dere kant is er in de horizontale structuur een man,
die belast wordt met het management van de ruimte
lijke ordening, die dus eigenlijk het werk (vooral de
planning op de langere termijn) dat de andere onder
delen, de nevengeschikte diensten, moeten doen, moet
coördineren. Die man moet ook de knopen doorhak
ken, die zich eventueel voor zouden doen. En als dat
zo is, dan vind ik het eigenlijk een woordenspel, of
men de man nu boven- of neven-geschikt noemt (hem
op gelijke hoogte stelt). Nu weet ik wel, dat die hele
gelijke hoogte op zich zelf nauwelijks interessant is,
omdat de mensen toch op het niveau, waarop ze een
bepaald ding doen, ook op een onder-afdeling, eigen
lijk gelijkelijk op moeten werken, ieder met zijn eigen
inbreng; dat is logisch. Maar hoe dit allemaal precies
in zijn werk moet gaan, weet ik niet. Ik ben bang,
dat wij hier in de toekomst alleen goede dingen kun
nen doen, wanneer wij de overtuiging hebben, dat het
College missschien dat ik verwijten tot het College
richt, die het straks ver van zich zal gooien; het is
tenslotte een indruk die bij mij en bij mijn fractie ge
vestigd is en die ik ook niet van achter de schermen
verder kan toelichten zich meer dan in het ver
leden speciaal met deze dingen inlaat en ook in de
persoon van één figuur, dacht ik, die dan eigenlijk
ket top-management heeft van deze hele materie van
de ruimtelijke ordening, inclusief de volkshuisvesting.
Dat is waarschijnlijk geen eenvoudige taak, maar
och, dan moeten de heren maar in die functies groeien.
Ik kan op dit moment niet veel verstandigs meer
hiervan zeggen.
De heer Van der Wal: Wij zouden ons willen aan
sluiten bij de teneur van het betoog dat de heer Sin-
gelsma heeft gehouden; hij deed dat op zo'n onnavolg
bare wijze, dat ik niet zal proberen het na te doen.
Op zichzelf beschouwd, zijn wij verheugd, dat het
rapport Organisatie-onderzoek ruimtelijke ordening
binnen een jaar na de opdracht bij de Raad op tafel
ligt. De inspraak van het personeel had beter geregeld
moeten zijn, maar daar gaat de heer Van Haaren straks
nog op in.
Dan het rapport op zich. We hadden graag gezien,
dat de huidige problematiek van de ruimtelijke orde
ning-organisatie meer uitgediept en geïllustreerd was
in plaats van dat alleen maar een opsomming van de
problemen op één bladzijde wordt gegeven. Overigens
kunnen wij ons wel vinden in de kritiek op de huidige
opzet van de ruimtelijke ordening-organisatie in Leeu
warden. Over ditzelfde onbehagen, maar vanuit een
andere benadering, hebben wij in samenwerking met
P.v.d.A.-PPR-D'66 begin dit jaar een Discussienota
ruimtelijke ordening uitgebracht, een nota, geschre
ven met de bedoeling om de Gemeenteraad meer we
zenlijke invloed en houvast in het ruimtelijke orde
ningsproces te geven. Dit rapport is primair geschre
ven vanuit de opdracht de organisatie van het ge
meentelijk apparaat met betrekking tot de ruimtelijke
ordening te verbeteren en te verduidelijken. Toch lei
den beide m.i. ongeveer tot dezelfde conclusies, zij
het, dat het rapport wel wat professioneler van opzet
is.
Conclusie 1. Het vormen van multi-disciplinaire
teams (zo hebben wij het geformuleerd in de nota;
in het rapport wordt gesproken over project-gerichte
groepen).
Conclusie 2. Het aanstellen van een zelfstandige
manager op het gebied van de ruimtelijke ordening
(onze benadering was: een organisatie-deskundige bij
het ruimtelijke ordeningsproces); het verschil was al
leen, dat wij die managersrol destijds hadden toebe
deeld aan een zelfstandige stedebouwkundige dienst.
Daar nu het management er helemaal wordt uitgelicht
en een zelfstandige eenheid gaat vormen, is aan ons
hoofdargument voor een zelfstandige stedebouwkun
dige dienst tegemoet gekomen. Ook de organisatie die
het onderzoekbureau voor ogen staat (blz. 20), spreekt
ons wel aan. Toch vinden wij het wenselijk, de stede-
bouwkundige afdeling meer gewicht te geven in de
nieuwe organisatie, omdat o.i. bij het ontwikkelen van
nieuwe plannen vanuit deze afdeling de tegendruk van
de deskundigen uit de gedragswetenschappen moet
komen. Daarom vinden wij het noodzakelijk, dat de af
deling Stedebouw-Bouwkunde wordt gesplitst is twee
gelijkwaardige afdelingen, die op gelijk niveau met de
afdelingen Weg- en Waterbouw, Grondbedrijf en het
nieuw te vormen R.O.-management meewerkt aan het
tot stand komen van nieuwe plannen. De te vervullen
vacature van Hoofd van de Stedebouwkundige Dienst
of Hoofd van de Stedebouwkundige Afdeling zal hier
door misschien ook nog aantrekkelijker worden. Ik heb
een motie opgesteld waarin staat:
,,De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 20 november 1972 (maar die datum verandert
dus)(De Voorzitter: Die motie zou ik maar be
waren.) Nu, die kan toch meteen deel uitmaken van
de discussie! (De Voorzitter: Nee, dat gaat niet.) Nou,
dat vind ik wel. Die motie dien ik dus nu wel in. Ze
luidt aldus: „De Gemeenteraad van Leeuwarden; in
vergadering bijeen op is van mening,
dat de afdeling Stedebouw-Bouwkunde dient te wor
den gesplitst in twee gelijkwaardige afdelingen, op ge
lijk niveau met de afdelingen Weg- en Waterbouw,
Grondbedrijf en het nieuw te vormen R.O.-manage
ment." (De heer Tiekstra (weth.U hebt zich wel
gerealiseerd, dat dat al zo is. hè?) Nu, ik dacht, dat
(De heer Tiekstra (weth.): Dan denkt U ver
keerd; dat zijn al afzonderlijke afdelingen, hoor!) (De
heer Van Haaren: Het gaat om de gelijkwaardigheid.)
Onder het hoofdstuk „Taak van het Gemeentebe
stuur" op blz. 28 van het rapport blijkt, dat de rap
porteurs nog niet helemaal voor ogen staat wat de
rol van de Gemeenteraad en van de raadscommissies
in de nieuwe organisatie-opzet wordt. Wij hebben in
onze Discussienota ruimtelijke ordening al aangegeven,
dat, waar een duidelijke keuze in het ruimtelijke orde-
ning-beleid moet worden gemaakt, dit door de Ge
meenteraad dient te geschieden. O.i. moet dat gebeu
ren na de hoofdfase „Program van eisen" en na dc
hoofdfase „Ontwerp", zoals beschreven op blz. 8 on
der de kop „Vorming van het management".
Uit dit verhaal heeft U stellig al begrepen, dat wij
akkoord gaan met het aanstellen van een zelfstandige
manager voor de ruimtelijke ordening. Ook gaan wij
akkoord met de samenvoeging van het Grondbedrijf
met Openbare Werken, maar, zoals gezegd, voelen wij
veel voor de splitsing van de afdeling Stedebouw-
Bouwkunde, zodat er vijf gelijkwaardige onderdelen
ontstaan, ieder vertegenwoordigd met een directeur
adjunct-directeur: de afdelingen Bouwkunde, Openbare
Werken, Stedebouw, Grondbedrijf en R.O.-management.
Het lijkt daarom minder juist deze dienst naar twee
onderdelen uit die dienst te noemen: de Dienst Open
bare Werken-Grondbedrijf. Wij voelen meer voor een
naam, die de gehele dienst omvat, zoiets als Dienst
Ruimtelijk Beheer of Dienst Ruimtelijke Ordening; het
zijn maar een paar ideeën. (De heer Tiekstra <weth.):
Ik houd mij voor suggesties aanbevolen.) Nu, bij deze
dan.
Dan kom ik op het punt directiestructuur van de
nieuwe dienst. Het rapport spreekt over twee alter
natieven: 1. een hoofd-directeur met onder zich de ad
junct-directeuren van de onderdelen of afdelingen, en 2.
een directorium, waarin de R.O.-manager een soort
knoopdoorhakkersfunctie krijgt toebedeeld, wat dat dan
ook moge zijn. Na het afwegen van de voor- en na
delen van de beide alternatieven kiezen de rapporteurs
en de meerderheid van het College voor het directo
rium. Ook wordt de mogelijkheid aangegeven (op blz.
27 van het rapport) de functie van hoofd-directeur en
R.O.-manager te combineren. Wij hebben ons langdu
rig beraden over deze problematiek met onze stuur
groep (de Werkgroep R.O. konden we helaas niet zo
gauw bijelkaar krijgen) en kwamen vrijwel unaniem
tot de conclusie, dat een gecombineerde functie hoofd-
directeur-R.O.-manager met daaronder de adjunct
directeuren van de onderdelen de voorkeur ver
dient. Deze structuur biedt volgens ons de beste ga
rantie om tot de gewenste veranderingen te komen.
Dit waren zo ongeveer onze standpunten.
De heer Vellenga: Het is zopas al door de heer
Meijerhof gezegd, dat hij het woord voerde namens een
belangrijk deel van onze fractie, maar dat een aantal
andere fractiegenoten toch wel een andere visie had
den op enige punten van de zaak, waar het op dit mo
ment over gaat. En van die groep fractieleden mag ik
dan op dit moment als woordvoerder optreden.
17
Ik zou willen beginnen met te zeggen, dat de oor
sprong van dit rapport en de gehele discussie die nu
is ontstaan, voor een deel ligt in een vraag, die ook
een aantal keren vanuit onze fractie naar voren is ge
bracht, n.l. de vraag om een eigen Stedebouwkundige
Dienst. Het was door ons nog niet precies gedefinieerd
en verfijnd, maar het hield toch wel heel nauw verband
met een aantal moeilijkheden die er waren op het hele
terrein van de stedebouw, breder gezegd: het hele
terrein van de planologie van de ruimtelijke ordening.
Wij moesten van tijd tot tijd in deze Raad wat aan-
hikken tegen een vertraagd tempo, wat bestemmings
plannen en woningbouw betreft, en wij constateerden
of namen kennis van bepaalde kortsluitingen in de per
sonele en de organisatorische sfeer. Dat had uiteraard
ook weer zijn weersla.g op alle mogelijke verhoudingen,
dus ook op de produktie. Daar kwam nog bij de
heer Heidinga heeft dat zopas terecht gememoreerd
de nieuwe aanpak, nationaal gezien, maar dus ook
provinciaal en lokaal, van de gehele ruimtelijke orde
ning. Daar overheen kwam dan nog door op zich
zelf droeve omstandigheden het feit, dat er een va
cature ontstond, wat de leiding van de grote Dienst
Openbare Werken betrof. En vanuit al deze gegevens
en motieven is toen de Raad akkoord gegaan met het
verlenen van een krediet en ook met een min of meer
geformuleerde opdracht, die aan het bureau Twijnstra
en Gudde is verleend, een raad-gevend en toch geld-
vragend bureau, zoals is gebleken. Het resultaat daar
van ligt op dit moment voor ons. Ik dacht, dat dit re
sultaat redelijk goed te noemen is, hoewel wij dus bij
de bespreking hiervan inderdaad zijn aangelopen tegen
deze moeilijkheid, dat het rapport mee is ontstaan
door een aantal interviews en een aantal gesprekken,
maar dat de personeelsbestanden van een aantal dis
ciplines vinden, dat ze onvoldoende in deze voor-pro
cedure zijn betrokken of onvoldoende tijd hebben ge
had om redelijke, zinnige dingen op papier te zetten
ter kennisgeving aan de Raad. En vandaar dus ook
mijn suggestie van zopas om deze avond nog niet tot
beslissingen te komen. Nu geloof ik niet, dat een deel
van de kritiek, die op de samenstellers van dit rap
port is uitgebracht, helemaal gefundeerd is.
De heer Singelsma heeft een paar keer de naam
Marx genoemd meestal in een te ver verwijderd
verband om er serieus op in te kunnen gaan maar
het is natuurlijk wel zo, dat je van Marx kan leren,
dat de onderbouw de bovenbouw bepaalt, en dat is
natuurlijk een marxistisch principe, dat ook bij Twijn
stra en Gudde een rol moest spelen. Ze konden n.l. met
hun rapportering niet op schoon papier beginnen en
ergens uit de lucht vier engelen plukken, die dan
mens geworden leiding zouden kunnen geven aan
datgene wat hier zou moeten gebeuren. (De heer I>. I».
van der Veen: Voor dat geld moet het haast kunnen.)
(Gelach) Over dat geld kom ik nog te spreken, hoewel
mij een bedrag van f 150.000,altijd eerder aan de
dikke boeremeiden enz. die een daalder kosten, doen
denken dan aan die engelen, maar op zichzelf zijn ze
beiden wel attractief soms. (Gelach). Op het moment,
dat de heer Van der Veen mij interrumpeerde, had ik
willen zeggen, dat ik me kan voorstellen, dat ook men
sen die zulk een rapport opstellen, ernstig rekening
moeten houden met een stuk werkelijkheid, die ze in
welke gemeente dan ook aantreffen, en dat ze probe
ren die door te lichten, een aantal knelpunten te ana
lyseren, maar ook vanuit die werkelijkheid te komen
tot het aan de hand doen van bepaalde oplossingen.
Nu zijn een paar van die oplossingen hier niet zo
scherp bekritiseerd. Ik dacht, dat er een algemene me
ning in deze Raad bestaat, dat er stellig behoefte is
aan het aanstellen van een zelfstandige manager, zo
als dat heel nadrukkelijk in de raadsbrief staat. Dus
niet alleen een manager op het gebied van de ruimte
lijke ordening, maar ook een zelfstandige manager, en
het is goed, dacht ik, om het woord op dit moment,
in deze fase van mijn betoog, even onderstreept te zien.
In de tweede plaats hebben de opstellers van dit
rapport heel duidelijk gezien, welke enorme verweven
heid er is, wanneer je vanuit het punt „ruimtelijke or
dening" je start kiest in alle mogelijke onderdelen, die
met dat probleem te maken hebben. Vandaar, dat ze
dus, naar analogie van tal van voorbeelden, hoofd
zakelijk in het bedrijfsleven, maar toch ook wel in de
sfeer van de overheid, gekozen hebben voor de invoe
ring van de project-organisatie op het gebied van de
ruimtelijke ordening onder leiding van de ruimtelijke
ordening-manager, omdat dat natuurlijk een zaak is,
die als het ware als een rode draad door alles heen
loopt. (De hear Singelsma: Krekt.) Ik dacht: Ik zal
de heer Singelsma even aankijken, als ik de woorden
„rode draad" uitspreek, maar hij heeft het enorm goed
begrepen. Dus over die twee dingen zijn we het in
onze fractie eens, maar ik dacht, dat ook de meerder
heid van de Raad misschien wel de hele Raad
dat wel zo ziet: manager ruimtelijke ordening /project
organisatie, twee dingen, die heel erg bijelkaar horen,
maar, wanneer je dat dan zo hebt geformuleerd, dan
moet je dat dus ook gaan vertalen in de organisato
rische vormen van het totaal. En dan zegt de raads
brief bovenaan pag. 2, dat het gaat om het samenvoe
gen van de diensten Openbare Werken en Grondbedrijf
tot een geïntegreerde dienst Openbare Werken-Grond
bedrijf, bij welke dienst als één van de onderdelen het
ruimtelijk ordening-management wordt ondergebracht.
Ik dacht: een compacte zin, die deels logisch is, maar
deels hier en daar ook onderling zichzelf tegenspreekt.
Want voor mijn gevoel had de conceptie aldus moe
ten zijn: Hoe gaan we thans, nu wij dit allemaal we
ten en heel duidelijk gezien hebben, wat de functie is
van die project-organisatie, wat de plaats is van die
wel of niet zelfstandige manager, proberen om dat
vorm te geven, een heel duidelijke organisatievorm,
duidelijk voor het College, duidelijk voor de Raad, maar
ook duidelijk voor alle mensen die daarbij betrokken
zijn? En dan dacht ik, dat je voor één totale dienst
zou moeten kiezen, niet alleen Openbare Werken en
Grondbedrijf, maar ook Ruimtelijke Ordening, volsla
gen geïntegreerd. En dan zou het wellicht ook zin
kunnen hebben de heer Van der Wal heeft daar ook
al even op gezinspeeld om die oude namen, voor
wat de naam van de dienst betreft, als Openbare Wer
ken, Grondbedrijf enz., eenvoudigweg te laten vallen.
De heer Van der Wal heeft zo een paar namen ge
suggereerd en ik heb begrepen, dat Weth. Tiekstra
dankbaar is, wat dit betreft althans, voor suggesties
vanuit de Raad. Men zou natuurlijk ook kunnen den
ken aan een naam als Dienst voor Stadsontwikkeling,
omdat je daarin ook al die factoren heel duidelijk tot
hun recht laat komen. (De heer Tiekstra (weth.): Wij
hebben natuurlijk meer dan een stadsgebied, hé? De
erkenning van het plattelandsgedeelte moet er ook in
opgesloten liggen. Aanbevolen, beleefd.) Ik was erop
geprepareerd, dat men dat zo zou zeggen. Wie uitgaat
van het idee, dat de functie van de dorpen in de ge
meente Leeuwarden heel duidelijk mee is afgestemd
op het hele stedelijke gebied en omgekeerd, kan na
tuurlijk best, zonder de dorpen iets te kort te doen,
voor een naam als Dienst voor Stadsontwikkeling kie
zen; anders krijg je het heel gekke woord „gemeente
ontwikkeling" en dat lijkt mij erg moeilijk, maar ik geef
ook alleen maar even de naam weer om door te geven,
dat het mij gaat om één nieuwe, andersoortige dienst
met een andere naam dan wij tot nu toe hebben ge
kend. Die dienst zal natuurlijk een aantal dienstvak
ken, poten, duidelijke hoofd-onderdelen, moeten heb
ben, waarbij ik het met de heer Van der Wal opnieuw
eens ben op basis van het rapport van een aantal
fracties uit deze Raad dat daarbij de stedebouw een
heel duidelijk accent zal moeten krijgen, maar dat kan
ook nooit anders, wanneer die R.O.-manager goed en
ter zake kundig bezig is. Die andere poten zijn dan,
dacht ik, heel duidelijk het stuk, dat wij nu nog Open
bare Werken noemen, het Grondbedrijf en de Ruimte
lijke Ordening. En wanneer de mensen van het bureau
bezig zijn daarover na te denken, moeten ze natuur
lijk op een bepaald moment een uitspraak doen over
de vraag: Wie wordt of wie worden nu belast
met de leiding van die dienst? Ik heb ook inderdaad
het iee, dat ze die vraag stellig en naar mijn me
ning iets te sterk beantwoord hebben vanuit de
werkelijkheid die ze in deze gemeente hebben aange
troffen. Dat kun je, dacht ik, ook wel merken aan de
manier, waarop die beide alternatieven naar voren
worden gebracht, alternatieven, die B. en W. ook beide
in hun raadsbrief noemen. Er is nog een derde alter
natief van de heren Heêtla en Weide; daar kom ik
straks nog even over te spreken.