het is zelfs zo, dat de Raad vaak in een moei lijke situatie verkeert, als hij, m.n. wat bestemmings plannen betreft, een andere beslissing wenst te nemen dan hem door B. en W. wordt voorgesteld. Door inge wikkelde en tijdrovende procedures bij de bestem mingsplannen zou veel tijd en geld verloren gaan, in dien de Raad het voorstel volledig zou wijzigen. De consequentie is, dat men zich geen fouten kan veroor loven en dat het dagelijks bestuur dezer gemeente zich een instrument wenst, dat de waarborgen in zich bergt, dat het gestelde doel zo optimaal mogelijk wordt bereikt, een instrument evenwel, dat bestaat uit men sen, die verschillende disciplines vertegenwoordigen, disciplines, die nodig zijn voor het goed functioneren van de ruimtelijke ordening. Het onderzoek geeft aan, dat er aan het huidige instrumentarium tekortkomin gen kleven. Deze tekortkomingen moeten worden op geheven. Hierbij onderscheidt U twee fasen: de eerste kortweg gezegd het bepalen van de organisatie structuur, en de tweede fase: de detaillering van het geen onder punt 1 is besloten. Bij de principebeslissingen vinden we in de eerste plaats de invoering van een managementfunctie. In grote lijnen is aangegeven wat de taak van de mana ger moet inhouden. T.a.v. het onder a genoemde komt meteen de tweede fase om de hoek kijken: de detaillering van de taak van de betreffende secretarie-afdeling en de taak van de diensten. De detaillering zal moeten aangeven, hoe het precies komt te liggen. De vraag is: Zal bij aan vaarding van het voorstel de uitwerking zodanig zijn, dat de betreffende secretarie-afdeling op het gebied van de ruimtelijke ordening geen taak meer heeft? Voor het overige stemt onze fractie in met de invoe ring van de managementfunctie. Op de tweede plaats vinden we de invoering van een project-organisatie. Ten aanzien van dit punt kan onze fractie zich wel vinden in het voorgestelde. Ook wij zijn van mening, dat door invoering van een project-organisatie de mogelijkheden in de uitoefening 13 van de functie vergroot worden. Wat het personeels bestand betreft, zijn de consequenties niet precies te voorzien. M.i. zal uitbreiding van het personeelsbe stand tot de mogelijkheden kunnen behoren. Om greep te krijgen op alle disciplines, werk zaam op het gebied van de ruimtelijke ordening, lijkt het o.i. gewenst, dat tot integratie van de twee dien sten wordt overgegaan. Deze integratie brengt met zich mee, dat het creëren van een zelfstandige stede- bouwkundige dienst moet worden afgewezen. Door hiërarchische gelijkschakeling van de onderdelen Openbare Werken, Stedebouw-Bouwkunde, Grondbe drijf en R.O.-manager, voldoet men m.i. aan het prin cipe, dat ten grondslag ligt aan de roep om een zelf standige stedebouwkundige dienst. Het punt, waarover de meningen verdeeld zijn, is de keuze tussen het directorium en de structuur: één hoofd-directeur plus vier directeuren. Als tussenvorm zou men nog kunnen kiezen: één hoofd-directeur, te vens R.O.-manager, en drie directeuren. Beide structu ren bieden de mogelijkheid over te gaan tot invoering van een managementfunctie, de project-organisatie, alsmede de integratie van de dienst Openbare Werken en het Grondbedrijf. Het door de meerderheid van het College voorgestelde geeft een splitsing per afdeling, wat betreft de verantwoordelijkheid t.o.v. B. en W. Voor de taken van de afdeling, niet vallende onder de werking van de ruimtelijke ordening, is de directeur rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan B. en W. Voor de taken, vallende onder ruimtelijke ordening, is een gezamenlijke verantwoording aan B. en W. ver schuldigd. Het directorium is, voor zover bekend, een novum, m.n. bij de overheid. De horizontale structuur heeft als voordeel, dat zij de meest bekende structuur is en veel al blijkt, dat de geledingen onder dit directieniveau be hoefte hebben aan één man. Het succes van zowel een éénhoofdige directie als een directorium staat en valt met de mens, resp. mensen, die deze taken gaan uit voeren. Een juiste taakstelling en een juiste mentale instelling kan een directorium doen slagen. De inzich ten en ervaringen die men hiermee in het bedrijfsleven heeft opgedaan, kan men niet uit de weg gaan. Het is een feit, dat de inzichten in de werkomstandigheden veranderen. Bij de project-organisatie zien we ook de mogelijkheid van verbreking van de verticale struc tuur. Het daar geldende voordeel van betere functie uitoefening etc.. speelt ook hier mee. Verder is een be zwaar tegen wat ik dan alternatief 1 zou willen noemen, de 1- 4-structuur, dat vermoedelijk de top van de dienst te zwaar zal worden belast. Een gedeelte van onze fractie staat achter de filosofie, welke pleit voor een directorium. Van de standpuntbepalingen t.o.v. de vorengenoem de punten is de conclusie, dat voortzetting van het on derzoek een logische consequentie is. T.a.v. de cijfers worden we geconfronteerd met een sterke overschrijding van het gevraagde krediet. Van de f 150.000,bestemd voor het totale onderzoek, is nu reeds door het raadgevend bureau f 100.000,opge soupeerd. We mogen er bij het College op aandringen dusdanige afspraken met het raadgevend bureau te maken, dat het krediet niet wordt overschreden of in beperkte mate. Zoals te doen gebruikelijk, ontstaat er een bepaalde onrust onder diegenen, die in meerdere of mindere mate de gevolgen, voortvloeiende uit een organisatie onderzoek, kunnen ondervinden. Hoe groter de onrust, des te slechter de start van de uiteindelijke uitwerking van de genomen principe-besluiten. M.n. de tijd, gele gen tussen het moment van informeren van het be trokken personeel en vanavond het is reeds eerder aan de orde gekomen is van dien aard, dat de stand puntbepalingen binnen het personeel op een misschien geforceerde wijze tot stand zijn gekomen. Wat betreft de tweede fase, zou ik nog willen op merken, dat m.n. als er gekozen zou worden voor een directorium, maar ook voor de andere structuur, er nauwkeurige omschrijvingen van de taken en bevoegd heden komen (wat uiteindelijk tot de tweede fase be hoort), dat er tevens nauwkeurige richtlijnen en een tijdschema worden opgesteld, om tot uitvoering van de tweede fase te komen en dat men niet verzandt in de werkzaamheden die hieruit voortvloeien, waardoor de normale gang van de dagelijkse werkzaamheden zou worden belemmerd. De hear Singeïsma: Om 1900 hinne skreau Jan van Wageningen thoe Dekama op Dekamastate in brochure mei de titel „Fryslan yn 'e wiel en hoe der üt?" Ik soe dat forfange kinne troch „Ljouwert yn 'e wiel en hoe der üt?" Mei ,,üt 'e wiel komme" wurdt bidoeld ,,üt 'e sompe wei komme", hwat mei it bouwen gear- hinget. Ik krij by it lézen fan it rapport fan de hearen Twijnstra en Gudde sterk de yndruk, dat der in kom- misje nei Dimter west hat mei de opdracht: „Sjoch ris, mannen, wy sitte dêrre yn Ljouwert mei trije ha- den fan tsjinst en dy wolle wy net foar de holle stjitte. Nou moatte Jimme dêr ris in rapport om hinne bouwe." Dêr wurket neffens my it hiele rapport op ta. Doe't wy yn jannewaris 1972 yn it senioarenkonvint dizze kwestje oan 'e oarder stelden en dêrmei de swierrich- heden fan dit hiele gefal en ek hwat mei it bouwen gearhinget it forfarren fan de minsken, doe hie ik net de minste hope, dat Twijnstra en Gudde it forlossende wurd sprekke soene. Hwant yn wêzen giet it hjir om in bilied dat net op tiid de bcakens forset hat. Fuort nei de oarloch hat men bisocht yn in heech tempo huzen to bouwen: heechbou mei in hege bifolkings- tichtens en net tradisionele bou. 't Heechterp en 't Nijlan binne dêr foarbylden fan. 80 a 85 pst. heechbou. En by it folbouwen fan it Bilgaerd hat men sa heal op 'e route, doe't men dus op 'e helte wie, de line ombügd en is men sakke nei 60 pst. Treasteleaze, ienfoarmige wiken, huzen, oan 'e tekentafel konstruearre troch hwat ik dan mar neam technokraten, dy't in minske forienfaldigje ta sa en safolle m3 libbensromte. By dizze lju bigjint it wenjen efter de foardoar en „wen- omjowing" komt net yn har wurdboek foar. Dizze technyske binadering fan it bouwen past, tinkt my, yn de marxistyske libbensfilosofy. Yn it boek Ljou wert 4565" fyn ik dit sitaet: ,,Mei in persintaezje fan 10 a 15 op it totael spilet de iengesinswent gjin greate rol mear foar de folkshüsfêsting." It is sünder mis in goede foarm fan wenjen, lykwols mei it neidiel, dat it de forsnippering fan de foar de hiele bifolking biskikbere romte yn 'e han wurket. Foar de lju, dy't hwat mear jild hiene en dy't seis in eigen hüs bouwe woene of in hiel hüs mei mear geriif, wie yn Ljouwert gjin plak. Wy neamden dizze lju yn de Sturm-und- Drang-perioade doe't ik noch op 'e Kweekskoalle wie, de „zatgevreten bourgeoisie". Ik haw sa'n formoeden, dat tal fan soasialisten yn 'e nei-oarlochske jierren en mooglik binne se der noch wol (Laitsjen), ek yn dizze Ried dy't elke Ljouwerter dy't hwat boppe it minimumlean ütkipet, as in kapitalist bistimpelje, seine: „Kras mar op." Nou, en dat hawwe se dien, nei Stiens of Hurdegaryp, soms rjochtstreeks en oars fia in tuskenstasion: Bilgaerd. Dêr sit de nije gene raesje fan fügelflechtigen, dy't nou op 'e wiuw sitte. En wy bisiikje troch gemeentlike heryndieling dizze fügelflechtigen wer ünder it net to biflappen. (Lait sjen) Mar sjoch. de arbeiders fan 20 jier lyn, binne ek lytse bisitters wurden; de Verelendungstheory fan freon Marx is net opgien. En dyjingen, dy't de soasia- listyske foarmannen op it kessen holpen hawwe (De Foarsitter: Jo komme dochs wol wer by de tsjinst, nou?) Ik kom dêr by werom, mar neist alle forhalen, dy't ik joun hearre moat, nim ik de frijheit om hjir wiidweidich op yn to gean. Dat fine Jo wol goed, seker? (Laitsjen) (Applaus op de publike tribune) Mei ik trochgean? (De Foarsitter: Ja mar.) Dyselde lytse bisitters steane nou oan 'e doar to rammeljen by it Stêdhüs en freegje har foarmannen: „Wy wolle ek mear libbensromte." En it bilied fan greatere serys net-tradisionele boutechniken, unifoarm fan styl, moat nou ombügd wurde nei mear leechbou, mear variaesje, mear eigen wenten en dat alles yn in heger boutempo. It wantij yn 'e wenningbou moat ombügd wurde nei in opkommend tij. Mar it biroerde is, dat it Kolleezje, (dat it bilied ütmakket mei de Ried uteraerd) en de ütfierders, de haeden fan tsjinsten, deselde fir manten bleaun binne. En in great psycholooch hoecht men net to wêzen om to witten, dat de hearen net altyd oan dezelde kant fan de wein treaun hawwe. Yn wêzen is dizze hiele krisis yn de wenningbou in gefolch fan in biliedsflater fan it Kolleezje, in fêst- halden oan aide tinkwizen, it net witten, hwer't de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 7