14
fraech nei wie. It docht my tinken oan de tiid nei de
oarloch, doe't ik gauris by de Weva iet, it "Woon- en
eethuis voor allen" yn Grins. As jo doe fregen: „Haw-
we Jo noch hwat iten, ober?", dan wie de werfraech:
„Wat wost hebb'n, myn jong?" En dat wie in „be
leefdheidsfrase", hwant der wie mar ien gerjocht: Pot-
iten. (Laitsjen) Letter woene jo mear kar hawwe fan-
sels en doe gongen jo nei in oar restaurant, hen? Mar
ik haw sa'n idé, dat wy dy Weva-taktyk oant hjoed-
de-dei hjir ek folge hawwe. Wenningtawizing. Jo koene
der mar genoegen mei nimme. It Kolleezje wist net en
wy wisten ek net, hokker wenten der yn dizze stêd
presiis frege waerden. Op it lést is der dan in research-
ynstitüt foar de wenningbou kommen fan mynhear
Priemus en dy hat us in ynsjoch jown yn de wurklike
situaesje. It lei yn de reden, dat de skuldigen doe socht
waerden yn de legere regionen. In wanhoopsoffensyf,
mei ik sizze, foar it léste jier, mei alles tagelyk op
priemmen sette. It makket op my de yndruk fan de
situaesje fan West-Flaenderen: „En nou moat malle
Jan yn 'e hinnen." (Laitsjen) Ik haw yn it senioaren-
konvint myn twivels ek al ütsprutsen oer it rapport,
dat nou dan foar in part foar us leit. Ik haw doe frege:
„Binne it foaral net psychologyske koartslutingen oan
'e top?" Ik haw ek dér neat fan werom foun yn it rap
port. De vertikale gesachsstruktuer, dy't to min ge-
sach hie, moat nou forfongen wurde troch in horizontale
mei deselde firmanten. It direktoarium fan trije man
moat ütwreide wurde mei in fjirde; de knooptrochhak-
ker wurdt er neamd. Hy mei gjin haeddirekteur neamd
wurde om de oaren net foar de holle to stjitten. Ik
soe sizze: In healslachtich rapport, in theoretysk ge-
fal, fol djüre wurden, dat krekt datjinge jowt, dêr't
men hjir om frege hie. In gefal fan ynlizkunde yn
plak fan ütlizkunde. Mei it oannimmen fan dizze op
lossing: in direktoarium fan fjouwer man, lizze wy
de bile oan 'e woartels fan de beam. Ek yn de Ro-
meinske skiednis hawwe wy twa Triumviraten hawn:
trijemanskippen, en altiten as de Senaet net mear
wist, hwer't er hinne woe. Wy forkeare, tocht my, yn
sa'n selde situaesje. Hjir moat ien kaptein op it skip
wêze; boppe dy fjouwer man moat ien man stean.
Gjin healslachtich wurk. En yn it foarste plak moat
de Wethalder fan Romtlike Oardering de man üt-
meitsje, dy't it to sizzen hat.
De heer Heidinga: Onze dienst van Openbare Wer
ken is een oudvader; die werkt al sinds tal van jaren
in het belang van onze Gemeente. En nu is het met
een overheidsbedrijf altijd wat moeilijker dan met een
particulier bedrijf om op tijd de bakens te verzetten,
als dat nodig is. Dat is niet verwijtend bedoeld voor
onze dienst; ik stel het even in het algemeen. Als n.l.
een particulier bedrijf niet op tijd zijn bakens verzet
en met de tijd meegaat, dan gaat het op de fles: fail
lissement; de maatschappij saneert dat zelf. Als je
niet meekomt, ga je er uit. Dat is natuurlijk met een
overheidsbedrijf niet zo. Wij hebben met elkaar als in
woners van Leeuwarden de dienst Openbare Werken
en dat is een bedrijf, dat in ons aller belang werkt en
voor ons doet wat nodig is op het betrokken gebied.
En er wordt niet in de allereerste plaats gevraagd:
Werken we efficiënt en doen we mee in de moderne
bedrijfsvoering enz. Ik zeg niet, dat men er daar niets
van weet, maar het klemt lang niet zo als bij een par
ticulier bedrijf. Ik wilde hier maar mee aantonen, dat
onze dienst Openbare Werken vanouds zo heeft ge
werkt en vrij lang op hetzelfde stramien heeft door
gewerkt. En dan moet men al door vrij krachtige im
pulsen uit de samenleving gedwongen worden om de
bedrijfsvoering te veranderen. Dat is één van de grote
problemen van een overheidsbedrijf. Daar is bij ge
komen, dat we een nieuwe wet op de ruimtelijke or
dening gekregen hebben, die een nasleep had, waar
geen van ons allen ook maar een flauw benul van had.
En die ruimtelijke ordening, met alles wat daar aan vast
zit, is voor een groot deel op bepaalde onderdelen van
Openbare Werken terecht gekomen. Die dienst moest
de zaak uitwerken en klaar maken voor onze gemeen
schap. Het spijt mij, dat ik het zeggen moet, maar ik
geloof, dat we veilig kunnen stellen, dat het College
van B. en W. bij al de nieuwe dingen die zich aan
dienden, niet de nodige leiding aan de dienst van
Openbare Werken heeft gegeven, niet de nodige im
pulsen, niet de nodige aanwijzingen; ook het College
van B. en W. heeft in feite een massa van deze dingen
over zich laten komen en het heeft, vaak door de nood
gedwongen, wel eens hier en daar moeten ingrijpen.
Dat is tenslotte zo ver gekomen, dat er uit de Raad
vaak op is geattendeerd en is gevraagd: Loopt dit alle
maal wel goed en moet er niet wat aan gebeuren?
Ik zal dit verder maar niet uitwerken. Er is dus bij de
Raad ongerustheid ontstaan, en, naar ik aanneem, bij
het College van B. en W. niet minder. Op dit gebied
was zo zachtjes aan een toestand gegroeid, die niet
meer in het belang van de Gemeente was; de dienst
zou in ieder geval veel beter kunnen werken dan hij
nu doet. Er zijn bijv. bij mijn weten nooit sluitende
taakomschrijvingen gemaakt voor bepaalde delen van
de dienst. Als ze er zijn, dan hoor ik het wel. De dienst
bestaat uit: de oude Openbare Werken en daar zou
ik in de allereerste plaats onder willen samenvatten
de straten, de rioleringen, het gehele onderhoud enz.
verder de bouwkundige afdeling, onder aanvoering van
de gemeente-architect, omvattende het zelf-ontwerpen
en doen uitvoeren van bouwwerken, en voorts de ste-
debouwkundige dienst, waar we vóór de oorlog ook al
moeite mee hadden; die heeft in Leeuwarden nooit zo
best willen functioneren; waarom, weet ik niet. De
stedebouwkundige dienst is altijd een moeilijke afde
ling geweest. Er is een bepaalde verwevenheid tussen
die drie afdelingen; ze hebben heel veel aanrakingspun
ten, waarop ze met elkaar op moeten werken. En het
heeft bij ons wel eens moeite veroorzaakt die zaken
goed te coördineren. Bovendien heeft Openbare Wer
ken dikwijls veel werk te doen voor andere diensten;
men hoort van de burgerij vaak, dat, als Openbare
Werken net een trottoir ergens in orde gemaakt heeft,
de volgende week de Energiebedrijven alles weer over
hoop halen om er een gasleiding door te leggen. Dat is
maar een simpel voorbeeld, maar aan de coördinatie
van al onze diensten heeft dat kunnen we rustig
stellen nogal eens iets gemankeerd. En dan hebben
we nog het Grondbedrijf, dat we in de vijftiger jaren
tot een zelfstandig bedrijf hebben gebombardeerd. Ik
weet echt niet meer waarom; zeker om de efficiency
te bevorderen dat neem ik direct aan en ik ge
loof ook niet, dat het dat niet gedaan heeft. Ik zie
niet, dat het Grondbedrijf nu beslist minder werkt dan
toen het nog bij Openbare Werken behoorde. Maar
toen is daar nog bij gekomen de verschrikkelijk grote
taak op het gebied van de ruimtelijke ordening. En die
moest worden uitgevoerd door al de door mij zojuist
genoemd „poten" van Openbare Werken. Dat heeft ook
nogal wat moeite veroorzaakt en ook weer speciaal,
dacht ik, op het gebied van de coördinatie, op het ter
rein van het afstemmen van bepaalde dingen op el
kaar: deze moet dit doen en die moet dat doen en dan
moet er één beleid uit komen en alles moet op tijd
klaar. Toen dan eindelijk deze zaak zover was, dat het
tot B. en W. en de Raad echt doorgedrongen was, dat
er eens wat aan moest gebeuren, hebben we een effi-
ciencybureau ingeschakeld en f 150.000,daarvoor be
schikbaar gesteld. Nu is onze indruk van dit rapport
dezelfde als die van de heer Singelsma: Het lijkt er
veel op ik zeg niet, dat het zo is dat dit rapport
tendeert naar een bouwwerk laat ik maar in mijn
eigen stiel blijven rond de top van Openbare Wer
ken. En als dat zo is, dan vragen wij ons ernstig af,
of dit toch wel de juiste aanpak is. Zou het niet veel
meer voor de hand gelegen hebben, dat de mankemen
ten die er beslist zijn in de bedrijfsvoering en ik ge
loof ook niet, dat de dienst dat zelf ontkent door
dit efficiencybureau duidelijk waren aangetoond: daar
en daar schort er iets aan en op die en die manier kan
daarin voorzien worden? Dan had men bepaalde ver
beteringen kunnen aangeven. Daarover zal ik nu ook
maar niet uitweiden. Je kunt hier nogal wat woorden
over vuil maken, maar ik geloof niet, dat dat nodig is.
Het rapport en de raadsbrief komen met bepaalde
voorstellen, die eigenlijk helemaal betrekking hebben
op de top van het bedrijf (het directorium). Men wil
projectgroepen instellen en vier directeuren aanstellen.
En dan moet ik mij eigenlijk ook wel aansluiten by
wat de heer J. de Jong al gezegd heeft. Nadat over dit
rapport een paar maal gesproken is (ik heb zelf in de
z.g. begeleidingscommissie gezeten), is er toch nog
heel wat naders los gekomen. Wij wisten toen niets
15
van de reacties van het personeel; daarover zijn we
pas vrijdagavond ingelicht. Mijn fractie heeft vrijdags
avonds fractievergadering en ik had vóór die avond
niet eens meer tijd de tekst door te nemen (dat heb ik
natuurlijk in het weekend wel gedaan). De informatie
komt erg kort op elkaar. B. en W. weten het wel
ik heb het ook in de begeleidingscommissie wel gezegd
Zou, als we dit nu allemaal overzien, niet moeten
worden overwogen niet de figuur van Twijnstra en
Gudde te volgen, maar een hoofd-directeur te benoe
men, die boven de andere vier directeuren staat? Dan
behoeft dat o.i. helemaal geen technicus te zijn; wij
denken haast meer in de richting van een econoom.
Enfin, over dat alles valt wel te praten. Ik heb ook al
direct gezegd, dat ik het met de heer Vellenga eens
was, dat deze zaak zó complex is en dat er de laatste
tijd nog zóveel dingen naar voren zijn gekomen, dat
het alleen maar verstandig is en U hebt dat ook
toegestemd dat we ons hier langer over beraden en
nog geen voorstellen aannemen, waarvan we later mis
schien spijt zouden hebben. Want ook de positie van
de afdeling V.O.W. is in dit rapport helemaal niet dui
delijk naar voren gekomen; ook niet wat we daarmee
willen. V.O.W. heeft, dacht ik, in de afgelopen jaren
bepaalde taken op zich genomen waarvoor deze afde
ling oorspronkelijk niet bedoeld was. Maar dat is ge
woon zo gegroeid om de zaak overal aan het draaien
te houden, zo goed mogelijk voor de Gemeente te doen
verlopen. Maar wij dachten niet, dat het hoort, zoals
het nu gaat. Daar moeten we ons ook over beraden.
En zo zijn er meer dingen: de kwestie van het Grond
bedrijf bijv. Is het nu werkelijk beter het Grondbedrijf
te integreren in Openbare Werken of kunnen we het
beter in zijn gebouw laten en zijn afzonderlijke status
laten behouden, maar het toch wel onder de hoofd
directeur brengen, ten aanzien waarvan ik stel, dat
we beter doen die boven het viermanschap te hebben?
Dit zijn allemaal punten die echt wel nader moeten
worden bezien.
Thans iets over het krediet, dat de Raad beschik
baar heeft gesteld voor dit efficiency-onderzoek. We
hebben daar f 150.000,voor uitgetrokken op voorstel
van B. en W. en ik neem aan, dat zij gegronde redenen
hadden dat bedrag te vragen. Het College zou geen
f150.000,— vragen, als het geen enkel idee had, dat
het bedrag in die orde van grootte zou moe
ten liggen. Al eerder is het efficiency-onderzoek
bij de G.S.D. verschrikkelijk uit de hand gelopen.
En nu zit het mij echt dwars, dat thans al blijkt, dat
deze f 150.000,praktisch opgesoupeerd is voor de
eerste helft van het onderzoek. Dat vind ik nogal wat.
U vraagt nu een extra krediet van f 102.000,om
het onderzoek volledig ten einde te brengen. En dat
is mij behoorlijk in het verkeerde keelgat geschoten.
Echt. Ik dacht, dat het de heer J. de Jong was, die,
toen wij deze bedragen hoorden, gevraagd heeft, of er
een specificatie van dit bedrag zou kunnen worden
gegeven. Ik weet niet, of ik daarover mag praten, maar
ik denk het wel, niet? Ik denk niet, dat andere raads
leden die specificatie hebben. Hebt U, mijnheer de
Voorzitter, er bezwaar tegen, dat ik erover praat? Lie
ver niet? Het is natuurlijk een(De Voorzitter: In
dit stadium van het gesprek moet ik opmerken, dat
Twijnstra en Gudde, nadat wij hebben gezegd, dat wij
een zo volledig mogelijk inzicht wilden geven, ons heb
ben meegedeeld, dat zij geen bezwaar hadden om een
specificatie over te leggen aan het College van B. en
W. en aan de leden van de begeleidingscommissie, als
persoonlijke informatie. En ik acht het niet juist te
genover dit bureau, dat zonder zijn instemming over
deze specificatie wordt gesproken.) Goed. Dank U wel.
Dan zal ik mij daar verder niet over uitlaten. Ik wil
U alleen maar dit zeggen, dat ik dan, op grond daar
van, niet bereid ben vóór het verlenen van deze
f102.000,te stemmen. Daar dank ik stichtelijk voor!
De heer B. P. van der Veen: Ik kan mij wel een
klein beetje de reactie van de heer Heidinga voorstel
len. Ik dacht, dat, als de Raad iets moet betalen, de
Raad clan ook verlangen kan, dat hetgeen betaald moet
worden, hem gespecificeerd wordt voorgelegd. Maar
ik ken de cijfers op het ogenblik niet en ik zal daar
verder niet over praten. Ik vind deze zaak wat moei
lijk. En ik ben niet de enige, geloof ik, die dat vindt.
Ik ben het mét mijn fractiegenoten met de heer
Vellenga eens, dat wij goed doen vanavond niet tot
besluiten te komen, maar slechts over de dingen te
praten en te zien, of wij er de volgende keer nog zin
niger woorden over kunnen zeggen, gesteld, dat we
vandaag zinnige woorden zouden kunnen spreken.
We hebben destijds als bezwaar gevoeld, dat deze
hele zaak niet liep, zoals we dachten, dat die moest
lopen. Wij dachten, dat het apparaat, dat ons ter be
schikking staat, niet functioneerde, zoals het behoorde
te functioneren en we hebben een uiteraard duur
bureau belast met de zaak door te lichten en daarover
te adviseren. En als ik nu zie wat ons voorgelegd is
voor een deel nog wel vertrouwelijk dan moet
ik zeggen, dat het eigenlijk allemaal draait om de
woorden, die de heer Meijerhof, dacht ik, in zijn ver
haal allereerst heeft uitgesproken, n.l., dat elke op
lossing die je zoekt, staat of valt met de mensen die
de functies vervullen, met hun intentie, met hun goede
wil, met hun mogelijkheden, ook met hun sociale mo
gelijkheden, mogelijkheden om samen te werken, om
niet alleen met elkaar samen te werken, maar ook
samen te werken met het College, met de burgerij en
met het bedrijfsleven. Als wij de indruk zouden hebben,
dat de mensen, die op het ogenblik de functies ver
vullen waarover wij praten, niet de geaardheid hebben,
die hun geschikt maken tot datgene wat wij in deze
context van hun verwachten, dan is natuurlijk elke
oplossing die wij kiezen, bij voorbaat tot mislukken
gedoemd en elke cent die we eraan besteden, wegge
gooid geld. In zoverre zou je dus inderdaad moeten
praten ook over de dingen, die de mensen persoonlijk
betreffen. Ik zal dat op dit moment niet doen. Ik be
grijp, dat, als men dat wel zou doen, de deuren haastig
zouden moeten worden gesloten en ik ben geen be
wonderaar van gesloten deuren. Ik vind het ook niet
nodig, op het ogenblik die dingen verder te bespreken,
omdat ik toch ook wel van mening ben, dat wij de
schuld niet in de eerste plaats moeten zoeken bij de
hoofden van dienst of de fungerende hoofden van
dienst, maar voor een goed deel in het ontbreken van
de leiding van de zijde van het College. Ik heb de in
druk, dat er te veel incidenteel, ook te veel door el
kaar gewerkt is. En ik ben ook niet gelukkig met de
verdeling van deze materie over twee Wethouders,
wat de zaak nooit gemakkelijker maakt. In het
systeem, dat wij hebben, zit m.i. het gevaar, dat aan
de diensten té ongecoördineerd en, zoals gezegd, té
incidenteel opdracht is gegeven om dit of dat uit te
werken, waardoor de mensen eenvoudig niet meer ge
weten hebben, waar ze met hun beperkte mankracht
en beperkte tijd het vandaan moesten halen. Dan
komt daarbij, dat het eigenlijk allemaal technische
diensten zijn, diensten van deskundigen, die te maken
hebben met een College, dat bestaat uit amateurs op
dit terrein. Er zijn leden van het College, die al lang
met dit bijltje hakken, maar er zijn er ook, die het
wat minder lang doen; al met al zijn het ondanks
alles toch nog steeds amateurs gebleven op het ge
bied van deze technische diensten. Dat maakt het
moeilijk voor de diensten om zo maar akkoord te gaan
met beslissingen die het College neemt, het maakt het
nog veel moeilijker voor het College om een beleid uit
te stippelen, dat misschien indruist tegen het
inzicht dat de technici hebben. En als het College niet
mans genoeg is zijn wil op dat punt door te zetten,
dan ontstaat er een situatie, waarin de boel eenvoudig
niet functioneert. En nu geloof ik, dat er niet zo ver
schrikkelijk veel verandert, als we nu een horizontale
structuur maken met een directorium. (Waarbij we
dan nog inderdaad mét de heer Heidinga kunnen vra
gen: Waar is in deze opstelling eigenlijk de afdeling
V.O.W. gebleven, die in het verleden, dacht ik, toch
redelijk bevredigend heeft gefunctioneerd?) Dan vraag
je inderdaad: Wat is dan eigenlijk nog de zin daar
van? Waarom zou je een verschil moeten maken met
de situatie, waarin één man daarboven staat Die
man is eigenlijk toch weer degene, die namens de an
dere, functioneel bepaald wel te onderscheiden, dien
sten het contact naar buiten toe en het contact met
het College onderhoudt. En dan gelden precies de
zelfde bezwaren die we in het verleden gehad hebben,
ook weer, als het College niet mans genoeg is om boven
dit opperhoofd een beleid uit te stippelen. Aan de an-